zaaknummer / rolnummer: 145179 / HA ZA 06-1586
1a. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
1b. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
1c. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
1d. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
1e. de naamloze vennootschap
AVÉRO SCHADEVERZEKERING BENELUX N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
1f. de naamloze vennootschap
HDI VERZEKERINGEN N.V.,
tevens handelend onder de naam Hannover International Insurance (Nederland),
gevestigd te Rotterdam,
1g. de naamloze vennootschap
NIEUWE HOLLANDSE LLOYD SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Woerden,
1h. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
1i. de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
1j. de naamloze vennootschap
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
2. de naamloze vennootschap
AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VASTGOEDMAATSCHAPPIJ HARTMANN B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
eiseressen,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M. Timpert-de Vries te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NU-SWIFT BRANDBEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. A.T. Bolt,
advocaten mrs. E.W.J.M. van Niekerk en A. van Hoey Smith te Rotterdam.
Eiseressen sub 1 zullen hierna gezamenlijk Fortis c.s. worden genoemd, eiseres sub 1a zal afzonderlijk Fortis worden genoemd. Eiseres sub 2 zal hierna Axa worden genoemd en eiseres sub 3 zal hierna Hartmann Vastgoed worden genoemd.
Gedaagde zal hierna Nu-Swift worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 juli 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 7 januari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Hartmann Vastgoed is eigenaar van een aan de Smoorstraat 24 te Roosendaal gelegen fabrieksgebouw (hierna het ‘gebouw’). Het gebouw is opgedeeld in verschillende ruimten waaronder kantoren, productie-, opslag-, montage- en reparatieruimten en een personeelsbedrijf.
2.2. Hartmann B.V. (hierna ‘Hartmann’), de dochtermaatschappij van Hartmann Vastgoed, huurde het gebouw vanaf 1974. Hartmann exploiteerde er een meubelfabriek. Op 10 mei 2005 is Hartmann failliet verklaard.
2.3. De bedrijfsafdelingen van Hartmann waren gevestigd in meerdere ruimten in het gebouw. De afdeling machinale houtbewerking bestond uit machinale, montage- en oppervlaktebehandeling. De oppervlaktebehandeling omvatte een geautomatiseerde lakspuitinrichting en een rollerbaanmontagelijn.
In de spuitinrichting was een transportband geplaatst waarover meubelstukken werden aangevoerd. Aan de achterzijde van de lakspuitinrichting stond een spuitwand. De transportband voerde langs de voorzijde van de spuitwand zodat op die plaats de meubelonderdelen op de band handmatig konden worden gespoten. De spuiter stond op een stalen verhoging voor de transportband.
2.4. Nu-Swift is een brandbeveiligingsbedrijf. Sinds 1973 handelt zij in en verricht zij onderhoud aan brandblusmiddelen. Op 11 maart 1985 heeft Hartmann bij Nu-Swift een abonnement afgesloten voor het jaarlijkse onderhoud en de controle van de in het gebouw aanwezige brandblusmiddelen. Tot 2001 werd het jaarlijkse onderhoud van de blusmiddelen verricht door de heer [voorletters] [betrokkene] (hierna ‘[betrokkene]’), die sinds 1985 in vaste dienst was bij Nu-Swift. Vanaf 2001 werd de jaarlijkse controle uitgevoerd door een collega van [betrokkene], terwijl [betrokkene] zich vanaf 2001 met name bezighield met het vervangen van brandslanghaspels, waarin hij was gespecialiseerd.
2.5. Op 14 mei 2001 is door Nu-Swift de jaarlijkse controle uitgevoerd in het gebouw en is geconstateerd dat twee brandslanghaspels vervangen dienden te worden. Op 5 juli 2001 bezocht [betrokkene] het gebouw om de haspels te vervangen. Nadat [betrokkene] zich op die dag omstreeks 9.45 uur had gemeld bij de heer [voorletters] [betrokkene 2]n (hierna ‘[betrokkene 2]n’) die de dagelijkse leiding had in het gebouw, heeft [betrokkene] de eerste brandslanghaspel vervangen die zich in het voorraadmagazijn aan de voorzijde van het gebouw bevond.
2.6. Vervolgens heeft [betrokkene] een aanvang gemaakt met het vervangen van de tweede brandslanghaspel, die zich aan de achterzijde van het gebouw bevond in de productieruimte nabij de onder 2.3 genoemde spuitwand. Om daar te komen is [betrokkene] om het gebouw heen gereden. Hij heeft de productieruimte van buitenaf betreden. Om de muurplaat waarmee de haspel aan de muur was bevestigd te verwijderen, heeft [betrokkene] een rechtsdraaiende slijptol (‘haakse slijper’) gebruikt. Bij het doorslijpen van de eerste moer zijn vonken en metaaldeeltjes vrijgekomen die zijn weggesprongen. Na het losslijpen van de eerste moer is [betrokkene] er door één of meer aanwezige medewerkers op aangesproken dat slijpen op die locatie verboden was wegens brandgevaar. [betrokkene] heeft daarop zijn werkzaamheden gestaakt.
2.7. Vlak daarna is rook en vuur geconstateerd en is brand uitgebroken in de productieruimte. Nadat een poging tot blussen door het personeel op niets is uitgelopen, heeft de brandweer de brand geblust.
2.8. Fortis c.s. zijn de gezamenlijke brandverzekeraars van Hartmann Vastgoed. Hartmann was voor bedrijfsschade verzekerd bij Axa Schade.
2.9. Uit de akte benoeming van experts van 5 juli 2001 blijkt dat voor het vaststellen van de omvang van de brandschade door de gezamenlijke brand- en bedrijfsschadeverzekeraars via hun tussenpersoon IAK Verzekeringen B.V. te Eindhoven (hierna ‘IAK’) Hoeijmans van Riel Expertise (hierna ‘Hoeijmans’) is benoemd.
