ECLI:NL:RBARN:2008:BC9307

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
161219
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor onderverzekering en stormschade

In deze zaak vorderen eisers, [eis.1] en [eis.2], dat de rechtbank voor recht verklaart dat AAB, als assurantietussenpersoon, tekort is geschoten in haar zorg- en waarschuwingsplicht. Eisers stellen dat AAB hen niet heeft geïnformeerd over de onderverzekering van hun pand en dat zij niet hebben gewaarschuwd dat het pand niet verzekerd was voor stormschade. De feiten van de zaak zijn als volgt: eisers hebben sinds meer dan tien jaar een zakelijke relatie met AAB, die hen als assurantietussenpersoon bijstaat. In 2004 hebben eisers een opstalverzekering afgesloten voor hun pand, dat in verbouwing was. AAB heeft in 2005 aan Nationale-Nederlanden doorgegeven dat het pand wind- en waterdicht was, maar heeft nagelaten om de dekking voor stormschade uit te breiden. In januari 2007 heeft het pand stormschade opgelopen, waarna eisers AAB aansprakelijk stellen voor de schade die zij hebben geleden door de onderverzekering. AAB voert verweer en stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat AAB tekort is geschoten in haar zorgplicht door eisers niet tijdig te informeren over de weigering van Nationale-Nederlanden om de dekking uit te breiden. De rechtbank komt tot de conclusie dat AAB aansprakelijk is voor de schade, maar dat er ook sprake is van eigen schuld van eisers, waardoor de vergoedingsplicht van AAB in verhouding 50:50 moet worden verdeeld. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 161219 / HA ZA 07-1597
Vonnis van 2 april 2008
in de zaak van
1. [eis.1],
wonende te [woonplaats],
2. [eis.2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur en advocaat mr. M.R. Roethof jr,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.A.B. ARNHEMS ASSURANTIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. M.C.J. Peters te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eis.1], [eis.2] en AAB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 december 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eis.1] en [eis.2] hebben sinds meer dan 10 jaren een zakelijke relatie met AAB. Alle verzekeringszaken werden door [eis.1] en [eis.2] in beheer gegeven aan AAB die optrad als assurantietussenpersoon. [eis.2] was degene die meestal contact had met AAB in de persoon van de medewerker [naam medewerker].
2.2. Met ingang van 30 augustus 2004 hebben [eis.1] en [eis.2] via AAB een opstalverzekering gesloten voor een manege annex woonhuis aan de [adres] (verder te noemen het pand).
2.3. Op het door [eis.2] ondertekende aanvraagformulier staat onder meer het volgende:
5 Gegevens over het gebouw
(…)
Wordt er verbouwd ? ja, gereed begin 2005
Staat het gebouw leeg ? ja, tot begin 2005
(…)
Heeft u het gebouw zelf in gebruik ? ja
In het aanvraagformulier wordt de volgende dekking gevraagd: ‘Perfect, incl. schade door overspanning/inductie als gevolg van bliksem’. Als te verzekeren herbouwwaarde staat vermeld een bedrag van ‘€ 2.000.000,-- nader vast te stellen d.m.v. inspectie door maatschappij’.
2.4. Bij brief van 15 september 2004 bericht Nationale-Nederlanden aan AAB het volgende:
Zoals reeds telefonisch besproken met onze mevrouw [naam medewerkster] houden wij het vastgoed voorlopig gedekt op de condities brand, brandblussing, blikseminslag, ontploffing en storm, met ten aanzien van storm een eigen risico van 2 0/00 van het verzekerde bedrag met een minimum van € 227,00 en een maximum van € 1.134,00 per schadegeval.
Door ons zal op korte termijn inspectie worden verricht; (…)
2.5. De inspectie heeft plaats gevonden op 21 september 2004. Het rapport van die inspectie bevindt zich bij de stukken. Het rapport eindigt als volgt:
Voorlopig is het risico dus een pand waarvan delen worden gesloopt en vervolgens worden verbouwd. Derhalve een zwaarder brand/storm risico.
De huidige verzekerde som lijkt veel te hoog voor wat er nu staat.
