RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/4811 VPB en AWB 4813 VPB
Uitspraakdatum: 6 maart 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] N.V., gevestigd te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking het verlies van eiseres over het jaar 2002 (beschikkingnummer [beschikkingnummer]) vastgesteld op € 89.112.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer]) naar een belastbare winst van € 369.934. Er is geen boete opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2006 de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 9 september 2006, beide ontvangen bij de rechtbank op 12 september 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008 te Arnhem. Deze zaken zijn gezamenlijk behandeld met de zaken 06/4804 IB, 06/4806 IB en 06/4814 OB. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [A], werkzaam bij [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C], [D] en [E].
Enig aandeelhouder en directeur van eiseres is [F]. Verder is [F] 90%-aandeelhouder en directeur van [G] B.V. (hierna: [G]). De activiteiten van [G] bestaan uit de productie van installaties voor de voedingsindustrie.
Eiseres houdt indirect 50% van de aandelen in [H] GmbH en 40% van de aandelen [I] B.V. (hierna: [I]).
Eiseres houdt zich bezig met beleggings- en beheeractiviteiten. Ook fungeert eiseres als tussenpersoon bij werkzaamheden die [G] uitvoert voor [I]. Verder bemiddelt eiseres bij transacties in voedingsmiddelen van Midden-Amerika naar Europa.
[F] was in privé eigenaar van een motorjacht, type [type] (hierna: privé-boot). In april 2002 heeft [F] de privé-boot via [J] te koop aangeboden. Op 2 juni 2002 is motorschade ontstaan aan de privé-boot. Op 4 juni 2002 is de privé-boot voor reparatie overgebracht naar [K] te [Q] (hierna [K]). Na voltooiing van de reparatie werd de privé-boot van september 2002 tot april 2003 opgeslagen bij [J].
De reparatiekosten van de privé-boot zijn aan eiseres in rekening gebracht. Eiseres heeft deze kosten geactiveerd als onderdeel van de kostprijs van het medio 2002 door eiseres aangeschafte motorjacht, type [type] (hierna: [het motorjacht]). De daarmee samenhangende (afschrijvings)kosten zijn door verweerder niet in aanmerking genomen.
[F] heeft op 18 juli 2002 op zijn privé-bankrekening ter zake van de motorschade een uitkering van de verzekeringsmaatschappij ontvangen van € 36.079. Ook in de periode van april 2003 tot en met juli 2003 zijn door [K] nog reparaties verricht. In augustus 2003 heeft [F] de privé-boot verkocht.
[Het motorjacht] heeft haar thuishaven in [land]. De koopprijs bedroeg $ 1.500.000. Eiseres heeft in 2002 en 2003 een bedrag van respectievelijk € 148.203 en € 284.514 aan kosten ter zake van [het motorjacht] - waaronder met name afschrijvings- en exploitatiekosten (onderhoudskosten, brandstof, verzekering, haven- en liggelden, kosten bemanning e.d.) - ten laste van haar winst gebracht. Verweerder heeft deze kosten bij de aanslagregeling gecorrigeerd.
[Het motorjacht] is vanaf 17 juli 2002 verzekerd bij Delta Lloyd. In de algemene voorwaarden van de verzekering zijn verhuur, lease en charterdoeleinden uitgesloten. Per 18 september 2003 is een beperkt charterrisico meeverzekerd. In februari 2003 heeft eiseres een charterovereenkomst gesloten met [L]. In mei 2003 zijn van de boot folders gemaakt. In ieder geval tot begin 2005 is [het motorjacht] niet aan derden verhuurd.
In 2004 heeft eiseres aan [G] twee facturen - ten bedrage van respectievelijk € 74.250 en € 116.850 - verzonden voor gecharterde dagen in 2002, 2003 en 2004. [F] heeft op verzoek van verweerder op afschriften van de facturen aangetekend welke klanten van [G] op de boot zijn ontvangen.