Door Hartmann Vastgoed is als contra-expert Bureau von Reth (hierna ‘Von Reth’) benoemd.
2.10. Op verschillende data heeft Hoeijmans, al dan niet mede namens Von Reth, (voorlopige) expertiserapporten en schadespecificaties opgesteld.
2.11. In opdracht van Hoeijmans heeft Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau B.V. (hierna ‘Stekelenburg’) naar aanleiding van de brand een oorzaak- en aansprakelijkheidsonderzoek gedaan. Stekelenburg heeft haar bevindingen neergelegd in een op 17 juli 2001 gedateerde eindrapportage.
Onder het kopje ‘causaal verband slijpwerkzaamheden en brand’ is in de eindrapportage
onder meer het volgende opgenomen:
Geconcludeerd moet dan ook worden dat de brand is ontstaan als een direct gevolg van de tijdens het slijpen vrijkomende vonkenregen.
Een of meerdere slijpdeeltjes hebben een nog aanwezige wolk van nitrocellulosedamp en zuurstof tot ontsteking gebracht óf er hebben deeltjes terecht kunnen komen nabij het filtermateriaal van de spuitwand dat min of meer verzadigd was met spuitresten, óf nog verdampende spuitlak van een meubelstuk op de rollenband vatte vlam.
2.12. In opdracht van Nu-Swift heeft GAB Robins Takkenberg B.V. (hierna ‘GAB’)
onderzoek verricht naar de oorzaken van en de aansprakelijkheid voor de brand. GAB heeft
op 16 juli 2001 een eerste rapport afgerond en op 4 september 2001 een tweede rapport.
In het eerste rapport is onder het kopje ‘oorzaak’ het volgende opgenomen:
Op grond van de ontvangen informatie lijkt het waarschijnlijk dat de brand het gevolg was van de door de onderhoudsmonteur in dienst van verzekeringnemer uitgevoerde slijpwerkzaamheden. De vonken, die bij het doorslijpen van de bout/schroef vrijkwamen gingen immers richting de op slechts circa 2 m afstand tot onderhavige locatie opgestelde afzuigkast. Verder stelden wij vast dat de afzuigkap niet direct tegen, doch globaal 5 cm vrij van de muur stond opgesteld. Er konden en zullen, gelet op de afstand en situatie ter plaatse, ook vonken achter de kast terecht zijn gekomen. De onderhoudsmonteur in dienst van verzekeringnemer zag direct nadat hij de slijpwerkzaamheden op last van de productie-medewerker van tegenpartij had onderbroken juist boven de afzuigkast stof- en rookvorming.
Dit wijst op een “stofexplosie”. Achter de kast zal zich stof en vuil bevonden hebben. Als gevolg van de explosie zal vervolgens een soort kettingreactie op gang zijn gekomen.
In dit kader is ook van belang dat het filter, onderdeel van de afzuigkast, oplosmiddelen/lak bevat zal hebben. In een vervolgrapportage zullen wij op de oorzaak nog uitvoerig terugkomen.
In het tweede rapport worden deze bevindingen bevestigd. In dat rapport is onder het kopje ‘oorzaak’ voorts vermeld:
De globaal 1,5 m hoge kastdelen, die voorzien moeten worden van lak, staan immers op een circa 1 m hoge rollenbaan. De spuiter beweegt het spuitpistool daarbij zowel in horizontale als verticale zin. De hoeveelheid cellulosenevel, die plaatselijk neerdwarrelt, is onder andere afhankelijk van de aanzuigende werking van het filter. Het moge duidelijk zijn dat, naarmate het filter minder frequent wordt vervangen/ververst er meer nevel ter weerszijden van en op de kast zal neerdwarrelen.
Gelet op het feit dat de afzuigkast ter plaatse al gedurende langere tijd (mogelijk al gedurende tientallen jaren) staat opgesteld en er sedertdien achter de kast, voor zover bekend, nooit schoonmaakwerkzaamheden verricht zijn, zal er ter plaatse al een vrij behoorlijke laag stof, cellulosedeeltjes e.d., gelegen hebben.
Ten gevolge van de slijpwerkzaamheden zijn hete ijzerdeeltjes vrijgekomen. Wij vinden het aannemelijk dat deze gloeiendhete ijzerdeeltjes voor ontbranding van het stof, cellulosedeeltjes en andere ongerechtigheden heeft gezorgd.
Het lijkt overigens waarschijnlijk dat dit in eerste instantie tot een zogenoemde stofexplosie heeft geleid. De nevel/dampen, die onder invloed van spuitwerkzaamheden destijds in met name het betreffende gedeelte van de hal gehangen hebben, zullen bij de brand, die vervolgens optrad, ook een belangrijke rol gespeeld hebben.
2.13. Fortis c.s. en Axa hebben schade-uitkeringen gedaan aan Hartmann Vastgoed en aan Hartmann. Fortis c.s. heeft in totaal EUR 1.610.561,28 uitgekeerd aan Hartmann Vastgoed, Axa heeft EUR 98.424,00 betaald aan Hartmann.
2.14. Artikel 2 van de bedrijfsregeling Brandregres 2000 (hierna ‘BB 2000’) bevat
onder meer de navolgende bepalingen:
Het recht van verhaal jegens niet-particulieren zal alleen worden uitgeoefend indien de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen.
Brandverzekeraars zullen hun verhaalsrecht jegens niet-particulieren niet verder uitoefenen dan tot een bedrag van fl. 1.000.000,-- per schadegebeurtenis (EUR 500.000,00 per schadegebeurtenis ontstaan na 31 december 2001) of zoveel hoger als door de overheid aan verzekeringsdekking voor aansprakelijkheid bij of krachtens de wet verplicht terzake wordt voorgeschreven’.