2.6. Nationale-Nederlanden schrijft in vervolg hierop op 2 oktober 2004 aan AAB het volgende:
(…)
Zoals wij u op 1 oktober mededeelden hebben wij inmiddels inspectie verricht. Aan de hand van dit rapport kunnen wij voorlopig uitsluitend het gebouw verzekeren op de condities brand, brandblussing, blikseminslag en ontploffing. Gaarne vernemen wij of de polis door ons kan worden opgemaakt (…).
Overigens vernamen wij van u dat het verzekerde bedrag voorlopig dient te worden gesteld op € 1.200.000,00.
2.7. AAB antwoordt op 6 oktober 2004 aan Nationale-Nederlanden dat cliënt akkoord gaat met het hanteren van een voorlopige verzekerde som van € 1.200.000,-- en akkoord gaat met de in de brief van 2 oktober 2004 gestelde dekkingsbeperkingen. AAB schrijft verder nog dat over circa 2 maanden de dekking zal worden herzien.
2.8. Nationale-Nederlanden heeft vervolgens een op 30 november 2004 gedateerde polis brandverzekering afgegeven met betrekking tot het pand, ingaande 30 augustus 2004. De verzekeringsvoorwaarden luiden volgens polismantel B.R.B.1 en als speciale voorwaarde staat op de polis het volgende:
Ingebruikneming
Zodra het omschreven gebouw in gebruik wordt genomen, moet hiervan aan de maatschappij worden kennis gegeven en moeten voortzetting, premie en voorwaarden opnieuw worden overeengekomen.
2.9. Bij de stukken bevindt zich een brief van 31 mei 2005 van Nationale-Nederlanden gericht aan AAB. Daarin staat het volgende:
Wij herinneren u aan onze brief van 26 april 2005.
Voor zover wij kunnen nagaan hebben wij nog niet van u vernomen of de verbouwing inmiddels is afgerond en het gebouw in gebruik genomen is.
Wilt u ons alsnog per omgaande nader informeren?
Op die brief staan drie handgeschreven notities.
De eerste notitie, van [naam medewerker], luidt als volgt:
Verbouwing in eigen beheer, Pand is wind en waterdicht. (compleet nieuw dak en nieuwe ramen) Woninggedeelte moet nog gebeuren. Zal zeker nog wel een ½ jaar aanlopen. Erg veel werk. Geconstateerd op 1 juni 2005.
Volgens de tweede notitie (van [naam medewerker] van AAB) is de inhoud van de notitie van [naam medewerker] op 2 juni 2005 meegedeeld aan [naam medewerker] (van Nationale-Nederlanden, rechtbank). De derde notitie, eveneens van [naam medewerker], luidt als volgt:
[naam medewerker] rechtbank),
Ik agendeer een ½ jaar verder. Wat bedoel je met woninggedeelte ? Slopen oud gedeelte.
Dekking blijft beperkt zolang ze nog aan het bouwen zijn. S.v.p. reactie.
2.10. Op 2 maart 2006 schrijft Nationale-Nederlanden aan AAB dat volgens haar informatie de verbouwing eind 2005 zou zijn afgerond en zij vraagt AAB met wie zij een afspraak kunnen maken om een (her)inspectie uit te voeren. ‘Indien de verbouwing nog niet gereed is vernemen wij graag van u op welke termijn deze afgerond zal zijn.’
2.11. In vervolg hierop schrijft Nationale-Nederlanden op 18 april 2006 het volgende aan AAB:
Wij herinneren u aan onze brief van 2 maart 2006.
Graag vernemen wij van u of de verbouwing van de manege inmiddels is afgerond of op welke termijn dit zal worden afgerond, zodat wij het risico kunnen herinspecteren.
Op die brief staat een met de hand geschreven notitie van [naam medewerker]. Die notitie luidt als volgt:
Gebeld met [voornaam] ([eis.2], rechtbank) 27/04/06. [voornaam] ([eis.1], rechtbank) is met vakantie. Woning is nog niet klaar. Duurt ook nog wel even omdat [voornaam] alles alleen doet. Pand is wel wind en waterdicht. Zeker nog wel ruim een half jaar tot een jaar verder zetten.
