Registratienummer: AWB 07/2403
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [plaatsnaam], vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw,
de Burgemeester van de gemeente Lingewaal, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 mei 2007.
Bij besluit van 29 augustus 2006, verzonden op 13 september 2006, heeft verweerder aan eiser schadevergoeding toegekend tot een bedrag van € 16.000,- ter compensatie van door hem geleden schade door het verlenen van een vergunning voor het evenement [naam evenement]. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, omdat hij meent dat het bedrag van € 16.000,- te laag is.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 november 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. W. Kattouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M. Snippe en C.M.L. van der Lee van de Stichting adviesbureau onroerende zaken (de SAOZ).
Eiser exploiteert een camping in [plaatsnaam], gemeente Lingewaal. Het betreft een natuurcamping aan een meertje. Op [datum] heeft op het terrein tegenover het meertje het [evenement] (hierna: het evenement) plaatsgevonden. Verweerder heeft daarvoor aan de organisator van het festival een vergunning verleend. Eiser heeft tegen het verlenen van de vergunning bezwaar gemaakt, daarna beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen (in verschillende procedures). Tijdens de (gevoegde) behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening is tussen eiser en verweerder een schikking getroffen, die eruit bestond dat verweerder de schade die als gevolg van het evenement redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van eiser dient te blijven zou vergoeden en eiser het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zou intrekken.
Nadat eiser op 18 oktober 2005 bij verweerder een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, heeft verweerder de SAOZ verzocht hem te adviseren over de hoogte van de door eiser geleden schade. De SAOZ heeft daarover in april 2006 een concept rapport opgesteld. In dit concept is de schade die door eiser is geleden vastgesteld op een bedrag van € 16.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2005 tot de dag van uitbetaling. Blijkens de rapportage betreft dit bedrag het verschil tussen de gemiddelde winst van 2003 en 2004 en de gerealiseerde winst van 2005.
De winst in 2005 heeft de SAOZ gebaseerd op de concept jaarstukken van 2005. In de definitieve jaarstukken van 2005 is de winst € 5.000,- lager dan in de concept jaarstukken. Dit verschil is volgens eiser ontstaan doordat in de concept jaarstukken een bedrag van
€ 5.000,- is opgenomen, dat betrekking heeft op vooruitbetalingen voor boekingen in 2006. Eiser heeft de SAOZ daarom verzocht het concept rapport aan te passen en de schade te begroten op € 21.000,-.
In het definitieve rapport van augustus 2006 heeft de SAOZ het bedrag van € 16.000,- niet aangepast en dat gemotiveerd door te stellen dat de aanpassing van de kampeergelden niet geheel hoeft te worden toegerekend aan het evenement, dat ook andere factoren daarbij een rol kunnen hebben gespeeld en dat een verlies van ontvangen kampeergelden van 14% teveel is om in zijn geheel toe te rekenen aan de periode van het evenement. Verweerder heeft deze motivering overgenomen in het bestreden besluit.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld, dat de schade die hij heeft geleden moet worden vastgesteld op € 21.000,-. Daarbij stelt eiser zich op het standpunt, dat verweerder moet aantonen dat de daling van de winst niet toe te rekenen is aan het evenement. Voorts stelt hij dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
In het bestreden besluit erkent verweerder dat het égalité-beginsel in dit geval noopt tot vergoeding van de schade, zoals deze door eiser is geleden ten gevolge van het verlenen van de vergunning voor het evenement door verweerder. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de schade die verweerder dient te vergoeden.
De vermogensschade wordt volgens vaste rechtspraak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de positie van de gelaedeerde na de schadeveroorzakende gebeurtenis, in dit geval het verlenen van de vergunning, met de situatie waarin hij zou hebben verkeerd wanneer de gebeurtenis niet zou zijn voorgevallen. Volgens vaste rechtspraak ligt het in beginsel op de weg van eiser om alle feiten en omstandigheden te stellen - en bij tegenspraak te bewijzen - waaruit de rechter kan afleiden dat eiser als gevolg van het overheidshandelen onevenredig is benadeeld in verhouding tot anderen die in een vergelijkbare positie verkeren en dat dit nadeel niet behoort tot het normale maatschappelijk risico respectievelijk het normale bedrijfsrisico. De stelling van eiser, dat verweerder moet aantonen dat de daling van de winst niet toe te rekenen is aan het evenement treft dan ook geen doel.
Verweerder heeft zich bij de vaststelling van de schade laten adviseren door de SAOZ en de hoogte van de vastgestelde schade vervolgens gemotiveerd door verwijzing naar het advies van de SAOZ.
De rechtbank is van oordeel, dat deze motivering het besluit tot toekenning van een schadevergoeding tot een bedrag van € 16.000,- niet kan dragen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de schadevergoeding is vastgesteld op een bedrag van € 16.000,-. Dit bedrag is, blijkens het concept rapport van de SAOZ, het verschil tussen de winst van 2005 (gebaseerd op de concept jaarstukken) en de gemiddelde winst van 2003 en 2004. In het definitieve rapport van de SAOZ is dit bedrag van € 16.000,- gehandhaafd, ondanks het feit dat de winst in de definitieve jaarrekening van 2005 met
€ 5000,- in neerwaartse zin is aangepast.
De ter zitting namens de SAOZ daarop gegeven aanvullende toelichting, dat de berekening van het bedrag van € 16.000,- voornamelijk zou steunen op de weekomzetten en dat het bedrag van € 21.000,- daar niet mee in overeenstemming zou zijn, blijkt onvoldoende uit het rapport en het bestreden besluit. Hoewel blijkens de definitieve rapportage ook naar weekomzetten is gekeken en een derving van kampeergelden van 14% volgens de SAOZ onmogelijk is, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom de schade die door vergoeding in aanmerking komt op € 16.000,- zou moeten worden gesteld. Indien dit bedrag niet alleen het resultaat is van een op basis van de jaarrekeningen gemaakte winstvergelijking dan dient dat ook kenbaar te worden gemaakt. Dit klemt te meer nu de winst op basis van de definitieve cijfers lager is uitgevallen. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal inzichtelijk moeten worden gemaakt waarom, gelet op de weekomzetten, de schade die voor vergoeding in aanmerking komt op € 16.000,- moet worden gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom, dat het besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb niet in stand kan blijven. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,-. Van andere kosten is de rechtbank in dit verband niet gebleken.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiser om vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Lingewaal aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt voorts dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- aan hem vergoedt en wijst de gemeente Lingewaal aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
Aldus gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en mrs H.J.M. Besselink en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2008. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 6 maart 2008