In augustus 2003 heeft eiseres een bemiddelingsovereenkomst gesloten met [J] om [het motorjacht] te verkopen. Begin 2008 was [het motorjacht] nog niet verkocht.
In geschil is of verweerder terecht de kosten voor de privé-boot en [het motorjacht] heeft gecorrigeerd.
Verweerder heeft aangegeven dat de omzetbelasting ter zake van de privé-boot in 2002 en 2003, ten bedrage van respectievelijk € 10.420 en € 4.956, ten onrechte is gecorrigeerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van interne compensatie deze correctie in stand dient te blijven. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat het gemiste rendement op het door eiseres in [het motorjacht] geïnvesteerde vermogen tot de winst moet worden gerekend.
Eiseres heeft zich nog beroepen op schending van het inzagerecht en/of het fair play beginsel. Ter zitting heeft eiseres opgemerkt dat deze schending gevolgen zou moeten hebben voor de boeteoplegging. Na afloop van de zitting heeft eiseres aan de rechtbank bericht dat over het jaar 2002 noch over het jaar 2003 een boete is opgelegd. Derhalve gaat de rechtbank ervan uit dat deze door eiseres aangevoerde grond voor deze zaak niet geldt.
4. Beoordeling van het geschil
Eiseres heeft betoogd dat de reparatiekosten voor de privé-boot voor haar zakelijke uitgaven vormen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de privé-boot vóór 2002 werd gebruikt voor representatief onthaal van zakenrelaties van [G], dat de door eiseres gedragen reparatiekosten van de privé-boot de facto een vergoeding vormen voor het zakelijke gebruik door [G], en dat deze kosten door eiseres onder het kopje "managementfee" zijn doorbelast aan [G].
Gebruikelijk is dat de reparatiekosten ter zake van een in privé gehouden boot, in privé worden gedragen. Gelet daarop brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiseres haar stelling dat de reparatiekosten voor de privé-boot van haar directeur/enig aandeelhouder zakelijke uitgaven vormen, aannemelijk dient te maken. De rechtbank acht eiseres daarin niet geslaagd. Eiseres heeft niet op enigerlei wijze het zakelijke gebruik van de privé-boot onderbouwd. Als er al sprake zou zijn geweest van zakelijk gebruik, dan had een facturering kort na dat gebruik in de jaren tot en met 2001 bovendien meer voor hand gelegen dan een zogenoemde finale afrekening (bij benadering) via het voor rekening nemen van onderhoudskosten in de jaren 2002 en 2003. De stelling dat eiseres de kosten aan [G] heeft doorbelast als "managementfee" is door haar niet onderbouwd. De rechtbank acht deze stelling dan ook niet aannemelijk. Verweerder heeft terecht de uitgaven voor de privé-boot gecorrigeerd.
Eiseres heeft betoogd dat de afschrijvings- en exploitatiekosten van het door haar aangeschafte motorjacht [het motorjacht], ten laste van haar winst kunnen worden gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat de aankoop van [het motorjacht] op grond van artikel 2, lid 5, Wet Vpb 1969 in beginsel een ondernemingshandeling is. Gelet daarop brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat verweerder zijn stelling dat de bedoelde kosten niet ten laste van de fiscale winst komen, aannemelijk dient te maken. Daartoe dient verweerder aannemelijk te maken dat eiseres de bedoelde kosten heeft gemaakt ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van haar directeur/enig aandeelhouder (vgl. HR 14 juni 2002, BNB 2002/290).
