RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaak-/rekestnummer: 166208 / JE RK 08-15215
165493 / JE RK 08-15106
beschikking van de kinderrechter van 4 maart 2008
het op 18 januari 2008 ingediende verzoekschrift van de STICHTING BUREAUS JEUGDZORG GELDERLAND, mede kantoorhoudende te Arnhem, tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsmede tot verlening van een machtiging tot verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs (zaaknummer 165493 JE RK 08-15106)
en het op 6 en 21 februari 2008 ingediende verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlening van een machtiging in een voorziening voor gesloten jeugdzorg (zaaknummer 166208 JE RK 08-15106) van:
De minderjarige, geboren op xx november 1992 te ..,
hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige als belanghebbende aan:
de moeder
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
De minderjarige is ondertoezicht gesteld van de stichting voornoemd. De ondertoezichtstelling loopt tot 16 maart 2008.
Voornoemde stichting heeft verzoeken met bijlagen ingediend, daartoe strekkende dat de duur van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige wordt verlengd voor de periode van één jaar.
Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
Het op 21 februari 2008 ingekomen verzoek beoogt de eerdere verzoeken te vervangen, gelet op de recente ontwikkelingen, zodat de kinderrechter het verzoek met zaaknummer 165493 JE RK 08-15106 als ingetrokken beschouwt.
Aangezien de stichting machtiging heeft verzocht tot plaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, is aan de minderjarige als raadsvrouwe toegevoegd mr. J. Steenbrink, advocate te Nijmegen.
Bij beschikking van 6 februari 2008 verleende de kinderrechter reeds een voorlopige machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, met ingang van 6 februari 2008 voor de duur van vier weken en heeft de kinderrechter de beslissing voor het overige aangehouden. Bij verzoekschrift van 21 februari 2008 is het verzoek aangevuld.
Op 26 februari 2008 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Bij de behandeling zijn verschenen:
- de minderjarige, bijgestaan door mr. J. Steenbrink,
- de moeder,
- een vertegenwoordig(st)er van de stichting.
De Stichting heeft bij fax van 29 februari 2008 alsnog de laatste pagina van de verklaring van [naam], GZ-psycholoog, voorzien van diens handtekening, toegezonden.
Vaststellingen en overwegingen
Op grond van de verkregen informatie van de stichting zoals in de hiervoor genoemde stukken aangegeven en hetgeen tijdens de terechtzitting nog naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarige de termijn van de ondertoezichtstelling met één jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
Mr. Steenbrink heeft namens de minderjarige ter zitting het volgende verklaard. Uit het psychologisch onderzoek van 25 juli 2007 blijkt niet zonder meer dat behandeling in een gesloten settting noodzakelijk is. Gesproken wordt over een vorm van hulpverlening in een besloten residentiële setting. De langere plaatsing van de minderjarige in een justitiële jeugdinrichting is onwenselijk. Moeder en minderjarige geven hiervoor geen toestemming. Zij acht voortzetting van de plaatsing in strijd met art 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De overgangsbepaling, artikel VII lid 4 van de Wet van 20 december 2007, Stbl. 2007, 578, (gesloten jeugdzorg) kan niet zomaar gepasseerd worden. Het is in het belang van de minderjarige dat zij geplaatst wordt in een behandelplaats van Pactum te Lochem, zoals verzocht onder zaaknummer 165493 JE RK 08-15106. Het is in het verleden misgegaan omdat er geen dagbesteding geregeld was voor de minderjarige.
De moeder heeft ter zitting aangegeven niet akkoord te gaan met een gesloten plaatsing. Zij gaat alleen akkoord als de minderjarige behandeld gaat worden en dat liefst vanuit huis.
De gezinsvoogd heeft ter zitting aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is om vanuit een gesloten plek te werken aan haar ontwikkeling. Zij belt dagelijks om te horen of een behandelplaats accommodatie gesloten jeugdzorg beschikbaar is. Thuisplaatsing werkt ook niet en dit wordt bevestigd door de recente vermissing van de minderjarige. De minderjarige doet onveilige dingen waardoor een gezonde ontwikkeling wordt bedreigd.
Op grond van de verkregen informatie van de stichting en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg van de minderjarige vereist is wegens ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien is deze uithuisplaatsing noodzakelijk om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die de minderjarige nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
De minderjarige houdt zich niet aan de afspraken, loopt weg en is erg beïnvloedbaar. In haar brief, die zij ter zitting heeft overhandigd, erkent zij dit ook. Zij is op 4 februari 2008 door jongens overgehaald geld van de rekening van haar moeder te halen en zij was erg bang voor hen. Ook geeft zij aan dat er zo veel gebeurd is die avond dat zij niet meer terug naar huis durfde te gaan.
