ECLI:NL:RBARN:2008:BC8027

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/985131-05
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van directeur in beleggingsfraudezaak met gevangenisstraf en schending van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 27 maart 2008 uitspraak gedaan in een beleggingsfraudezaak tegen de directeur van een failliete financiële dienstverlener. De rechtbank heeft de directeur veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank achtte bewezen dat de directeur en zijn bedrijf zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting en overtreding van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud). De tenlastelegging omvatte het aantrekken van op termijn opvorderbare gelden van het publiek, waarbij het publiek bestond uit ten minste 30 personen en het aangetrokken bedrag minimaal € 3.000.000 bedroeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk en bedrijfsmatig deze gelden heeft aangetrokken en bemiddeld, terwijl hij wist dat de cliënten hun inleg nooit zouden terugzien. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn van de strafvervolging was overschreden, maar heeft besloten dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In plaats daarvan is deze schending verdisconteerd in de strafmaat.

De rechtbank heeft de rol van de verdachte in het geheel zwaar gewogen, gezien zijn actieve betrokkenheid bij het opzetten van de beleggingsconstructie en het misleiden van cliënten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar heeft wel vastgesteld dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelden, en de rechtbank heeft een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/985131-05
Datum zitting : 23 maart 2006 en 14 maart 2008
Datum uitspraak : 27 maart 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [...] 1962 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouwe : mr. L.M.L. van Berkel, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
[medeverdachte1] NV en/of [medeverdachte2], op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2000 tot en met 31 augustus 2001, te Almere en/of Elst, in elk geval in Nederland, en/of te Antwerpen, in elk geval in België, en/of te Tampa, in elk geval in Amerika, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken, en/of ter beschikking heeft gehad, en/of ter beschikking heeft doen hebben, dan wel in enigerlei vorm heeft bemiddeld en/of heeft doen bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van gelden en/of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, terwijl dit publiek bestond uit tenminste (ongeveer) 30 (rechts-)personen en het (aangetrokken/verkregen) bedrag tenminste (ongeveer) € 3.000.000 bedroeg,
tot welk bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 oktober 2000 tot en met 31 augustus 2001, te Almere en/of Elst, in elk geval in Nederland, en/of te Antwerpen, in elk geval in België, en/of te Tampa, in elk geval in Amerika, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken, en/of ter beschikking heeft gehad, en/of ter beschikking heeft doen hebben, dan wel in enigerlei vorm heeft bemiddeld en/of heeft doen bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van gelden en/of ter beschikking verkrijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden, terwijl dit publiek bestond uit tenminste (ongeveer) 30 (rechts-) personen en het (aangetrokken/verkregen) bedrag tenminste (ongeveer) € 3.000.000 bedroeg;
2.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in de periode 1 maart 2001 tot en met 31 december 2001, te Almere en/of Elst, in elk geval in Nederland, en/of te Antwerpen, in elk geval in België, en/of te Tampa, in elk geval in Amerika, en/of in Zwitserland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer (rechts-)personen heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hierin bestaande dat hij, verdachte, en/of een van zijn mededader(s) (telkens) met vooromschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- tegenover een of meerdere (potentiële) inlegger(s) heeft/hebben verzwegen althans onvoldoende inzicht heeft/hebben verschaft in het gegeven dat de aandeelhouders en/of bestuurders (directieleden) van [medeverdachte3] Hypotheken BV tevens (mede-)aandeelhouder en/of bestuurder van [medeverdachte4] GmbH zijn geweest, en/of
- [medeverdachte3] Hypotheken BV en/of [medeverdachte4] GmbH en/of [medeverdachte5] GmbH naar de buitenwereld en/of (assurantietussen-)personen en/of potentiële inleggers toe heeft/hebben voorgespiegeld, althans gepresenteerd en/of laten presenteren als (een) bonafide bedrijf/bedrijven waarin het goed beleggen was, en/of heeft/hebben verklaard en/of laten verklaren en/of voorgespiegeld dat er werd gewerkt met bankgaranties en/of dat het gestorte kapitaal gewaarborgd was en/of opeisbaar was, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat er hoge rendementen konden worden behaald, en/of
- tegenover (potentiële) inleggers het beleggingsproduct heeft/hebben aangeprezen en/of laten aanprijzen als ‘de kip met de gouden eieren’ en/of door te wijzen op en/of te laten wijzen op de maandelijkse historische 2% rendement(en), terwijl in werkelijkheid door het bedrijf [medeverdachte4] GmbH geen historische rendementen van 2% waren gerealiseerd, en/of
- in gesprekken met (potentiële) inleggers en/of tijdens (huis-)bezoeken bij (potentiële) inleggers en/of tijdens voorlichtingsbijeenkomsten aan (assurantietussen-)personen heeft/hebben verklaard en/of benadrukt en/of laten verklaren en/of laten benadrukken dat er bij het opmaken van de overeenkomst(en) en/of bij het overboeken van het geldbedrag (veiligheidshalve) werd gewerkt en/of gebruik werd gemaakt van notarissen en/of door in de beleggingsovereenkomst(en) er op te wijzen – zakelijk weergegeven – dat het ingelegde geld niet van criminele oorsprong mocht zijn, waardoor bij de (potentiële) inlegger het vertrouwen werd gewekt en/of bevestigd, dat het met het beleggingsproduct ‘goed zat’ en/of dat hij te maken had met een betrouwbaar en/of bonafide bedrijf, en/of
- in (een) [medeverdachte3] Hypotheek Plus brochure(s) onder meer heeft/hebben vermeld en/of laten vermelden:
- dat wanneer de pool van 1 miljoen US dollars zijn volume zou hebben bereikt, de inlegger dan gegarandeerd 5,9% rente per jaar zou krijgen, en/of
- dat rentegarantie zou worden verstrekt door een internationaal opererende bank, en/of
- wanneer vervolgens een pool van 10 miljoen US dollars zou zijn volgestort, een prognoserendement zou worden gegeven, en/of
- dat de garantie werd gegeven dat het kapitaal van de inlegger USD kapitaal 100% zou blijven, en/of
- dat de rendementen sinds 1978 niet lager zijn geweest dan 2% per maand, en/of