2.15. Bij brief van 9 juli 2001 heeft Hoeijmans Nu-Swift namens IAK aansprakelijk gesteld voor de schade van Hartmann Roosendaal B.V. Op 27 maart 2002 heeft IAK een brief gezonden aan de verzekeringsmakelaar van Nu-Swift, Marsh B.V. (hierna ‘Marsh’). In die brief heeft IAK Nu-Swift namens Hartmann Vastgoedmaatschappij te Helmond en namens Hartmann Meubelen te Roosendaal aansprakelijk gesteld voor “alle door onze verzekerden geleden en nog te lijden schade”.
2.16. Bij brief van 12 juni 2002 aan Marsh heeft Axa laten weten dat zij terzake bedrijfsschade EUR 98.424,00 heeft uitgekeerd aan haar verzekerde Hartmann Meubelen b.v. en dat zij Nu-Swift uitnodigt tot remise over te gaan.
2.17. Bij brief van 16 juli 2002 aan GAB heeft IAK onder meer verzocht te reageren op haar, in 2.15 genoemde, brief van 27 maart 2002.
2.18. Vervolgens hebben partijen, in ieder geval tot en met 21 januari 2004 (via verzekeraars en advocaten) nog gecorrespondeerd over de vermeende aansprakelijkheid van Nu-Swift en de afwikkeling van de schadevorderingen.
2.19. Op 16 juni en 23 november 2004 hebben, op verzoek van Fortis c.s., Axa, Hartmann Vastgoed en Hartmann voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden ten overstaan van deze rechtbank. Daarbij zijn in de enquête gehoord de heren [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene]. In contra-enquête is de heer [betrokkene 5] gehoord.
2.20. Bij brief van 30 december 2005 van hun advocaat hebben Fortis c.s., Axa,
Hartmann Vastgoed en (de curator in het faillissement van) Hartmann Nu-Swift (nogmaals) aansprakelijk gesteld voor de door Hartmann Vastgoed en Hartmann geleden brand- en bedrijfsschade.
2.21. In een op 31 juli 2006 door Hartmann Vastgoed en (de curator namens) Hartmann ondertekende akte van cessie is vastgelegd dat de vordering van Hartmann op Nu-Swift ter omvang van EUR 5.000,00 is overgedragen aan Hartmann Vastgoed.
2.22. Op 25 augustus 2006 hebben Fortis c.s., Axa en Hartmann Vastgoed Nu-Swift
gedagvaard.
3. Het geschil
3.1. Fortis c.s., Axa en Hartmann Vastgoed vorderen samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Nu-Swift veroordeelt:
1. Aan Fortis c.s. en Axa gezamenlijk, althans aan Fortis c.s. dan wel aan Axa, EUR 453.780,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente primair vanaf de verschillende data van betaling, subsidiair vanaf 9 juli 2001, meer subsidiair vanaf 23 december 2003, nog meer subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
2. aan Hartmann Vastgoed EUR 7.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente primair vanaf 5 juli 2001, subsidiair vanaf 9 juli 2001, meer subsidiair vanaf 23 december 2001, nog meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3. aan Fortis c.s. en Axa gezamenlijk, althans aan Fortis c.s. dan wel aan Axa, EUR 4.448,00 te betalen wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente primair vanaf 9 juli 2001, subsidiair vanaf 23 december 2003, meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
4. aan Fortis c.s., Axa en Hartmann Vastgoed binnen veertien dagen na dit vonnis de proceskosten te betalen en – indien en voor zover deze kosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn betaald – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5. tot betaling van de nakosten ten bedrage van EUR 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, ten bedrage van EUR 199,00.
3.2. Ter onderbouwing voeren eiseressen, kort samengevat, het volgende aan. Als gevolg van verwijtbaar onrechtmatig handelen heeft [betrokkene] schade veroorzaakt aan het aan Hartmann Vastgoed in eigendom toebehorende pand en aan de inventaris met toebehoren van Hartmann. Nu-Swift is aansprakelijk voor de door [betrokkene] veroorzaakte schade.
Fortis c.s. en Axa hebben schade-uitkeringen gedaan aan hun verzekerden en zijn aldus in de rechten van Hartmann Vastgoed en Hartmann gesubrogeerd. De uitgekeerde schade, beperkt tot het in rechtsoverweging 2.14 genoemde bedrag, vermeerderd met de kosten die Fortis c.s. en Axa hebben gemaakt in verband met vaststelling en regeling van de schade, wordt sub 1 gevorderd.
Hartmann Vastgoed vordert sub 2 de bedragen die zij en Hartmann zelf, als eigen risico onder hun verzekeringen hebben betaald, vermeerderd met rente. Voorts vorderen eiseressen betaling van buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten door Nu-Swift.
3.3. Nu-Swift voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
verjaring
4.1. Nu-Swift beroept zich er in de eerste plaats op dat de vorderingen van de eiseressen sub 1b tot en met 1j, te weten alle brandverzekeraars met uitzondering van Fortis, zijn verjaard. Ter onderbouwing voert Nu-Swift, samengevat, aan dat uitsluitend de vermeende rechtsvorderingen van Fortis, Axa, Hartmann Vastgoed en Hartmann correct zijn gestuit met de brief van 30 december 2005 (zie onder 2.20). In die brief is evenwel geen melding gemaakt van de betrokkenheid van andere brandverzekeraars zodat ten aanzien van hun vorderingen de lopende verjaring niet is gestuit. Nu-Swift stelt zich, nu zij de betrokkenheid van de andere verzekeraars evenmin uit de overige correspondentie of uit het verzoekschrift tot het houden van voorlopige getuigenverhoren heeft kunnen afleiden, op het standpunt dat zij er na 5 juli 2006 van mocht uitgaan dat zij alleen aansprakelijk werd gehouden voor schade van Fortis, Axa, Hartmann Vastgoed en Hartmann.