Het is in het belang van de minderjarige dat zij tegen zichzelf beschermd wordt door geslotenheid en dat gewerkt wordt aan haar problematiek, zodat zij uiteindelijk in een minder beveiligde locatie zoals bijvoorbeeld bij Pactum in Lochem haar behandeling kan afmaken. Het door de advocaat genoemde onderzoek is in die zin achterhaald, dat de minderjarige herhaaldelijk is weggelopen en dat zij ook niet langer gehandhaafd kon worden in de crisisopvang te Hilversum vanwege haar ernstige gedragsproblemen. Haar verblijf bij haar moeder daarna is slechts van korte duur geweest, omdat zij zich vervolgens opnieuw onttrokken heeft aan het ouderlijk gezag door enkele dagen onvindbaar te zijn.
De minderjarige verblijft op dit moment in een justitiële jeugdinrichting. Zij geeft geen toestemming voor de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdzorg in deze instelling. Ook haar moeder maakt bezwaar.
Volgens de letter van de overgangsbepaling, artikel VII lid 4 jo lid 3 van de Wet van 20 december 2007, Stbl. 2007, 578, (gesloten jeugdzorg) is het niet mogelijk om een machtiging gesloten jeugdzorg ten uitvoer te leggen in een justitiële jeugdinrichting, zonder instemming van de jeugdige en degene die het gezag over hem uitoefent. Dit kan echter tot situaties leiden welke evident in strijd komen met het belang van een jeugdige. Immers indien er geen plaats is in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zal de jeugdige niet beschermd kunnen worden. Er is tot 2010 geen recht op deze zorg. Dat de wetgever met deze overgangsbepaling niet heeft beoogd om de jeugdige de keuze te geven om een plaatsing door het onthouden van diens instemming tegen te kunnen gaan, wordt naast de wetsgeschiedenis ook bevestigd door de brief van minister Rouvoet van 5 februari 2008 aan de bureaus jeugdzorg, de gesloten jeugdzorginstellingen en de justitiële jeugdinrichtingen. Bij schrijven van 13 februari 2008 aan de Tweede Kamer kondigt hij tevens aan op dit punt een reparatiewetsvoorstel in voorbereiding te hebben. In zijn brief van 5 februari 2008 aan de Tweede Kamer geeft minister Rouvoet aan dat het de bedoeling is geweest om in de overgangsperiode de Dienst Justitiële Inrichtingen in overleg met de ouders en bureau jeugdzorg bij plaatsing van de jeugdige altijd op inhoudelijke gronden te laten bepalen of de jeugdige in een gesloten jeugdzorginstelling of in een justitiële jeugdinrichting geplaatst zou worden. Daartoe is een plaatsingprotocol opgesteld waarin is opgenomen dat de meest kwetsbare jeugdigen als eersten in een gesloten jeugdzorg moeten worden geplaatst.
De minderjarige heeft recent laten zien, hoe beïnvloedbaar zij is en dat zonder geslotenheid niemand in staat is om haar te begrenzen en tegen zichzelf en derden te beschermen. Het afwijzen van een machtiging gesloten jeugdzorg, vanwege de huidige plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt in strijd met haar belangen geacht. Gelet op haar problematiek zou een overplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg in de rede liggen. De kinderrechter wijst op de kwetsbaarheid van de minderjarige en roept de gezinsvoogd en de moeder op om dit bij de Dienst Justitiële Inrichtingen nogmaals onder de aandacht te brengen. Hij verleent de machtiging tot uithuisplaatsing tot uiterlijk 6 mei 2008, om zo zicht te blijven houden op de tenuitvoerlegging van de machtiging en het op gang te brengen behandeltraject.
- verlengt de termijn waarvoor de minderjarige voornoemd onder toezicht is gesteld van voormelde stichting, met één jaar, ingaande 16 maart 2008;
- verleent machtiging tot plaatsing van de minderjarige, in een voorziening voor gesloten jeugdzorg, overeenkomstig het indicatiebesluit van 18 februari 2008 tot uiterlijk 6 mei 2008;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Oskam, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 4 maart 2008 uitgesproken door mr. G.W. Brands-Bottema in tegenwoordigheid van B. de Bruijn als griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te Arnhem door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.
Zaak-/rolnummer: 166208 / JE RK 08-15215 4