- tijdens (groeps-)presentatie(s) heeft/hebben gebruik gemaakt van sheets en/of powerpoint waarbij de aanwezige (assurantietussen-)personen werd voorgespiegeld dat de [medeverdachte3] Hypotheek Plus hypotheek een doordacht product was dat tot stand was gekomen door een (unieke) samenwerking tussen [medeverdachte6] Leeuwarden en/of [medeverdachte2] Almere en/of [medeverdachte4] GmbH te Montreux, en/of dat 2% rendement per maand haalbaar was, en/of
- het in (powerpoint-)presentaties opnemen en/of heeft/hebben laten opnemen van informatie dat – zakelijk weergegeven – het product [medeverdachte4] werd ondersteund door [medeverdachte6] en andere gerenommeerde bedrijven, en/of
- tegenover (potentiële) beleggers en/of tussenpersonen heeft/hebben verzwegen dat (de vermogensbeheerder) [medeverdachte5] GmbH uit Olten per brief, gedateerd 17 februari 2001, aan de directie van [medeverdachte3] Hypotheken BV heeft medegedeeld dat met onmiddellijke ingang de overeenkomst TRPL/[medeverdachte5]C 20001024 van 24 oktober 2000 was opgezegd, en/of heeft/hebben verzwegen dat de door [medeverdachte5] GmbH (beweerdelijk) geleden (miljoenen)schade zou worden doorberekend en/of worden verrekend met de reeds ingelegde geldbedragen en/of nog in te leggen geldbedragen, en/of
- aan een of meer (potentiële) belegger(s) en/of tussenperso(o)n(en) bankafschriften van de [naam]bank te Elst en/of maandrekeninginformatie met betrekking tot de rekening-courant van [medeverdachte4] GmbH, met daarop (beweerdelijk) vermeld een of meer renteuitkering(en) aan inleggers heeft getoond en/of verstrekt en/of heeft/hebben laten tonen en/of laten verstrekken aan een of meer (potentiële) inlegger(s) en/of aan een of meer (assurantietussen-)perso(o)n(en) en aldus die perso(o)n(en) voorgespiegeld dat uit de [medeverdachte4] beleggingen rendement was gegenereerd, terwijl in werkelijkheid de rente-uitkeringen nooit gerealiseerd hadden kunnen worden vanuit de ingelegde gelden, omdat die ingelegde gelden immers waren opgegaan aan kosten en/of schadevergoedingen, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen het product [medeverdachte1] een verbeterde versie was van [medeverdachte4], en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat [medeverdachte1] reeds jarenlang hoge rendementen haalde uit beleggingen, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte1] NV op 12 juni 2001 werd opgericht, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat zou worden belegd in obligatieleningen en/of bankgaranties en/of staatsobligaties, terwijl in werkelijkheid (deels) (risicovol) werd belegd in (zogenaamde) start-up-companies en/of (een deel van) de ingelegde gelden werden aangewend ter betaling van fees en/of commissiegelden en/of onkosten en/of persoonlijke uitgaven, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen de inleg en de rendementen in het [medeverdachte1]product waren gegarandeerd, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat de rendementen op korte termijn zouden worden uitbetaald, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en/of (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen – zakelijk weergegeven –
- dat er sprake was van een bonafide (beleggings-)organisatie, en/of
- dat er sprake was van bonafide (beleggings-)producten, en/of
- dat er sprake was van een inleggarantie, en/of
- at er sprake was van een garantierendement, en/of
- dat er sprake was van een risicomijdende belegging, en/of
- dat de gestorte gelden zouden worden aangewend voor aan- en verkooptransacties van vastrentende waarden, en/of
waardoor (ongeveer) 30 (rechts-)personen werden bewogen tot de afgifte van in totaal (ongeveer) € 3.000.000;
3.
hij, op of omstreeks 7 mei 2001, althans in de maand mei 2001 te Etten-Leur en/of Almere en/of Breda en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Antwerpen, in elk geval in België,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een overeenkomst ter uitgifte van obligatie(s) onder aanbieding van effect(en) aan toonder [medeverdachte1] NV, conform het besluit van de Raad van Bestuur van [medeverdachte1] NV, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hierin bestaande dat hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in die overeenkomst – zakelijk weergegeven – heeft/hebben opgenomen en/of vermeld:
- dat voornoemde overeenkomst tot stand gekomen was conform het besluit van de Raad van Bestuur van [medeverdachte1] NV, en/of
- dat [medeverdachte1] NV een verzekeringsmakelaar en/of bemiddelaar bij het afsluiten van financieringen en/of hypotheken betrof, en/of
- dat de obligatielening conform artikel 16 tweede volzin van de gecoördineerde statuten van [medeverdachte1] NV tot stand was gekomen, en/of
- dat er effecten van aande(e)l(en) [medeverdachte1] NV aan toonder zouden worden aangeboden, en/of
- dat er sprake zou zijn van storting (van het bedrag) ten behoeve van een jaar lopende obligatielening bij een of via een Noord-Amerikaanse bank, met een dagvergoeding van minimaal 5,9% per jaar, onherroepelijk en met volledige garantie van terugbetaling van het ingelegde kapitaal in US dollars op de daarvoor bestemde kapitaalrekening, en/of
- dat van ieder kwartaal van enig boekjaar een financieel verslag door een controller van een gerenommeerd accountantsmaatschap zou worden (op)gemaakt, en/of
- dat op basis van de resultaten uit het verleden het prognoserendement op 2% per maand is berekend over het bedrag dat is omgezet in US dollars, en/of
- dat de effecten aan toonder zijn geregistreerd bij het Comité van Toezicht van de Effecten volgens Regentbesluit dd 07-04-1949, en/of
- dat beide partijen bevestigen dat door het plaatsen van hun handtekening de in de overeenkomst gegeven informatie juist en correct is;
4.
hij, in of omstreeks de periode 1 maart 2001 tot en met 31 december 2001, te Almere en/of Elst en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, en/of Antwerpen, in elk geval in België, en/of Tampa, in elk geval in Amerika, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit K.R. [medeverdachte7] en/of A.R.G. [medeverdachte8] en/of P.G.T.M. [medeverdachte9] en/of J.J. [medeverdachte10] en/of D.O. [medeverdachte11] en/of [medeverdachte2] BV en/of [medeverdachte4] GmbH en/of [medeverdachte1] NV en/of [medeverdachte12] International Corporation en/of een of meer andere (rechts)perso(o)nen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder:
- het opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen en/of ter beschikking hebben, en/of
- het opzettelijk in enigerlei vorm bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden, en/of
- het plegen van oplichting, en/of
- het plegen van verduistering, en/of
- het plegen van valsheid in geschrifte;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 maart 2006 en 14 maart 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. L.M.L. van Berkel, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd dat er een ontnemingsvordering tegen verdachte wordt overwogen.