4.2. De rechtbank verwerpt dit beroep op verjaring. Niet in geschil is dat de vorderingen van eiseressen ingevolge het eerste lid van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zouden verjaren na verloop van vijf jaar na 5 juli 2001. Artikel 3:317 BW bepaalt dat een lopende verjaring wordt afgebroken door een ‘schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt’.
4.3. De ratio achter deze bepaling is dat een schuldenaar, in dit geval Nu-Swift, voldoende duidelijk wordt gewaarschuwd dat zij in verband met een door de schuldeiser(s) mogelijk in te stellen vordering, haar gegevens en bewijsmateriaal moet bewaren in verband met een mogelijkerwijs in te stellen rechtsvordering.
Naar het oordeel van de rechtbank lijdt geen twijfel dat Nu-Swift er reeds in de eerste brief van IAK van 9 juli 2001 (zie onder 2.15) voor is gewaarschuwd dat zij door de verzekeraars voor de volledige schade aansprakelijk zou worden gehouden. Uit de gevoerde correspondentie moet worden opgemaakt dat Nu-Swift vanaf het begin ook heeft begrepen, althans heeft behoren te begrijpen dat de alle door de brandverzekeraar(s) uit te keren schade (met inachtneming van de in de BB 2000 neergelegde maxima) op Nu-Swift verhaald zou worden. Reeds daarom kan Nu-Swift bezwaarlijk volhouden dat zij slechts rekening heeft behoeven te houden met de vordering van Fortis, ter omvang van 20% van het verzekerde risico.
Daarbij komt dat Nu-Swift in de brief van 27 maart 2002 van IAK (zie onder 2.15) namens alle brand- en bedrijfsschadeverzekeraars aansprakelijk is gesteld voor de schade van Hartmann Vastgoed en van Hartmann en dat in de brief van 16 juli 2002 van IAK (zie onder 2.17) waarin Nu-Swift is verzocht te reageren op de aansprakelijkstelling van 27 maart 2002, is aangegeven welke, met name genoemde, verzekeraars risicodragend zijn onder de brandverzekering van Hartmann Vastgoed. Daarmee staat dus eveneens genoegzaam vast dat Nu-Swift bekend was met het aandeel van de afzonderlijke brandverzekeraars in de te verwachten schadevordering.
onrechtmatigheid en aansprakelijkheid
4.4. Dan komt de rechtbank toe aan bespreking van het materiële geschil. De eerste vraag die in dat kader beantwoording behoeft is of door [betrokkene] en/of door Nu-Swift onrechtmatig is gehandeld jegens Hartmann Vastgoed en/of Hartmann. Voorts moet worden vastgesteld of de onrechtmatige daad aan [betrokkene] en/of Nu-Swift moet worden toegerekend.
4.5. De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend. Hoewel partijen van mening verschillen over de exacte toedracht van hetgeen voorafgaand aan de brand op 5 juli 2001 is voorgevallen, is niet in geschil dat (mede) als gevolg of naar aanleiding van de slijpwerkzaamheden van [betrokkene] brand is ontstaan en dat deze brand vermogensschade aan het pand van Hartmann Vastgoed alsmede aan de bedrijfsinventaris en toebehoren van Hartmann heeft veroorzaakt. Zoals hierna nader zal worden uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene], gelet op alle omstandigheden van het geval waaronder in het bijzonder de brandgevaarlijke situatie ter plaatse en het gegeven dat bij slijpwerkzaamheden een vonkenregen vrijkomt, onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Het handelen van [betrokkene] moet worden gekenschetst als gevaarzettend, terwijl de kans op (aanzienlijke) schade voorzienbaar was en bovendien minder brandgevaarlijke alternatieven voor het bewuste handelen voorhanden waren.
4.6. Vooropgesteld wordt dat Nu-Swift een brandbeveiligingsbedrijf exploiteert. De rechtbank gaat er aldus van uit dat van de werknemers van Nu-Swift, ook van hen die uitsluitend of hoofdzakelijk onderhoud aan brandblusapparatuur verrichten zoals [betrokkene], moet worden verwacht dat zij een meer dan gemiddelde kennis bezitten van brandveiligheid en -risico’s. Dit brengt mee dat eerder sprake zal zijn van verwijtbaarheid. [betrokkene] heeft zelf, tijdens het op 16 juni 2004 gehouden voorlopige getuigenverhoor, verklaard:
Tijdens werkoverleg komt bij Nu-Swift van alles aan de orde, met name brandveiligheid.
Wij hebben daar natuurlijk de hele dag mee te maken.
4.7. Er staat vast dat [betrokkene] een slijptol heeft gehanteerd nadat hem was gebleken dat hij de moeren waarmee de haspel was bevestigd en die oud en verroest waren, niet met een sleutel kon losdraaien.
Vast staat voorts dat [betrokkene], alvorens te gaan slijpen, geen vooronderzoek of vooroverleg heeft gepleegd en evenmin dat hij alternatieven heeft onderzocht. [betrokkene] heeft verklaard:
Van de haspel in de productiehal heb ik eerst geprobeerd de moeren met een sleutel los te krijgen. Toen dat niet lukte heb ik een slijptol gepakt. Ik dacht dat dat geen probleem zou zijn. Voordat ik daarmee aan de gang zou gaan heb ik geen medewerkers van Hartmann gezien.
4.8. De vraag of deze handelwijze in het onderhavige geval moet worden beschouwd als een fout, wordt mede gelet op het navolgende bevestigend beantwoord.
