ECLI:NL:RBARN:2008:BC8743

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2784
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap, eiseres, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. De eiseres had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht, maar deze aanvraag werd door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon besluiten dat het project van eiseres onvoldoende innovatief was om voor subsidie in aanmerking te komen. De rechtbank overwoog dat de beoordelingscommissie, die de aanvraag had beoordeeld, had geconcludeerd dat het project een variant was op een bestaand systeem en dat er weinig risico aan het project verbonden was. Dit leidde tot de conclusie dat het project niet voldeed aan de minimumeisen voor innovatie zoals vastgesteld in de Regeling.

De rechtbank behandelde het procesverloop, waarin verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond had verklaard en het eerdere besluit had gehandhaafd. Tijdens de zitting op 17 december 2007 waren zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd. Eiseres voerde aan dat haar project voldeed aan de criteria van de Regeling, maar de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de beoordeling door de beoordelingscommissie. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten om de subsidieaanvraag af te wijzen, gezien de grote mate van beoordelings- en beleidsvrijheid die hem toekwam.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Kaderwet LNV-subsidies en de criteria voor innovatieprojecten, waarbij de rechtbank de zorgvuldigheid van de besluitvorming door verweerder bevestigde.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2784
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[maatschap], eiseres, gevestigd te [plaatsnaam],
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 31 mei 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2006 (verzonden op 31 oktober 2006) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor subsidie op grond van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 17 december 2007. Namens eiseres is aldaar verschenen, [x] en [y]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. J.H. Verheul-Verkaik en mevrouw dr. ir. M. Commandeur.
3. Overwegingen
Het geschil tussen partijen spitst zich – kort gezegd – toe op de vraag of de op 21 juni 2006 gedateerde aanvraag van eiseres tot subsidieverlening op basis van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (hierna: de Regeling) voor het project [naam project] voldoende innovatief is om voor subsidie onder de Regeling in aanmerking te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op dit geding is de Kaderwet LNV-subsidies (Stb. 1997, 710; hierna: de Wet) van toepassing Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van deze wet kan verweerder subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid terzake de landbouw.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Verweerder heeft hieraan gevolg gegeven door het vaststellen van de Regeling. De Regeling is ingevolge artikel 6:2 van de per 1 april 2007 in werking getreden Regeling LNV-subsidies (Stcrt. 2007, 33) ingetrokken. Op grond van artikel 6:3 van de Regeling LNV-subsidies blijft het recht zoals dat gold voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling van toepassing op een aanvraag tot subsidieverlening die is ingediend voorafgaand aan dat tijdstip.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan verweerder ter stimulering van het innovatieve vermogen in onder meer de landbouwsector op aanvraag subsidie verstrekken voor innovatieprojecten die zijn gericht op de productie, de be- of verwerking van of de handel in producten uit onder meer de landbouw in Nederland en een duur van ten hoogste drie jaar hebben.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling bepaalt dat in deze regeling onder innovatieproject wordt verstaan: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het creëren van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, technieken, systemen, processen, diensten of organisatievormen tot aan – maar niet met inbegrip van – de commerciële toepassing op praktijkschaal, en het verwerven van kennis ten behoeve van evengenoemde activiteiten.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Regeling is/zijn er één of meer Beoordelingscommissie(s) innovatieprojecten, die tot taak heeft/hebben de haar daartoe voorgelegde aanvragen tot subsidieverlening overeenkomstig artikel 10 te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan verweerder.
Volgens artikel 10, eerste lid, van de Regeling beoordeelt de beoordelingscommissie in welke mate het innovatieproject:
a. een innovatief karakter heeft,
b. economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal, en
c. een uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de beoordelingscommissie verweerder kan adviseren een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de beoordelingscommissie na de beoordeling van de innovatieprojecten advies uitbrengt aan verweerder in de vorm van een rangschikking van de aanvragen, waarover de commissie ingevolge het tweede lid niet afwijzend adviseert, waarbij aanvragen:
a. hoger worden gerangschikt naarmate ze naar het oordeel van de beoordelingscommissie meer voldoen aan de in het eerste lid bedoelde criteria en
b. die in gelijke mate aan de in het eerste lid bedoelde criteria voldoen, hoger worden gerangschikt indien ze voldoen aan de door verweerder ingevolge artikel 7, derde lid, vastgestelde prioriteiten.