Verdachte en zijn raadsvrouwe hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Naar de mening van de raadsvrouwe is het beginpunt van de “criminal charge” gelegen op het moment dat de financiële toezichthouder – al dan niet bestuursrechtelijk – personen heeft gehoord en verdachte aan deze verhoren de verwachting heeft ontleend dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingezet. Zij stelt het begin van de redelijke termijn op juni 2001. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vanaf begin 2001 hebben De Nederlandsche Bank (hierna DNB) en de Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna STE en nu geheten de Autoriteit Financiële Markten (AFM)) bemoeienissen gehad met verdachte en zijn bedrijf [medeverdachte2]. Zo is bij brief van 30 maart 2001 om inlichtingen verzocht door de STE, heeft in juli 2001 een bedrijfsbezoek plaatsgevonden door DNB en de STE, is er een aanwijzing gegeven en zijn er lasten onder dwangsom opgelegd. Tenslotte is in oktober 2001 en september 2002 aangifte gedaan door DNB en de STE.
Dat op enig moment in het toezichtelijk traject aan verdachte te kennen is gegeven dat hij en/of [medeverdachte2] een economisch delict heeft gepleegd maakt niet dat op dat moment sprake is van een (begin van een) “criminal charge” als bedoeld in art. 6 EVRM. Conform de vaste jurisprudentie is er sprake van een criminal charge vanaf het moment waarop van overheidswege jegens een persoon een handeling is verricht waaruit deze persoon in redelijkheid moet vrezen voor vervolging, dan wel, in bestuursrechtelijke zin, deze persoon redelijkerwijs uit die handeling heeft kunnen afleiden dat aan hem een punitieve sanctie zal worden opgelegd. In het bestuurs(straf)recht zal daar, in beginsel, pas sprake van zijn op het moment dat vanwege de toezichthouder een kennisgeving van een bestuurlijke boete is uitgevaardigd. Daar was in casu geen sprake van. Verdachte heeft immers geen officiële kennisgeving van een bestuurlijke boete gehad en overigens is nimmer een bestuurlijke boete opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in casu de “criminal charge” is aangevangen met het eerste (telefonisch) verhoor van verdachte op 5 oktober 2001. Toen is verdachte door een rechercheur van de Belastingdienst/FIOD-ECD medegedeeld dat hij werd verdacht van overtreding van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna Wte 1995) en de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992) en is met verdachte afgesproken dat hij een afspraak zou maken voor een verdachtenverhoor.
Naar het oordeel van de rechtbank was dit het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat de onderhavige uitspraak eerst ongeveer zes en een half jaar na aanvang van de redelijke termijn is gewezen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet moet leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, nu er geen sprake is van een uitzonderlijk geval dat een dergelijke consequentie rechtvaardigt, maar dient deze schending te worden verdisconteerd in de strafmaat. Daartoe is van belang geacht dat het een ingewikkeld onderzoek betreft met meerdere verdachten, waarbij met name voor het vaststellen van de rol van de verdachten vele en langdurige onderzoekshandelingen in het buitenland hebben moeten plaatsvinden. Mede door de vele benadeelden was voorts sprake van een omvangrijk onderzoek. Een deel van de vertraging is te wijten aan het, overigens op goede gronden, door de verdediging gedane verzoek tot het horen van getuigen.
Het verweer van de raadsvrouwe wordt daarom verworpen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 1
De vaststaande feiten
In onderhavige zaak wordt verdachte verweten, al dan niet als feitelijk leidinggever, medepleger of pleger, zich schuldig te hebben gemaakt aan overtreding van art. 82 Wtk 1992 (oud) . Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In een overeenkomst ter uitgifte van obligatie(s) en een intentieverklaring is verwoord dat door een cliënt (in de overeenkomst aangeduid als ‘opdrachtgever’) aan [medeverdachte1] N.V. een zogenaamde obligatielening wordt verstrekt. [medeverdachte1] NV is op 22 juni 2001 opgericht. Bij brief van 9 juli 2001 heeft de Antwerpse Kamer van Koophandel de STE laten weten dat [medeverdachte1] N.V. in het Handelsregister te Antwerpen op 2 juli 2001 was ingeschreven.
Samenvattend valt er in de overeenkomst en de intentieverklaring het volgende te lezen.
De cliënt die een lening aan [medeverdachte1] N.V. verstrekt krijgt (een) effect(en) van aande(e)l(en) [medeverdachte1] N.V. aan toonder voor iedere EUR 25.000,- die aan obligatielening wordt verstrekt. In art. 6 van de overeenkomst is verwoord dat [medeverdachte1] N.V. verplicht is tot terugbetaling van het geleende bedrag. De minimale looptijd van de lening is volgens de overeenkomst één jaar en er wordt een minimale dagrentevergoeding geboden van minimaal 5,9% per jaar met volledige garantie van terugbetaling van het bedrag van de obligatielening.
Voorts bevat het dossier, naast deze overeenkomst en de intentieverklaring, ook een door verdachte gehouden power point presentatie waaruit de gehanteerde constructie kan worden gereconstrueerd. Samengevat komt de constructie op het volgende neer.
Een cliënt die een overwaarde op zijn huis heeft, sluit de hypotheek over. Het geld ontvangen uit de overwaarde van de hypotheek wordt vervolgens gebruikt ten behoeve van het [medeverdachte1]product. Zodra de hypotheekakte bij de notaris wordt gepasseerd, geeft de cliënt de notaris opdracht de gelden over te maken op de derdengeldrekening van de trustee van [medeverdachte1] N.V., te weten: [medeverdachte13]. Het bankrekeningnummer wordt volgens art. 1 van de overeenkomst aangehouden bij de Bank of America (Manhattan Office, Tampa Florida). De trustee, [medeverdachte13], is volgens art. 1 van de overeenkomst de rechtsgeldig vertegenwoordiger van [medeverdachte1] N.V. en gevolmachtigde van cliënten die de obligatielening verstrekken.
De cliënten krijgen, als gezegd, voor iedere deelname van EUR 25.000,- van de trustee [medeverdachte13] een effect(en) aan toonder in [medeverdachte1] N.V.. De trustee [medeverdachte13] sluit vervolgens, volgens de power point presentatie (onder het kopje “Geldstroom”) , overeenkomsten met [medeverdachte12] International Inc, ten behoeve van daghandel in bankgaranties. Het geld op de derdengeldrekening zou dan hiervoor gebruikt worden als onderpand.