4.9. In de eerste plaats acht de rechtbank van belang dat [betrokkene] Hartmann als onderhoudsmonteur al vijftien jaar jaarlijks bezocht. Daarmee moet worden aangenomen dat [betrokkene] het bedrijf en de werkzaamheden kende. [betrokkene] heeft verklaard:
(…) ik ben zelf naar de werkplek gelopen. Dit was de normale gang van zaken. In het
begin, toen ik nog niet zo vaak bij Hartmann was geweest, werd ik natuurlijk wel eens naar
de werkplek gebracht maar dit was later niet meer nodig omdat ik zelf de weg wist te
vinden.
4.10. Voorts staat, bij gebreke van een gemotiveerde betwisting door Nu-Swift, vast dat
in de productieruimte gelet op het brandgevaar een algeheel rookverbod gold. Hoewel Nu-
Swift betwist dat dit rookverbod duidelijk kenbaar was gemaakt op de werkplek van [betrokkene]
leidt de rechtbank uit de tijdens de voorlopige getuigenverhoren afgelegde verklaringen af
dat in de productieruimte borden of pictogrammen hingen waarop was aangegeven dat
roken was verboden en dat dit ook algemeen bekend was. [een getuige] heeft verklaard:
Wel weet ik zeker dat er voor de brand bordjes hingen waarop stond dat het verboden was te roken.
De heer [betrokkene 2]n heeft het volgende verklaard:
Toentertijd mocht er in de hal niet worden gerookt. Dat werd duidelijk gemaakt via pictogrammen en werd ook medegedeeld aan iedereen die in hal moest zijn.
Voorts heeft ook de [een getuige] verklaard dat er bordjes hingen:
Mijn werk verrichte ik in de productiehal. Daar hingen bordjes om te wijzen op het rookverbod dat gold.
Ten slotte heeft ook de [een getuige] verklaard:
In de hal hingen bordjes met de instructie dat niet mocht worden gerookt.
De rechtbank is in het licht van de getuigenverklaringen van oordeel dat de gestelde onbekendheid van [betrokkene] met het rookverbod niet aannemelijk is, in het bijzonder gezien het feit dat [betrokkene] al meer dan 15 jaar het bedrijf van Hartmann bezocht. Dat [betrokkene] op 5 juli 2001 de productieruimte van buitenaf is binnengekomen en daarom mogelijk de verbodsbordjes die dag niet heeft gezien, doet aan het vorenstaande niet af.
4.11. In de derde plaats overweegt de rechtbank dat op basis van de afgelegde getuigenverklaringen genoegzaam is komen vast te staan dat op de plaats waar [betrokkene] de brandslanghaspel in de productieruimte verving een sterke lakgeur heeft gehangen.
[een getuige] heeft verklaard:
De nevel heeft een lakgeur die ook buiten de spuitcabine te ruiken was.
De heer [betrokkene 2]n heeft verklaard:
Bovendien rook je in de productiehal lakken, lijmen, verdunning etc.
De [een getuige] heeft verklaard:
Het rook in de productiehal voornamelijk naar hout. De lak had niet echt een sterke geur
maar als je dichtbij versgelakte spullen stond kon je de lak wel ruiken, Wel was er een
lakgeur waarneembaar vlak bij de lakstraat.
Ten slotte heeft de heer Den Braber verklaard:
Er hing een doordringende lakgeur in de hal. Dat is ook logisch want ik was op dat moment
aan het spuiten. Die lakgeur was ook waar te nemen op de plaats waar [betrokkene] stond. Als je aan het spuiten bent, gaat de nevel namelijk twee kanten op, naar links en naar rechts, en dus ook de lakgeur.
4.12. Naar het oordeel van de rechtbank had [betrokkene], die de productiehal naar eigen zeggen van buitenaf betrad, door de sterke geur gealarmeerd moeten zijn. Dit geldt temeer nu onweersproken vaststaat dat de werkplek van [betrokkene] één tot anderhalve meter verwijderd was van het scherm van de spuitcabine waar op dat moment met de lakken werd gewerkt. In het licht van de getuigenverklaringen is het standpunt van Nu-Swift dat [betrokkene] niets heeft geroken, ongeloofwaardig.
4.13. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [betrokkene] zich, mede gelet op zijn kennis van en ervaring met brandveiligheid, bewust had moeten zijn van het in de productieruimte bestaande verhoogde brandrisico. Het had op de weg van [betrokkene] gelegen overleg te plegen of onderzoek te verrichten alvorens te gaan slijpen. Eiseressen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [betrokkene] op grond van de norm ‘NEN-2259’ eerst had moeten controleren welke risico’s bestonden en welke alternatieven er waren om een eventuele brand te blussen. Ook los van die norm moet het slijpen zonder voorafgaand onderzoek naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval echter als onzorgvuldig worden gekenschetst. Daarbij is van belang dat [betrokkene] alternatieve en minder brandgevaarlijke mogelijkheden had moeten onderzoeken. Dat er een voor de hand liggend alternatief bestond blijkt uit de door [betrokkene] afgelegde verklaring:
Als een moer is vastgeroest en ik vanwege de plaatselijke situatie geen slijptol kan
gebruiken kan ik de moer kapothakken met een beitel.
4.14. Nu-Swift heeft nog aangevoerd dat voorafgaand overleg waarschijnlijk niet zou hebben voorkomen dat de brand zou zijn ontstaan omdat eventuele alternatieve oplossingen niet zouden hebben kunnen verhinderen dat een ‘stofexplosie’ achter de spuitcabine zou hebben plaatsgevonden. Dit standpunt wordt verworpen, reeds omdat de omstandigheid dat [betrokkene] geen vooroverleg heeft gepleegd niet doorslaggevend is bij de beslissing dat hij een fout heeft gemaakt. Daarbij komt dat niet meer is vast te stellen wat voorafgaand overleg zou hebben opgeleverd. Niet ondenkbaar is dat er voor zou zijn gekozen de haspel met een beitel kapot te hakken (zie onder 4.13). Nu overleg achterwege is gebleven kan daarover evenwel niets worden gezegd.