Volgens een eveneens op die brief voorkomende handgeschreven notitie is een en ander op
27 april 2006 doorgegeven aan Nationale-Nederlanden.
2.12. In de nacht van 18 op 19 januari 2007 is stormschade aan het pand ontstaan.
3. Het geschil
3.1. [eis.1] en [eis.2] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat AAB de op haar rustende zorg- en waarschuwingsplicht heeft geschonden jegens [eis.1] en [eis.2],
II. voor recht te verklaren dat AAB aansprakelijk is voor het bedrag van de onderverzekering,
III. AAB te veroordelen tot betaling aan [eis.1] en [eis.2] van een schadevergoeding van € 115.681,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [eis.1] en [eis.2] hebben bij monde van hun advocaat op de comparitie verklaard dat de vordering onder II in de dagvaarding zodanig moet worden gelezen en begrepen dat zij vorderen dat AAB aansprakelijk is voor het feitelijk niet verzekerd zijn van het pand tegen stormschade. AAB heeft tegen die lezing van het gevorderde geen bezwaar aangevoerd zodat de rechtbank bij de beoordeling van het geschil daarvan uit zal gaan.
3.3. [eis.1] en [eis.2] stellen dat AAB is tekort geschoten in haar verplichting om als assurantietussenpersoon de belangen van [eis.1] en [eis.2] te behartigen.
[eis.1] en [eis.2] verwijten AAB dat zij heeft nagelaten om uitbreiding van de dekking van de opstalverzekering te vragen en dat zij heeft volstaan met melding aan Nationale-Nederlanden dat het pand wind- en waterdicht. Volgens [eis.1] en [eis.2] was AAB als assurantietussenpersoon gehouden te voorkomen dat het pand niet verzekerd was voor stormschade, danwel dat AAB hen had moeten waarschuwen dat het pand, toen het wind- en waterdicht was, niet was verzekerd voor stormschade.
3.4. AAB voert verweer. AAB stelt zich op het standpunt dat zij heeft voldaan aan haar zorg- en waarschuwingsplicht. AAB voert aan dat zij medio 2005 aan Nationale-Nederlanden heeft doorgegeven dat het pand wind- en waterdicht was. Volgens AAB heeft zij dat gedaan met het oog op de uitbreiding van de dekking van de opstalverzekering omdat anders die mededeling aan Nationale-Nederlanden zinloos was. Bovendien is volgens AAB in 2005 in de contacten met Nationale-Nederlanden uitdrukkelijk gesproken over de uitbreiding van de dekking met stormschade. Volgens AAB heeft Nationale-Nederlanden die uitbreiding echter geweigerd omdat en zolang de verbouwing nog niet klaar was.
Subsidiair betwist AAB het causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de geleden schade, beroept zij zich op eigen schuld van [eis.1] en [eis.2] en betwist zij de omvang van de gevorderde schade.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop staat dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in de artikelen 7:400 e.v. BW. Volgens artikel 7:401 BW moet de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Het is vaste jurisprudentie dat een assurantietussenpersoon, evenals andere beroepsbeoefenaren, tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat - kort gezegd - de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben.
4.2. Volgens artikel 7:403 lid 1 BW, welke bepaling een uitwerking is van de norm in artikel 7:401 BW, moet de opdrachtnemer de opdrachtgever op de hoogte houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en hem onverwijld in kennis stellen van de voltooiing van de opdracht, indien de opdrachtgever daarvan onkundig is.
4.3. AAB heeft op de comparitie erkend dat zij uit de mededeling van [eis.1] en [eis.2] in 2005 dat het pand wind- en waterdicht was, heeft begrepen dat [eis.1] en [eis.2] uitbreiding van de opstalverzekering wensten met dekking voor stormschade.
AAB heeft die wens kennelijk als een opdracht opgevat en aanvaard want zij stelt dat zij aan Nationale-Nederlanden heeft doorgegeven dat het pand wind- en waterdicht was met de bedoeling om uitbreiding van de dekking te vragen en dat zij mogelijk Nationale-Nederlanden uitdrukkelijk heeft verzocht de dekking uit te breiden in de door [eis.1] en [eis.2] gewenste zin. De rechtbank is van oordeel dat in het geval het voormelde door AAB gestelde juist is, AAB in zoverre heeft gehandeld als van redelijk bekwaam en redelijk handeld beroepsgenoot mag worden verwacht.