Uit brieven van tussenpersonen die gelieerd zijn aan [medeverdachte2] blijkt dat daadwerkelijk overeenkomsten zijn gesloten. In dit verband wordt verwezen naar een brief van Spaar & Kredietadvies Nederland waarin wordt vermeld dat de offerte is geaccepteerd onder bijvoeging van de relevante stukken. Voorts wordt verwezen naar cliënten van [medeverdachte1] N.V., die allen hebben verklaard geld te hebben ‘belegd’ in [medeverdachte1]. Tenslotte bevinden zich in het dossier afschriften van op naam afgesloten overeenkomsten waarin eveneens is vermeld welke cliënten zijn ingegaan op het aanbod. In een schematisch overzicht van de geldstromen is verwoord dat in totaal ongeveer 2,5 miljoen dollar is overgemaakt naar de Verenigde Staten.
In een emailbericht van 5 juli 2001, van de getuige [medeverdachte10], is de procedure beschreven bij [medeverdachte2]. In het emailbericht wordt over de procedure het volgende vermeld. De bij [medeverdachte2] aangesloten kantoren sturen [medeverdachte2] een door de cliënt ondertekende intentieverklaring. De gegevens van de cliënt worden vervolgens in het systeem ingevoerd en de overeenkomsten worden uitgedraaid. Deze overeenkomst, inclusief een begeleidend schrijven en bankinstructie, stuurt [medeverdachte2] vervolgens terug naar de tussenpersoon die het verder afhandelt met de cliënt. De cliënt stuurt vervolgens de overeenkomst naar [medeverdachte1].
Standpunt verdediging
Ter zitting heeft de raadsvrouwe van verdachte gesteld dat [medeverdachte2] een beroep op een vrijstelling toekomt omdat [medeverdachte2] bij de STE als cliëntenremisier stond geregistreerd. Nu door [medeverdachte1] N.V. effecten werden uitgegeven kon [medeverdachte2] een beroep doen op de vrijstelling als bedoeld in art. 11 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 (oud).
Beoordeling
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 82, lid 2 Wtk 1992 (oud) geeft aan op welke organisaties en categorieën instellingen het verbod van artikel 82, lid 1 Wtk 1992 (oud) niet van toepassing is. Daarnaast kan de Minister van Financiën ingevolge artikel 82, lid 3 Wtk 1992 (oud) vrijstelling of ontheffing van het verbod van artikel 82, lid 1 Wtk 1992 (oud) geven. Van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstellingen heeft de Minister van Financiën bij Ministeriële regeling van 23 december 1992 (Staatscourant 30 december 1992, nr. 253), zoals nadien gewijzigd, gebruik gemaakt. Vrijstelling is onder andere verleend indien de gelden aangetrokken worden tegen uitgifte van effecten, mits de uitgifte van effecten geschiedt in overeenstemming met de Wte 1995 (oud) en aan bemiddelaars voor zover het betreft de bemiddeling ten behoeve van de krachtens artikel 52 Wtk 1992 (oud) geregistreerde instellingen en (onder andere) aan de eis wordt voldaan dat zij de gelden op naam van die kredietinstelling(en) ontvangen.
Uit de feitenvaststelling volgt dat [medeverdachte1] N.V. in Nederland opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken, nu de cliënt door deelname aan het product een 'terugbetaalbare' vordering op [medeverdachte1] N.V. kreeg. Immers, de cliënt die een lening aan [medeverdachte1] NV. had verstrekt, kreeg (een) effect(en) van aande(e)l(en) [medeverdachte1] NV. aan toonder voor iedere EUR 25.000,- die aan obligatielening werd verstrekt. Dit wordt letterlijk verwoord in de overeenkomst. Daarmee is sprake van een nominaal opvorderbare lening nu [medeverdachte1] N.V. zich, zoals is verwoord in artikel 6 van de overeenkomst, had verplicht tot terugbetaling van het geleende bedrag. De minimale looptijd van de lening was volgens de overeenkomst één jaar en er werd een minimale dagrentevergoeding geboden van minimaal 5,9% per jaar met volledige garantie van terugbetaling van het bedrag van de obligatielening.
Aan het voorafgaande doet niet af dat [medeverdachte1] N.V. in België gevestigd is en het geld door tussenkomst van de notaris naar een bankrekening in Amerika wordt overgemaakt. Het verbod van artikel 82 Wtk 1992 (oud) geldt voor een ieder ten aanzien van activiteiten (al dan niet via media) die in of vanuit Nederland plaatsvinden. Ofschoon [medeverdachte1] N.V. niet direct gelden ter beschikking had en verkreeg, is de rechtbank van oordeel, dat [medeverdachte1] N.V. ook opvorderbare gelden van het publiek door tussenkomst van haar rechtsgeldige vertegenwoordiger, de trustee Scan Mc Nulty, ter beschikking had en heeft verkregen.
Verdachte heeft betoogd dat [medeverdachte1] N.V. geen gelden onder zich heeft gehouden en dat de relaties die een obligatielening aan [medeverdachte1] trust N.V. verstrekten rechtstreeks de gelden naar Amerika hebben overgemaakt. Nu de cliënt een obligatielening had verstrekt aan [medeverdachte1] N.V. en laatstgenoemde de verplichting had deze lening terug te betalen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte1] N.V. nominaal opvorderbare gelden als bedoeld in artikel 82 Wtk 1992 (oud) heeft aangetrokken en dat zij aldus deze bepaling heeft overtreden. Het vorengaande doet dus niet af aan de constatering dat de gelden op naam kwamen te staan van een derdengeldrekening van de trustee [medeverdachte13], de rechtsgeldige vertegenwoordiger van [medeverdachte1] N.V. die feitelijk de gelden onder zich heeft gehouden.
De gelden werden weliswaar aangetrokken tegen uitgifte van effecten, maar dit is niet gebeurd in overeenstemming met de Wte 1995. De raadsvrouwe heeft dit ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Aldus is de voorgenoemde vrijstellingsregeling niet van toepassing en geldt het verbod van artikel 82, lid 1 Wtk 1992 (oud) onverkort.