4.15. Ten slotte heeft Nu-Swift betoogd dat niemand [betrokkene] er op heeft geattendeerd dat hij niet mocht slijpen. Daarover overweegt de rechtbank dat, nog los van de omstandigheid dat is gebleken dat op andere plaatsen binnen het bedrijf het gebruik van een slijptol wel was toegestaan, gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat zowel [betrokkene 2]n als de andere werknemers van Hartmann er op mochten vertrouwen dat [betrokkene] wegens zijn kennis terzake en zijn ervaring met het bedrijf wist wat hij deed. Van de zijde van Hartmann behoefde men er niet op voorhand bedacht op te zijn dat [betrokkene] voor het vervangen van een brandslanghaspel in de productieruimte gebruik zou gaan maken van een brandgevaarlijk instrument. Een voorafgaande waarschuwing lag aldus niet in de rede.
4.16. Al het voorgaande noopt tot de conclusie dat [betrokkene] door het hanteren van de slijptol in de productieruimte onrechtmatig heeft gehandeld en dat deze onrechtmatige daad hem moet worden toegerekend.
4.17. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:170 BW is, kort gezegd, de werkgever aansprakelijk voor schade die door een ondergeschikte wordt toegebracht aan een derde als de kans op de fout is vergroot door de opdracht en als de werkgever zeggenschap had over de betreffende gedragingen. Het feit dat niet is betwist dat [betrokkene] in dit geval geen specifieke instructies van Nu-Swift had ontvangen om te slijpen laat, nu het hier een risico-aansprakelijkheid van de werkgever betreft, onverlet dat Nu-Swift aansprakelijk moet worden gehouden voor de door [betrokkene] gemaakte fout. Nu-Swift heeft niets gesteld op basis waarvan anders moet worden geoordeeld.
4.18. Nu-Swift stelt zich op het standpunt dat zij in haar contractuele relatie met Hartmann aansprakelijkheid heeft uitgesloten. Nu-Swift verwijst naar twee facturen van 30 respectievelijk 31 mei 2001, waarin onderaan is vermeld dat tekortkomingen in de uitvoering van het werk die zijn ontstaan door toedoen van Nu-Swift of door haar gebruikte hulpzaken, niet aan Nu-Swift kunnen worden toegerekend.
4.19. Dit verweer, dat in beginsel alleen geldt jegens Hartmann als contractpartij en niet jegens Hartmann Vastgoed, kan Nu-Swift niet baten. Eiseressen hebben zich er immers niet op beroepen dat Nu-Swift haar contractuele verplichtingen jegens Hartmann niet is nagekomen maar zij hebben zich gebaseerd op het onrechtmatige daadsartikel 6:162 BW. Deze keuzevrijheid hebben eiseressen nu in de al dan niet wanprestatie opleverende prestatie van Nu-Swift (eveneens) een onrechtmatige daad is gelegen. Daarbij hebben eiseressen er onweersproken op gewezen dat het volgens de tekst op de facturen gaat om een “zachte” uitsluiting van de aansprakelijkheid, die niet opgaat in het geval het gedrag van [betrokkene] c.q. Nu-Swift als onrechtmatig moet worden bestempeld.
4.20. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, nu vaststaat dat schade zou zijn uitgebleven indien [betrokkene] niet zou zijn gaan slijpen in de productieruimte, ook sprake is van het vereiste causaal verband (in de zin van de ‘condicio sine que non’) tussen daad en schade zodat de conclusie moet zijn dat Nu-Swift, met inachtneming van het hierna volgende, aansprakelijk is voor de schade.
schade: toerekening
4.21. De volgende vraag is of de volledige schade ontstaan als gevolg van de brand aan Nu-Swift moet worden toegerekend (artikel 6:98 BW). In dit verband heeft Nu-Swift aangevoerd dat de omvang van de schade niet door haar was te voorzien omdat de vonken en metaaldeeltjes die wegsprongen bij het slijpen, tussen de metalen spuitcabine en de stenen buitenmuur terecht zijn gekomen en aldaar een stofexplosie hebben veroorzaakt. Deze stofexplosie viel niet te verwachten en heeft zich enkel kunnen voordoen omdat achter de cabine onvoldoende was schoongemaakt.
4.22. De rechtbank is van oordeel dat volledige toerekening van de schade moet plaatsvinden. Het gaat om een brand die is ontstaan als gevolg van een verwijtbare handeling van een werknemer van Nu-Swift, terwijl gelet op de lakken en het hout waarmee in de productieruimte werd gewerkt, redelijkerwijze was te voorzien dat brandschade van dat handelen het gevolg zou kunnen zijn. Dat de brand mogelijk mede is ontstaan of verergerd als gevolg van een stofexplosie of als gevolg van andere factoren (zie hierna onder 4.23 en volgende), doet aan het voorgaande niet af.
eigen schuld
4.23. Het bovenstaande laat onverlet dat de vergoedingsplicht van Nu-Swift mogelijk dient te worden verminderd waar Nu-Swift zich er voorts op heeft beroepen dat de schade mede een gevolg is van een aantal omstandigheden die aan Hartmann en/of aan Hartmann Vastgoed moeten worden toegerekend (6:101 BW). De rechtbank verwerpt in dit kader de stelling van Nu-Swift dat het beroep op eigen schuld ook opgaat jegens Hartmann Vastgoed vanwege de vereenzelviging tussen Hartmann en Hartmann Vastgoed. Volgens vaste jurisprudentie kan slechts onder zeer bijzondere omstandigheden vereenzelviging van twee rechtspersonen worden aangenomen. De door Nu-Swift aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daartoe onvoldoende.