4.4. Op de comparitie is van de kant van AAB echter verklaard dat de weigering van Nationale-Nederlanden om de dekking van de verzekering uit te breiden niet is doorgegeven aan [eis.1] en [eis.2]. Dat Nationale-Nederlanden heeft geweigerd om de dekking uit te breiden volgt uit de onweersproken verklaring van AAB op de comparitie dat de notitie op de brief van 31 mei 2005 ‘dekking blijft beperkt zolang ze nog aan het bouwen zijn’, het antwoord is van Nationale-Nederlanden op de gevraagde uitbreiding van de dekking.
4.5. [eis.1] en [eis.2] stellen dat AAB hen had moeten waarschuwen dat sprake was van onderzekering, althans dat het pand niet was verzekerd voor stormschade. Deze stelling impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat [eis.1] en [eis.2] AAB verwijten dat deze hen niet op de hoogte heeft gebracht van de weigering van Nationale-Nederlanden om het pand tegen stormschade te verzekeren.
4.6. Dit verwijt is terecht gemaakt.
In de conclusie van antwoord voert AAB weliswaar aan dat [eis.1] en [eis.2] bij de contacten in 2005 en 2006 duidelijk is gemaakt dat de status quo (geen stormverzekering) gehandhaafd werd en dat Nationale-Nederlanden de definitieve dekking en de premie pas wilde vaststellen na afronding van de verbouwing en de ingebruikname van het pand, maar dit is niet juist gebleken. AAB heeft immers op de comparitie erkend dat zij [eis.1] en [eis.2] in 2005 niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat Nationale-Nederlanden de dekking niet wilde uitbreiden met de verzekering voor stormschade.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat AAB op grond van haar zorgplicht [eis.1] en [eis.2] onverwijld na de weigering van Nationale-Nederlanden hiervan in kennis had moeten stellen. AAB is in zoverre tekort geschoten in de nakoming van haar zorgplicht zodat zij aansprakelijk is voor de schade die [eis.1] en [eis.2] als gevolg hiervan hebben geleden. In verband hiermee kan in het midden blijven of AAB uitdrukkelijk om uitbreiding van de dekking heeft verzocht en wordt voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van AAB.
4.8. De rechtbank komt dan toe aan de beoordeling van de subsidiaire verweren van AAB. AAB voert allereerst aan dat er geen causaal verband is tussen de door [eis.1] en [eis.2] geleden schade en de tekortkoming van AAB. AAB stelt dat Nationale- Nederlanden ook na een herinspectie het stormrisico niet zou hebben verzekerd vanwege de gebrekkige constructie van het pand. AAB beroept zich in dit verband op de schriftelijke verklaring van [naam medewerker] van Nationale-Nederlanden en een rapport van Crawford van 21 maart 2007.
4.9. De rechtbank verwerpt dit verweer. Doordat AAB [eis.1] en [eis.2] niet heeft meegedeeld dat Nationale-Nederlanden uitbreiding van de dekking weigerde, is [eis.1] en [eis.2] de mogelijkheid ontnomen om te proberen de opstalverzekering inclusief dekking voor stormschade bij een andere verzekeringmaatschappij onder te brengen. Dat Nationale-Nederlanden een dergelijke dekking niet wilde verlenen, zoals AAB stelt, betekent nog niet dat een andere verzekeringmaatschappij die dekking evenmin wilde verlenen. [eis.1] en [eis.2] hebben bij gelegenheid van de comparitie bescheiden in het geding gebracht waaruit blijkt dat het pand met ingang van 27 december 2007 bij Interpolis is verzekerd voor brand- en stormschade, terwijl [eis.1] en [eis.2] onweer-sproken hebben gesteld dat het pand in december 2007 gelijk was aan het pand voor de stormschade in januari 2007, dat wil zeggen wind- en waterdicht. Binnen was het pand in december 2007 nog niet klaar, aldus [eis.1] en [eis.2], hetgeen strookt met de vermelding in het aanvraagformulier voor de verzekering bij Interpolis dat het object onbewoond is. Het door AAB aangeboden bewijs van het acceptatiebeleid van Nationale Nederlanden en de technische toestand van het pand is in verband met het vorenstaande niet relevant zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
4.10. AAB beroept zich voorts op eigen schuld van [eis.1] en [eis.2] omdat zij ermee bekend waren dat het stormrisico niet meeverzekerd was en zij nimmer hebben aangedrongen op uitbreiding van de dekking. Volgens AAB moet daarom een deel van de schade voor hun rekening en risico komen.