Op basis van het hiervoor geschetste feitencomplex is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte2] voor [medeverdachte1] N.V. heeft bemiddeld ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of het ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden. Nu [medeverdachte2] het product samen met een hypotheekofferte heeft aangeboden, derden (de tussenpersonen) op het product [medeverdachte1] heeft gewezen (onder andere door middel van presentaties en een tv-spot), zij contactpersoon was tussen de bij haar aangesloten tussenpersonen en [medeverdachte1] N.V., is de rechtbank van oordeel dat sprake is van `bemiddelen' in de zin van artikel 82 Wtk 1992 (oud).
In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld dat verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was van [verdachte] Investment B.V. welke op haar beurt weer enig bestuurder was van [medeverdachte2]. Verdachte was aldus persoonlijk betrokken bij [medeverdachte2]. Ook was verdachte nauw persoonlijk betrokken bij de oprichting en activiteiten van [medeverdachte1], zoals hij op 12 juli 2001 tijdens het bezoek van DNB en de STE aan [medeverdachte2], heeft verklaard. De nauwe betrokkenheid van verdachte wordt bevestigd door de getuige [medeverdachte7] die heeft verklaard dat ook verdachte betrokken was bij het concept van [medeverdachte1] NV. Gelet op de persoonlijke betrokkenheid van verdachte bij zowel [medeverdachte2] als [medeverdachte1] is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het bemiddelen bij het bedrijfsmatig aantrekken van nominaal opvorderbare gelden van het publiek, terwijl hij deze verboden gedragingen had kunnen verhinderen gegeven de positie die hij bij [medeverdachte2] en [medeverdachte1] bekleedde. Verdachte had immers zeggenschap over - althans stond in een bijzondere gezagsverhouding tot - [medeverdachte2]. Hierdoor had verdachte het in zijn macht een einde te maken aan de overtredingen en was hij in staat ervoor zorg te dragen dat hij en [medeverdachte2] niet meer zouden bemiddelen in de zin van artikel 82 Wtk 1992 (oud).
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging gepleegd door [medeverdachte1] N.V. in vereniging met [medeverdachte2].
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 2
De vaststaande feiten
Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar wat onder het onder 1 tenlastegelegde strafbare feit is overwogen.
De standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie
De raadsvrouwe heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het oogmerk had op de oplichting. Het Openbaar Ministerie heeft deze stelling bestreden door aan te geven dat verdachte, kort gezegd, heeft geprofiteerd van het in de markt brengen van het product [medeverdachte1].
De beoordeling
Tenlastegelegd is dat ook voor wat betreft [medeverdachte4] GmbH oplichtingshandelingen zijn verricht. De tenlastegelegde periode vangt echter aan op 1 maart 2001. [medeverdachte4] GmbH was op dat moment inmiddels gefailleerd, namelijk op 26 februari 2001. Voorts had de “vermogensbeheerder” in Zwitserland, [naam], inmiddels de overeenkomst met [medeverdachte 3] Hypotheken BV opgezegd, namelijk op 17 februari 2001. Verder heeft de getuige Van de [getuige1] verklaard dat verdachte in mei 2001 op het kantoor van [medeverdachte2] aan de tussenpersonen heeft verteld dat het concept van [medeverdachte4] zou worden vervangen door het product [medeverdachte1]. Gelet op deze feiten en omstandigheden houdt de rechtbank het ervoor dat voor wat betreft de tenlastegelegde oplichting dan ook wordt gedoeld op de oplichtingshandelingen die zouden zijn verricht in de periode dat het product [medeverdachte1] NV werd aangeboden. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken voor de oplichtingshandelingen die zouden zijn verricht met betrekking tot het product [medeverdachte4].
Zoals gezegd, bestrijdt verdachte en zijn raadsvrouwe dat er sprake was van een oogmerk tot, kort gezegd, oplichting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte wel degelijk het oogmerk op de bedriegelijke gedragingen. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 maart 2001 stuurt [naam] van [medeverdachte5] een emailbericht aan onder andere verdachte waarin hij voorstelt om de ”the coming Money from clients” aan te wenden voor de opgelopen “debts’. In de administratie van [medeverdachte3] Hypotheken BV wordt een brief van 9 maart 2001 aangetroffen, ondertekend door onder meer verdachte en gericht aan [medeverdachte5], waarin is vermeld dat onder andere verdachte zich borg stelt voor (maandelijks) een bedrag van USD 260.416,67. Uiteindelijk resulteert een en ander in een schadeclaim van [medeverdachte5] aan [medeverdachte3] Hypotheken BV. Verdachte moet op dat moment naar het oordeel van de rechtbank hebben geweten dat de cliënten hun inleggelden nooit meer zouden terugzien en dat er iets niet in de haak was. Niettemin gaat verdachte door met het product [medeverdachte1]. Tussenpersoon Van de [getuige1] verklaart hierover dat hem en andere tussenpersonen door verdachte is verteld dat [medeverdachte4] zou worden vervangen door [medeverdachte1].
In diezelfde periode stuurt de STE een brief aan [medeverdachte2] waarin wordt gewaarschuwd voor overtreding van art. 3 Wte 1995 (oud) en art. 7 Wte 1995 (oud). Maar ook dat weerhield verdachte er niet van verder te gaan met [medeverdachte1], een product dat overigens niet afweek van het product [medeverdachte4].
Tenslotte wordt op 22 januari 2001 [medeverdachte2] ingeschreven als cliëntenremisier en dient zij in ieder geval vanaf dat moment ook te voldoen aan de op haar rustende gedragsregels, waaronder het vereiste dat alleen gewerkt mag worden met vergunninghoudende effecteninstellingen. Door met [medeverdachte1] in zee te gaan voldeed [medeverdachte2] niet aan dat vereiste.
Op 12 juli 2001 volgt een toezichtbezoek bij [medeverdachte2] door DNB en de STE. In het gespreksverslag wordt vermeld dat verdachte weigert informatie te geven over de oprichting en oprichters van [medeverdachte1] N.V. Verder wordt vermeld dat verdachte de gehele administratie naar Antwerpen heeft overgebracht en dat verdachte heeft verklaard dit opzettelijk te hebben gedaan. Tenslotte heeft verdachte, zoals verwoord in het gespreksverslag, geweigerd een lijst van contracten over te leggen. Dit gedrag is naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing dat verdachte wist dat hij met iets bezig was wat niet in de haak was.