Niet in geschil is dat Nu-Swift jarenlang heeft gehandeld met Hartmann. Niet ongebruikelijk is dat een dochter is gevestigd in een pand van de moedervennootschap. Dat Nu-Swift niet beter wist dan dat Hartmann de eigenaar van het pand was en dat Nu-Swift evenmin bekend was met een vennootschapsstructuur doet hieraan niet af. Dit geldt eveneens voor de stelling van Nu-Swift dat Hartmann en Hartmann Vastgoed onduidelijkheid in het leven hebben geroepen over het Hartmann concern. De enkele verwevenheid tussen Hartmann en Hartmann Vastgoed en de onduidelijkheid zijn onvoldoende uitzonderlijk van aard om tot vereenzelviging tussen Hartmann en Hartmann Vastgoed te concluderen. Het beroep op eigen schuld gaat daarom niet op jegens Hartmann Vastgoed. In de hierna volgende overwegingen zal daarom enkel worden gesproken over ‘Hartmann’.
4.24. In de eerste plaats stelt Nu-Swift dat de plaatsing van de spuitcabine in de grote, niet afgesloten productieruimte gevaarlijk was. Indien de cabine in een afgescheiden gedeelte had gestaan was de brand niet, althans niet in deze omvang, ontstaan.
Nu-Swift verwijst ter onderbouwing naar een door Risk Consultants opgestelde risico-analyse van 1 april 1989 waarin onder het kopje ‘samenvatting’ is opgenomen:
(…) Risicofactoren zoals oppervlaktebehandeling en gedeeltelijke afzuiging zijn onvoldoende afgeschermd.
Nu-Swift wijst daarnaast op de omstandigheid dat Hartmann na de brand met het oog op brandveiligheid de spuitcabine heeft verplaatst naar een afgescheiden deel van het bedrijf. Dit volgt uit de door [de getuigen] afgelegde getuigenverklaringen.
4.25. De rechtbank is van oordeel dat Nu-Swift haar standpunt dat de plaatsing van de spuitcabine in een open ruimte risicovol was met aanvoering van het vorenstaande voldoende heeft onderbouwd, dit mede in het licht van de afwezigheid van gemotiveerd verweer van de zijde van eiseressen. De vraag is evenwel of, en in welke mate, de schade als gevolg van de brand is/kan zijn vergroot omdat de cabine op de betreffende plaats in de productieruimte stond. De rechtbank acht voor de beantwoording van die vraag voorlichting door een deskundige geboden. Voor de aan de deskundige voor te leggen vragen verwijst de rechtbank, mede gelet op het hierna volgende, naar overweging 4.36.
4.26. In de tweede plaats stelt Nu-Swift dat de gestelde schade niet zou zijn ontstaan althans niet in de omvang waarin zij zich heeft verwezenlijkt, indien Hartmann een sprinklerinstallatie zou hebben geplaatst boven of in de spuitcabine. Ter onderbouwing van het standpunt dat aldaar ten tijde van de brand geen sprinklers hingen, verwijst Nu-Swift naar de door de [betrokkene 2]n [de getuigen] afgelegde verklaringen. Voorts verwijst Nu-Swift naar de risico-analyse van Risk Consultants waarin in het hoofdstuk ‘preventieve maatregelen’ onder het kopje ‘schuurstoffilter’ is opgenomen:
in overleg met onze adviseur het schuurstoffilter voorzien van enkele sprinklers, aan te sluiten op de waterleiding.
Nu-Swift stelt zich op het standpunt dat, waar Hartmann ten onrechte heeft nagelaten deze aanbeveling op te volgen, de schade ten dele of geheel voor eigen rekening van eiseressen moet blijven.
4.27. Ook hiertegen hebben eiseressen geen gemotiveerd verweer gevoerd. Gelet op de onderbouwde stellingname van Nu-Swift en de omstandigheid dat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vaststaat dat bij de spuitcabine geen sprinklerinstallatie was geplaatst, ziet de rechtbank ook ten aanzien van dit verweer grond om een vraag aan de te benoemen deskundige te formuleren.
4.28. Dan voert Nu-Swift aan dat Hartmann niet adequaat heeft schoongemaakt, in het bijzonder niet achter de spuitcabine (zie ook onder 4.21). Als gevolg hiervan hebben zich in de tussen de buitenmuur en de spuitcabine bevindende 5 tot 10 centimeter loze ruimte stof en cellulosedeeltjes kunnen ophopen, die door de vonkenregen tot ontbranding zijn gekomen en een stofexplosie hebben veroorzaakt. Deze stofexplosie wordt door Nu-Swift gezien als de (mede-)oorzaak van de brand.
4.29. Ter onderbouwing van haar standpunt dat Hartmann de verplichting had tot schoonmaken (ook achter de cabine) verwijst Nu-Swift onder meer naar een door Arbo-Unie opgestelde rapportage, gedateerd op 19 maart 1999. Daarin is op pagina 10 opgenomen dat onbekend is of de afzuiginstallatie beschermd is tegen stofexplosie en is als ‘mogelijke maatregel’ aangegeven dat Hartmann op korte termijn dient te informeren of dat het geval is. Voorts is op pagina 13 van de rapportage, samengevat, opgenomen dat teneinde houtstof zoveel mogelijk te verwijderen de werkplek, afzuiging en machines regelmatig moeten worden schoongemaakt met een stofzuiger en dat het stof niet slechts dient te worden verplaatst. Verder verwijst Nu-Swift naar de op 2 mei 1995 aan Hartmann afgegeven milieuvergunning, waarin onder 1.1 is opgenomen dat de inrichting (met inbegrip van installaties en toestellen) moet worden schoongehouden en in goede staat van onderhoud moet verkeren. Nu-Swift stelt zich op het standpunt dat Hartmann aan alle bovenstaande verplichtingen niet heeft voldaan.