4.11. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer slaagt. De rechtbank heeft daarbij het oog op de omstandigheid dat [eis.1] en [eis.2] in april 2006 niet verder hebben aangedrongen op de door hen gewenste uitbreiding van de dekking. Het moet [eis.1] en [eis.2] zijn opgevallen dat zij na medio 2005, toen het pand wind- en waterdicht was en daarvan mededeling was gedaan aan AAB, geen nieuwe polis hebben ontvangen als bewijs van de door hen gewenste uitbreiding van de opstalverzekering. Zij wisten immers dat de stormschade oorspronkelijk niet onder de dekking van de opstalverzekering viel. Het gevolg van het feit dat zij zich daarvan niet bewust zijn geweest, zoals zij op de comparitie hebben verklaard, ligt in hun risicosfeer. Omdat zij geen nieuwe polis hadden ontvangen nadat er in hun visie sprake was van een wijziging van de dekking, lag het op de weg van [eis.1] en [eis.2] om in april 2006, toen [naam medewerker] volgens AAB weer contact opnam om te informeren hoe het met de verbouwing was, te informeren naar de reden waarom die nieuwe polis nog steeds niet was afgegeven en zonodig uitdrukkelijk aan te dringen op de gewenste uitbreiding van de dekking. Dat [naam medewerker] in april 2006 om een andere reden belde, zoals [eis.1] en [eis.2] op de comparitie hebben verklaard, doet hieraan niet af omdat het contact in ieder geval betrekking had op de opstalverzekering en voor [eis.1] en [eis.2] aanleiding had moeten zijn om de gewenste uitbreiding van de dekking ter sprake te brengen. Dat [eis.1] en [eis.2] dit hebben nagelaten, heeft de door hen geleden schade mede ten gevolg. Zij hadden immers ook in april 2006 nog kunnen proberen om de gewenste uitbreiding van de dekking van de opstalverzekering bij een andere verzekeraar onder te brengen. Dat [eis.1] en [eis.2] de uitbreiding van de dekking van de opstalverzekering in april 2006 niet zelf ter sprake hebben gebracht, levert een omstandigheid op die naar verkeersopvattingen aan hen kan worden toegerekend.
4.12. Volgens artikel 6:101 BW wordt de vergoedingplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijdragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.13. De rechtbank is voorshands van oordeel dat op grond van de causaliteitsmaatstaf de vergoedingsplicht tussen enerzijds AAB en anderzijds [eis.1] en [eis.2] moet worden verdeeld in de verhouding 50:50. De rechtbank zal partijen, [eis.1] en [eis.2] als eerste, in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over deze verdelingsmaatstaf.
4.14. [eis.1] en [eis.2] stellen dat de totale schade € 115.681,31 bedraagt.
AAB heeft de omvang van de door [eis.1] en [eis.2] gestelde schade betwist. Volgens AAB bedraagt de schade, na aftrek van het eigen risico van € 500,--, hooguit € 92.197,50.
De rechtbank zal - overeenkomstig het overleg met partijen op de comparitie - [eis.1] en [eis.2] in de gelegenheid stellen bij akte te reageren op het verweer van AAB tegen de omvang van de schade.
4.15. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden waarbij de rechtbank partijen in overweging geeft om op basis van de beslissing over de aansprakelijkheid van AAB en de eigen schuld van [eis.1] en [eis.2] alsnog te trachten tot een regeling te komen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 mei 2008 voor het nemen van een akte door [eis.1] en [eis.2] over hetgeen is vermeld in r.o. 4.13 en 4.14,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
2 april 2008.