Voor de beoordeling van het genoemde oogmerk acht de rechtbank genoemde feiten en omstandigheden, met name de gedragingen van verdachte van belang. Daaruit volgt dat verdachte doelbewust een product in de markt heeft gezet waarvan hij wist dat het in alle opzichten niet zou gaan voldoen. Wetende dat de eerder ingelegde rendementen niet zouden teurgkomen is verdachte toch doorgegaan. Daarnaast is het volgende van belang.
Onder andere de getuigen Van der [getuige2] , [getuige3] en Van der [getuige4] hebben verklaard een brochure te hebben ontvangen waarin een gegarandeerd rendement van 5,9% per jaar, een op basis van resultaten uit het verleden te verwachten prognoserendement van 2% per maand en een inleggarantie was opgenomen. Deze brochure was door [medeverdachte2] opgemaakt om de belegging in [medeverdachte4] te promoten. De getuige Van der [getuige4] – als zelfstandig tussenpersoon aan [medeverdachte2] verbonden - werd door verdachte voorgespiegeld dat [medeverdachte1] een verbeterde versie was van [medeverdachte4] . De getuige [getuige3] heeft verder in overeenstemming hiermee verklaard dat zijn tussenpersoon (de hiervoor genoemde Van der [getuige4]) hem had verteld dat de beleggingsvoorwaarden waren gewijzigd (contractsduur werd 1 in plaats van 10 jaar) en dat in de conceptovereenkomst een hoog prognoserendement werd vermeld . De getuige De [getuige5] heeft verklaard dat zijn tussenpersoon hem had verklaard dat het een gegarandeerd rendement betrof en dat de belegging in [medeverdachte1] een verbeterde versie van [medeverdachte4] was . Vrijwel alle gehoorde getuigen (cliënten van [medeverdachte1]) hebben in overeenstemming met eerdergenoemde getuigen verklaard: de hoge rendementen en het gegarandeerde rendement gaf voor vrijwel alle getuigen de doorslag om in zee te gaan met [medeverdachte1] N.V.
Hier kan nog aan worden toegevoegd dat tussenpersoon Van de [getuige1] in mei 2001 van verdachte een brief heeft gekregen met als bijlage een bankafschrift ten name van [medeverdachte4] GmbH waarop betalingen aan diverse beleggers zichtbaar zijn . Hiermee heeft verdachte welbewust het beeld gecreëerd dat de in [medeverdachte4] ingelegde gelden veilig zouden zijn gesteld en dat [medeverdachte1] ook een veilige belegging zou vormen. Dit terwijl verdachte – tengevolge van de opzegging van het beleggingscontract door [naam] en de daaruit voortvloeiende schadevergoedingsverplichtingen - al in maart 2001 wist dat de tot op dat moment in [medeverdachte4] belegde gelden verloren waren gegaan en van behaalde rendementen geen sprake zou kunnen zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op bovenstaande overwegingen, wel degelijk het oogmerk gehad op de bedrieglijke gedragingen. Wetende dat de inleggelden uit [medeverdachte4] niet terug zouden komen, inmiddels waarschuwingen te hebben gehad van de STE, door als cliëntenremisier in zee te gaan met een niet vergunninghoudende instelling, om tenslotte een product in de markt te zetten dat niet verschilt van het eerdere [medeverdachte4] product en dat te ‘verkopen’ (door middel van oplichtingsmiddelen) aan de tussenpersonen en de cliënten daarvan, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte, op zijn zachtst gezegd, geen goede bedoelingen had. Het verweer van de raadsvrouwe wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 3
De vaststaande feiten
Voor een uitgebreide beschrijving van de feiten verwijst de rechtbank naar wat onder het onder 1 tenlastegelegde strafbare feit is overwogen. Kort gezegd liep de procedure als volgt.
.
Bij het sluiten van een overeenkomst tussen een belegger en [medeverdachte1] werd de volgende werkwijze beoogd. De bij [medeverdachte2] aangesloten assurantietussenpersonen (atp) benaderden de potentiële cliënten. Bij getoonde belangstelling voor een belegging in [medeverdachte1] werd een intentieverklaring opgesteld ten name van de cliënten, welke verklaring naar het kantoor van [medeverdachte2] in Almere (later Antwerpen) werd gestuurd. Medewerkers van [medeverdachte2] (later [medeverdachte1]) maakten vervolgens een overeenkomst ter uitgifte van obligaties op, welke via de atp-er aan de cliënt ter ondertekening werd voorgelegd. De cliënt ondertekende de overeenkomst, liet zijn handtekening door een notaris legaliseren, stortte zijn inleg via de notaris op een bankrekening in Amerika ten name van [medeverdachte12] of [medeverdachte13] en zond de door hem ondertekende overeenkomst al of niet via de atp terug naar [medeverdachte2] of [medeverdachte1]. Na ontvangst van de gelden ontving de cliënt een door [medeverdachte13] ontvangen exemplaar van de overeenkomst retour.
Tot het dossier behoort een door [getuige5] te [woonplaats] onder nummer 07-05-01-[medeverdachte2]3-0144-MdB gesloten overeenkomst . Deze overeenkomst is door tussenkomst van atp [naam] op 6 juni 2001 aan de heer De [getuige5] ter ondertekening toegezonden. De heer De [getuige5] heeft volgens zijn verklaring in juni 2001 de overeenkomst ten overstaan van de notaris getekend en het te beleggen bedrag ad € 43.109 via de notaris naar de bankrekening van [medeverdachte12] overgemaakt. In het proces-verbaal hetgeen ziet op het onderzoek naar de geldstromen is vermeld dat op 20 juni 2006 een bedrag ad USD 36.886,71 door [medeverdachte12] is ontvangen.
De standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie
De raadsvrouwe heeft gesteld dat de inhoud van de overeenkomst weliswaar uiteindelijk niet naar waarheid is opgemaakt en beleggers er toe heeft geleid tot het storten van gelden, maar dat verdachte niet bekend was met de onjuistheid van de inhoud. Het Openbaar Ministerie heeft deze stelling bestreden door aan te geven dat verdachte door zijn nauwe betrokkenheid bij het opzetten van de [medeverdachte1] organisatie volledig op de hoogte was van de onjuistheid van de inhoud van de overeenkomst.