Op grond van de artikelen 35 en 36 van het Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2006 (Stcrt. 2006, 74) kunnen aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in de Regeling slechts worden ingediend voor marktgerichte innovatieprojecten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling, die gericht zijn op innovaties in – onder meer – de pluimveehouderij en in het bijzonder op het voldoen aan de maatschappelijke eisen op het gebeid van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of dierenwelzijn of op het ontwikkelen van nieuwe producten en productconcepten voor nieuwe en bestaande markten. Aanvragen voor een subsidie kunnen worden ingediend vanaf 10 mei tot en met 28 juni 2006. Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling wordt door verweerder vastgesteld op
€ 3.000.000,-.
Blijkens de toelichting op de artikelen 35 en 36 van het Openstellingsbesluit wordt een innovatieproject op basis van artikel 10 van de Regeling beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
- de mate waarin het project een innovatief karakter heeft. Hierbij geldt dat projecten die zich kenmerken door een coherent geheel van activiteiten en een brede aanpak vanuit verschillende invalshoeken (samenhang van bijvoorbeeld technische, bestuurlijke, procesmatige en ketengerichte aspecten), als innovatiever worden aangemerkt en derhalve hoger gewaardeerd zullen worden dan projecten, die uitsluitend één van deze aspecten betreffen.
- de mate waarin het project economisch of technisch perspectief heeftop toepassing op praktijkschaal. Niet alleen de economisch/technische toepassingsmogelijkheden spelen hierbij een rol, maar ook de mate waarin, gezien het lange termijn perspectief van de sector, projecten invulling geven aan maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of dierenwelzijn. Projecten dienen onder marktomstandigheden een goed langetermijnperspectief te hebben. Projecten die de marktgerichtheid verbeteren zullen hoger gewaardeerd worden dan projecten die op dat punt neutraal zijn. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn. In meer economische zin gaat het om bijdragen aan het ontwikkelen van een markt voor hoogwaardige en duurzame dierlijke producten en het vergroten van het netto economisch voordeel voor bedrijven.
- de mate waarin het project uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen. Hierbij is van belang in hoeverre het verwachte projectresultaat kan worden toegepast door andere bedrijven in dezelfde sector of zelfs in andere sectoren. Om verwarring over het begrip ‘innovatieproject’ te voorkomen wordt hierbij benadrukt dat innovatieprojecten zich kenmerken door een aanzienlijk financieel, technisch of organisatorisch risico. De innovatieprojecten moeten een echte uitdaging vormen voor de desbetreffende bedrijven, sectoren of bedrijfskolom en concreet uitzicht bieden op een wezenlijke vooruitgang in inzichten, processen, of technische toepassingen. Toepassingen van een bestaand principe of concept in een andere sector of voor een ander product zonder dat sprake is van een ingrijpende wijziging of wezenlijk andere omstandigheden, is geen daadwerkelijke innovatie in de zin van de Regeling. Hetzelfde geldt voor toepassingen van een bestaand principe uit het buitenland zonder dat sprake is van ingrijpende wijzigingen of wezenlijk andere Nederlandse omstandigheden. Er wordt een gelijktijdige beslissing genomen op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen
van de subsidie, aldus de toelichting.
Eiseres heeft een op 21 juni 2006 gedateerde aanvraag tot subsidieverlening op basis van de Regeling bij verweerder ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag op 28 juni 2006 – dus tijdig – ontvangen. De aanvraag heeft betrekking op het project [naam project].
De aanvraag van eiseres ziet – kort gezegd - op het overdekken van de uitloop van de vrije uitloopkippen. Deze ruimte wordt voorzien van prieelbomen. Omdat ook de zijkanten van deze uitloop zijn af te sluiten hoeven de dieren in tijden van crisis niet meer opgesloten te worden in de stal om aan de wettelijke voorschriften te voldoen.