De rechtbank acht verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat [het motorjacht] op de aan [G] gefactureerde dagen niet is gebruikt voor representatieve doeleinden voor klanten van [G]. Eiseres heeft op herhaalde verzoeken van verweerder geen schriftelijke informatie verstrekt over bevestigingen van gemaakte afspraken met deze klanten over bijvoorbeeld de data van de bootreis, tijdstippen van aankomst en vertrek, en vervoer van en naar het vliegveld. De door eiseres ingebrachte verklaringen acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om anders te oordelen. Het e-mailbericht van agent [M] in Bangladesh en de verklaring van [N] van [O] Ltd. zijn namelijk dermate vaag en algemeen gesteld dat daaruit niet enig zakelijk gebruik van [het motorjacht] in de jaren 2002 tot en met 2004 kan worden afgeleid, zelfs als ervan wordt uitgegaan dat zij op de boot zijn geweest. Ook de verklaring van [AA] van [BB] B.V., inhoudende dat hij als managing partner van [BB] in april 2003 een aantal dagen aan boord van [het motorjacht] is geweest, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende bewijs. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat is gebleken dat gedurende de vijfdaagse boottrip in april 2003 [F] en [AA] tezamen met hun echtgenoten aan boord waren, en dat zij elkaar goed kenden, waardoor de rechtbank het zakelijke karakter van deze boottrip niet aannemelijk acht.
Eiseres heeft ter zitting aangeboden dat voornoemde personen bereid zijn hun verklaringen onder ede ten overstaan van de rechtbank te herhalen. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat het aanbod tot getuigenbewijs geen andere elementen bevat dan reeds in de overgelegde verklaringen aan de orde is gekomen. Ook als de verklaringen onder ede worden bevestigd, zijn zij onvoldoende om dezelfde redenen als hierboven is overwogen.
Bij het oordeel dat verweerder in zijn bewijslast is geslaagd, heeft de rechtbank verder in aanmerking genomen dat volgens de algemene verzekeringsvoorwaarden verhuur en charter waren uitgesloten van de dekking en dat [het motorjacht], behalve voor de gestelde verhuur aan [G], in ieder geval tot december 2005 niet aan derden is verhuurd of in charter is gegeven. Daar komt bij dat [F] samen met zijn echtgenote meerdere keren langere perioden gebruik heeft gemaakt van [het motorjacht] - onder meer van 18 juli 2002 tot en met 6 september 2002, van 23 februari 2003 tot en met 4 maart 2003, en van 7 juli 2003 tot en met 4 september 2003 - zodat de rechtbank veeleer aannemelijk acht dat [het motorjacht] in de jaren 2002 en 2003 vrijwel uitsluitend is gebruikt voor privé-doeleinden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat de afschrijvings- en exploitatiekosten van het door eiseres aangeschafte motorjacht [het motorjacht] uitsluitend zijn gemaakt ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van haar directeur/enig aandeelhouder. Deze uitgaven moeten dan ook als een onttrekking worden aangemerkt, zodat die uitgaven bij de bepaling van de belastbare winst buiten beschouwing moeten blijven.
Verweerder heeft een beroep gedaan op interne compensatie. Daartoe is gesteld dat het gemiste rendement op het door eiseres in [het motorjacht] geïnvesteerde vermogen tot de winst moet worden gerekend.
De rechtbank stelt voorop dat [het motorjacht] tot het (ondernemings)vermogen van eiseres behoort. Dat eiseres haar middelen niet op andere wijze heeft geïnvesteerd, behoort tot de beleidsvrijheid van eiseres. Het enkele feit dat eiseres daarmee een winstmogelijkheid onbenut laat, is dan ook geen aanleiding het niet genoten voordeel, dat eiseres eventueel had kunnen genieten, in de belastingheffing te betrekken. Verweerders beroep op interne compensatie faalt derhalve.
Nu verweerders beroep op interne compensatie faalt, moet de belastbare winst over de jaren 2002 en 2003 met een bedrag van respectievelijk € 10.420 en € 4.956 worden verminderd. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met als registratienummer 06/4804 IB en 06/4806 IB met de onderhavige zaken samenhangen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor samenhangende zaken 1,5). Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- stelt het bij beschikking vastgestelde verlies voor 2002 nader vast op € 99.532;
- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2003 tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 364.978;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J.J. Catsburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier, op 6 maart 2008.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.