De beoordeling
De aan de heer [getuige5] aangeboden en later door hem ondertekende overeenkomst is een geschrift en heeft een bewijsbestemming als bedoeld in artikel 225 Sr. De overeenkomst heeft namelijk niet alleen ten doel gemaakte afspraken vast te leggen, maar heeft mede ten doel aan de potentiële belegger het bewijs te leveren dat hij te maken heeft met een bestaande wederpartij die al jaren actief is in de financiële markt, daarbij zeer goede rendementen heeft behaald en in staat is de inleg van de belegger volledig te garanderen. Daarvan was echter geen sprake. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte1] feitelijk pas is opgericht op 22 juni 2001 . Tevens blijkt daaruit dat verdachte nauw persoonlijk betrokken was bij de oprichting en activiteiten van [medeverdachte1], zoals hij op 12 juli 2001 tijdens het bezoek van DNB en de STE aan [medeverdachte2], heeft verklaard. De nauwe betrokkenheid van verdachte wordt bevestigd door de getuige [medeverdachte7] die heeft verklaard dat ook verdachte betrokken was bij het concept van [medeverdachte1] NV. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte8] en [medeverdachte7] wisten dat van een bestaande vennootschap geen sprake was, dat dus geen resultaten uit het verleden bekend konden zijn en dat geen garantie voor de terugbetaling kon worden gegeven. De rechtbank is daarom van mening dat de in de tenlastelegging opgenomen onderdelen 1e, 2e, 3e, 4e 5e, 7e, 8e en 9e van de overeenkomst vals zijn in de zin van artikel 225 Sr..
Ten aanzien van onderdeel 7e (genoemde rendementen in artikel 4) merkt de rechtbank nog het volgende op. Anders dan de raadsvrouwe bepleit kan de vermelding van de geprognosticeerde resultaten niet worden opgevat als een opmerking met de strekking dat met de beschreven financiële transacties in algemene zin dergelijke resultaten kunnen worden behaald. Naar de mening van de rechtbank kan deze passage niet anders worden opgevat dan de mededeling dat [medeverdachte1] zelf in het verleden dergelijke rendementen heeft behaald en verwacht dat in de toekomst weer te doen. De tekst van artikel 4 is hiermee in overeenstemming door te spreken van de resultaten uit het verleden. De belegger sluit immers een contract met [medeverdachte1] en is daarom geïnteresseerd in de feitelijke resultaten van deze contractspartij in het verleden en haar verwachtingen voor de toekomst. Zoals hiervoor bij de bespreking van het onder 2 tenlastegelegde strafbare feit is opgemerkt hebben vrijwel alle gehoorde getuigen (cliënten van [medeverdachte1]) in overeenstemming hiermee verklaard dat de hoge rendementen en het gegarandeerde rendement de doorslag hebben gegeven om in zee te gaan met [medeverdachte1] N.V.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat de aan de heer [getuige5] aangeboden en door hem ondertekende overeenkomst door [medeverdachte2] is opgemaakt op basis van een concept dat op verzoek van verdachte is ontworpen door medeverdachte [medeverdachte8] . Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat uitvoerig overleg tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte8] en [medeverdachte7] heeft plaatsgevonden . Dit overleg betrof niet alleen het opmaken van een concept-overeenkomst, maar alle handelingen die samenhangen met het realiseren van het [medeverdachte1] beleggingsproject, zoals de wijze van aantrekken van de gelden, de oprichting van [medeverdachte1] (statuten, kapitalisatie, vestigingsplaats), de geldstroom, de wijze van belegging en de taakverdeling binnen het door [medeverdachte1] uit te oefenen bedrijf. [medeverdachte8] heeft verklaard dat hij diverse keren met [verdachte] heen en weer heeft gemaild met verdachte. Verdachte heeft vervolgens dit concept gebruikt voor (potentiële) beleggers. Volgens verklaringen van [medeverdachte8] gebeurde dit tegen zijn zin omdat het product nog niet klaar was.
De omstandigheid dat het ontwerpen van de concept-overeenkomst grotendeels door [medeverdachte8] is verricht en dat – zoals in de pleitnota van de raadsvrouwe wordt opgemerkt - iedereen in de organisatie zijn eigen rol had, doet niet af aan de betrokkenheid van verdachte bij het opmaken van de aan de heer [getuige5] (en andere beleggers) aangeboden overeenkomst. Hier komt nog bij dat verdachte [medeverdachte8] heeft verklaard dat de passage in artikel 4 luidende “Op basis van de resultaten uit het verleden* is de prognose 2% per maand berekend over het bedrag dat is omgezet in US dollars.” er op verzoek van verdachte is ingezet als commerciële slagzin.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat verdachte (ook) bij het opmaken van de aan de heer De [getuige5] aangeboden overeenkomst bewust en nauw met [medeverdachte8] heeft samengewerkt, zodat van medeplegen sprake is.
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 4 is tenlastegelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie dient er sprake te zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. De omstandigheid dat verdachte en andere in de tenlastelegging genoemde personen regelmatig hebben samengewerkt en de taken hebben verdeeld is hiervoor niet voldoende. Zo bestond verdachtes rol in het geheel dat hij via zijn bedrijf [medeverdachte2] zijn netwerk van assurantietussenpersonen zou aanspreken om zo veel mogelijk klanten over te halen om te beleggen in [medeverdachte1]. Verdachte verleende daarnaast met zijn bedrijf [medeverdachte2] ook administratief ondersteunende diensten aan [medeverdachte1]. Aanwijzingen die zouden kunnen wijzen op een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband – zoals het bestaan van gemeenschappelijke regels en doelstellingen, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend zich aan die regels te houden of waardoor aannemelijk zou zijn dat verdachten op andere dan vrijwillige wijze telkens met elkaar hebben samengewerkt– zijn niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat sprake was van een dergelijk samenwerkingsverband.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
[medeverdachte1] NV en [medeverdachte2], op tijdstippen in de periode van 30 oktober 2000 tot en met 31 augustus 2001, te Almere en elders in Nederland, en te Antwerpen, en te Tampa, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk, bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van het publiek heeft aangetrokken en heeft doen aantrekken, en ter beschikking heeft gehad, en ter beschikking heeft doen hebben, en in enigerlei vorm heeft bemiddeld en heeft doen bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken van gelden en ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden, terwijl dit publiek bestond uit tenminste 30 personen en het aangetrokken/verkregen bedrag (ongeveer)
€ 3.000.000 bedroeg, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij, op tijdstippen in de periode 1 maart 2001 tot en met 31 december 2001, te Almere en Elst, en elders in Nederland, en te Antwerpen, tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen,
hierin bestaande dat hij, verdachte, en zijn mededaders telkens met vooromschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen het product [medeverdachte1] een verbeterde versie was van [medeverdachte4], en
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat [medeverdachte1] reeds jarenlang hoge rendementen haalde uit beleggingen, terwijl in werkelijkheid [medeverdachte1] NV op 12 juni 2001 werd opgericht, en
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat zou worden belegd in obligatieleningen en/of bankgaranties en/of staatsobligaties, terwijl in werkelijkheid (deels) (risicovol) werd belegd in (zogenaamde) start-up-companies en (een deel van) de ingelegde gelden werden aangewend ter betaling van fees en/of commissiegelden en/of onkosten en/of persoonlijke uitgaven, en
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat de inleg en de rendementen in het [medeverdachte1]product waren gegarandeerd, en
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers heeft/hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen dat de rendementen op korte termijn zouden worden uitbetaald, en/of
- aan (assurantietussen-)personen en (potentiële) inleggers hebben voorgespiegeld en/of laten voorspiegelen – zakelijk weergegeven –
- dat er sprake was van een bonafide (beleggings-)organisatie, en
- dat er sprake was van bonafide (beleggings-)producten, en
- dat er sprake was van een inleggarantie, en
- dat er sprake was van een garantierendement, en
- dat er sprake was van een risicomijdende belegging, en
- dat de gestorte gelden zouden worden aangewend voor aan- en verkooptransacties van vastrentende waarden, en
waardoor personen werden bewogen tot de afgifte van in totaal (ongeveer) € 3.000.000;
3.