Voorts hoopt eiseres de in de Serre-uitloop geproduceerde eieren te kunnen certificeren en af te zetten als “serre-eieren”. Via een webcam kunnen consumenten via internet tevens het bedrijf bezoeken, ook in tijden van crisis.
De aanvraag van eiseres is door verweerder voorgelegd aan de beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Regeling. Deze commissie heeft verweerder geadviseerd het project van eiseres niet te honoreren. De beoordelingscommissie heeft zich daarbij mede gebaseerd op de visie van een aantal niet met naam genoemde deskundigen. De beoordelingscommissie is met deze deskundigen van oordeel dat het project een variant is op een reeds bestaand vrij-uitloopsysteem: de Wintergarten. Het project is geen echte stap voorwaarts. Er is ook weinig risico verbonden aan het project. Het project is daarmee onvoldoende innovatief. De uitstraling van het project is beperkt. Ten eerste is het project vooral gebaseerd op de unieke situatie van de aanvrager. Ten tweede zal het serre-ei geen apart marktsegment opvullen en dus ook niet als zodanig worden gecertificeerd. Ten hoogste kan het de status van merknaam verwerven. Het project voldoet niet aan de minimumeisen voor het onderdeel ‘innovatie’ zoals die door de beoordelingscommissie zijn vastgesteld.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het project binnen de Regeling past. Eiseres geeft daarbij aan waarom het een goed project is. Het project past binnen de huidige tendens om meer aandacht te geven aan dierenwelzijn en om maatschappelijk te verantwoorden hoe producten tot stand komen. De kippentuin van eiseres voldoet daarom op alle punten aan de criteria van de Regeling.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat eiseres niet in aanmerking voor subsidie komt, aangezien het project van eiseres onvoldoende innovatief is en het uitstralingseffect gering. In het bijzonder heeft verweerder daartoe overwogen dat de Serre-uitloop van eiseres een variant is op de zogenaamde Wintergarten, waarbij in beide gevallen sprake is van een volledige overkapping. Qua opzet verschillen beide uitlopen niet veel, hetgeen de Serre-uitloop niet tot een echte uitdaging maakt. Bovendien is het project van eiseres financieel gezien geen echt risico, terwijl de Serre-uitloop technisch gezien geen aanmerkelijke wijziging is ten opzichte van de Wintergarten. Ook organisatorisch gezien zijn er niet direct wijzigingen.
Verder geeft verweerder in het bestreden besluit aan dat hij heeft besloten bij de in het geding zijnde openstelling de beschikbare middelen te verdelen volgens een zogenaamde tenderprocedure, waarbij alle in de betreffende periode ingediende aanvragen met elkaar worden vergeleken en gerangschikt in volgorde van de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstellingen van de Regeling. De aanvragen die het meest voldoen aan de criteria komen voor subsidie in aanmerking.
De rechtbank ziet noch in hetgeen door eiseres naar voren is gebracht, noch overigens, aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming van het deskundigenoordeel of van het advies van de beoordelingscommissie. Ook ziet de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van het deskundigenoordeel en het advies van de beoordelingscommissie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door eiseres ook geen andersluidend gekwalificeerd tegenadvies is overgelegd.
Verweerder mocht derhalve afgaan op het standpunt van de beoordelingscommissie en het advies van deze commissie aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Verweerder heeft voorts in de behandeling van de aanvraag van eiseres en door het overnemen van het advies van de beoordelingscommissie in zijn besluitvorming geen blijk gegeven van een onjuiste uitleg van de begrippen "innovatief karakter" en "uitstralingseffect", zoals die zijn neergelegd in artikel 10, eerste lid, onder a en c, van de Regeling. Verweerder is dan ook op goede gronden tot de conclusie gekomen dat het project van eiseres onvoldoende innovatief was en onvoldoende uitstralingseffect had om voor subsidie in aanmerking te komen.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder mede in het licht van de hem ingevolge de Regeling toekomende grote mate van beoordelings- en beleidsvrijheid in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres niet in aanmerking te brengen voor een subsidie ten behoeve van het door haar ingediende project.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.M. Neefe, voorzitter, mrs. E. Klein Egelink en J.A. van Schagen, rechters, en in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2008.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 maart 2008