hij, op 7 mei 2001, te Almere en te Antwerpen, tezamen en in vereniging met anderen een overeenkomst ter uitgifte van obligatie(s) onder aanbieding van effect(en) aan toonder [medeverdachte1] NV, conform het besluit van de Raad van Bestuur van [medeverdachte1] NV, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hierin bestaande dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in die overeenkomst – zakelijk weergegeven – hebben opgenomen:
- dat voornoemde overeenkomst tot stand gekomen was conform het besluit van de Raad van Bestuur van [medeverdachte1] NV, en
- dat [medeverdachte1] NV een verzekeringsmakelaar en bemiddelaar bij het afsluiten van financieringen en hypotheken betrof, en
- dat de obligatielening conform artikel 16 tweede volzin van de gecoördineerde statuten van [medeverdachte1] NV tot stand was gekomen, en
- dat er effecten van aande(e)l(en) [medeverdachte1] NV aan toonder zouden worden aangeboden, en
- dat er sprake zou zijn van storting (van het bedrag) ten behoeve van een jaar lopende obligatielening bij een of via een Noord-Amerikaanse bank, met een dagvergoeding van minimaal 5,9% per jaar, onherroepelijk en met volledige garantie van terugbetaling van het ingelegde kapitaal in US dollars op de daarvoor bestemde kapitaalrekening, en
- dat van ieder kwartaal van enig boekjaar een financieel verslag door een controller van een gerenommeerd accountantsmaatschap zou worden (op)gemaakt, en
- dat op basis van de resultaten uit het verleden het prognoserendement op 2% per maand is berekend over het bedrag dat is omgezet in US dollars, en
- dat de effecten aan toonder zijn geregistreerd bij het Comité van Toezicht van de Effecten volgens Regentbesluit dd 07-04-1949, en
- dat beide partijen bevestigen dat door het plaatsen van hun handtekening de in de overeenkomst gegeven informatie juist en correct is;
Hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 82 eerste lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud), gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 25 februari 2008 en een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 6 juli 2006, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Tezamen met anderen heeft verdachte tientallen personen bewogen tot het oversluiten van hun hypotheken teneinde de gelden die uit de overwaarde vrijkwamen te beleggen. Aan de betrokkenen was toegezegd dat de terugbetaling van de inleg gegarandeerd was en voorts zijn hen hoge (en eveneens gegarandeerde) rendementen voorgespiegeld. Juist door die hoge rendementen zouden de maandlasten per saldo lager zijn, hetgeen betrokkenen over de streep heeft getrokken. Uiteindelijk zijn geen rendementen uitgekeerd en zijn de ingelegde gelden (nagenoeg) geheel verloren gegaan.
Verdachte heeft in dit geheel een cruciale rol gespeeld door via zijn onderneming [medeverdachte2] een groot aantal tussenpersonen aan de hand van presentaties te informeren over de constructie, waarna deze tussenpersonen de consumenten benaderden. Verdachte heeft deze presentaties samengesteld en daarin bewust misleidende informatie opgenomen, onder meer op het punt van garanties en controle door vertrouwenwekkende bedrijven als [medeverdachte6] en [naam]bank. Aldus heeft hij de tussenpersonen opzettelijk met een onjuist verhaal op pad gestuurd, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent. Verdachte moet hebben geweten dat de consumenten als gevolg daarvan werden misleid teneinde overeenkomsten te sluiten. Door die overeenkomsten ontving de onderneming van verdachte provisies voor het afsluiten van hypotheken en verzekeringen.
Verdachte kan zich er naar het oordeel van de rechtbank niet op beroepen dat hij steeds te goeder trouw is geweest en dat anderen misbruik van hem en zijn bedrijf hebben gemaakt. Zoals reeds bij de bewezenverklaring is overwogen moet verdachte hebben geweten dat de cliënten van [medeverdachte4] hun geld nooit meer zouden terugzien op het moment dat hij het soortgelijke product [medeverdachte1] ontwikkelde en aanbood. Verdachte heeft vanaf dat moment nauw samengewerkt met zijn medeverdachten, in het bewustzijn dat de cliënten werden misleid.
Hij was al vele jaren actief in de verzekeringsbranche en kan zich niet vrijpleiten door te wijzen naar medeverdachten die over meer (fiscale) kennis zouden beschikken.
Het feit dat verdachte in diezelfde periode [medeverdachte2] zou verkopen aan SNS Reaal en uiteindelijk in datzelfde jaar directeur zou worden van [medeverdachte1] onderstreept eveneens dat hij een wezenlijke rol heeft vervuld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn verstreken is tussen het moment van aanvang van de vervolging en deze uitspraak. De oorspronkelijk beoogde gevangenisstraf is daarom met twee maanden verlaagd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57, 91, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, alsmede artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (oud).
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. M. Jurgens, vicepresident, als voorzitter,
mr. E.M. Vermeulen, rechter,
mr. A.I. van Amsterdam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 maart 2008.