4.30. Eiseressen betwisten gemotiveerd dat Hartmann onvoldoende heeft schoongemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer Hartmann onder meer verklaard dat de ruimten wekelijks worden schoongemaakt met perslucht en dat dan ook de filters van de spuitcabine worden vervangen maar dat uiteraard wat stof kan blijven liggen. Ten aanzien van de rapportage van Arbo-Unie is zijdens eiseressen opgemerkt dat deze rapportage tien jaar oud is en uitsluitend betrekking heeft op houtstof.
4.31. De rechtbank acht het gelet op de door beide partijen aangevoerde onderbouwde standpunten geraden dat aan de te benoemen deskundige (eveneens) de vraag wordt voorgelegd of Hartmann op grond van enige norm of regel de verplichting had om schoon te maken achter de spuitcabine en of Hartmann, gezien de geldende normen en regelgeving, moet worden vastgesteld of de wekelijkse schoonmaakbeurt voldoende was. Voorts zal de rechtbank met inachtneming van de daartoe bij brieven van 4 januari 2008 door beide partijen gedane voorstellen, vragen formuleren ter voorlegging aan de deskundige die betrekking hebben op het aandeel van de stofexplosie in de brand en de aldus ontstane schade.
4.32. Verder heeft Nu-Swift nog aangevoerd dat de afzuiginstallatie niet goed werkte omdat deze niet alle in de spuitcabine aanwezige cellulosedampen opzoog. Hoewel zijdens eiseressen tijdens de mondelinge behandeling is erkend dat de afzuiginstallatie niet alle dampen opzoog, is de rechtbank van oordeel dat daarmee nog niet is gezegd dat die installatie niet deugdelijk was. Evenwel zal de rechtbank ook dit onderdeel meenemen in de vraagstelling aan de deskundige.
4.33. Dan zal ook de vraag of en in welke mate de – door Nu-Swift gestelde en door eiseressen niet betwiste – omstandigheid dat de werknemers van Hartmann niet direct zijn gaan blussen omdat zij niet of onvoldoende bekend waren met de wijze waarop de brandblusapparatuur moest worden geactiveerd, van invloed is geweest op de omvang van de brand en de aldus ontstane schade. De rechtbank overweegt daarbij dat, gelet op de in de productieruimte verrichte werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande risico’s, van (de werknemers van) Hartmann moet worden verwacht dat de werknemers voldoende zijn geïnstrueerd.
4.34. Ten slotte heeft Nu-Swift meer in het algemeen aangevoerd dat Hartmann niet heeft voldaan aan de geldende brandveiligheidsregels. In het bijzonder noemt zij, naast en in aanvulling op de meergenoemde rapportages van Risk Consultants en Arbo-Unie en de milieuvergunning, de verplichtingen die inmiddels zijn vastgelegd in de Atex 95 en Atex 137 Richtlijnen (Arbowetgeving) alsmede een aantal NEN-EN-IEC en NPR-normen. Ook hierover zal de rechtbank een vraag aan de deskundige formuleren.
4.35. De rechtbank heeft partijen in het tussenvonnis van 25 juli 2007 verzocht zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling (schriftelijk) uit te laten over de persoon van een te benoemen deskundige alsmede over de te formuleren vragen. Partijen zijn het eens geworden dat de ir. T. Hagens, werkzaam bij Hagens Consult aan de Burgemeester Grothestraat 5-B te (3761 CJ) Soest dient te worden benoemd. Bij deze keuze zijn partijen er evenwel van uitgegaan dat de vraagstelling uitsluitend verband zou houden met de oorzaak van de brand. De rechtbank ziet uit proces-economische overwegingen reden om, zoals overwogen, de vraagstelling uit te breiden. Partijen zal daarom gelegenheid worden geboden zowel zich uit te laten over de vraagstelling als (nader) over de eerder genoemde deskundige.
4.36. De rechtbank stelt voor aan de te benoemen deskundige de volgende vragen voor te leggen:
1. Zijn volgens u de navolgende omstandigheden van invloed geweest op het ontstaan en/of op de omvang van de brand en zo ja, in hoeverre?
a. de plaats van de spuitcabine, te weten in de niet afgesloten productieruimte;
b. de omstandigheid dat geen sprinklerinstallatie was geplaatst boven of in de spuitcabine, waarbij tevens – met verwijzing naar vraag 2 hieronder – moet worden vastgesteld of Hartmann door het niet plaatsen van sprinklers heeft gehandeld in strijd met geldende normen of regelgeving;
c. de omstandigheid dat niet alle in de spuitcabine aanwezige cellulosedampen door de afzuiginstallatie werden opgezogen, waarbij tevens moet worden vastgesteld of deze omstandigheid samenhangt met al dan niet adequaat functioneren van die installatie;
d. de omstandigheid dat de werknemers van Hartmann na het uitbreken van de brand niet direct met blussen zijn begonnen;
e. de omstandigheid dat zich stof- en cellulosedeeltjes etc. in de ruimte tussen de spuitcabine en de buitenmuur hebben opgehoopt die zijn ontbrand door gloeiendhete ijzerdeeltjes die tijdens de slijpwerkzaamheden zijn vrijgekomen, naar rechts zijn geschoten en achter de spuitcabine zijn terechtgekomen. Van belang is daarbij ook te beoordelen hoe waarschijnlijk het is dat deze omstandigheid de (mede)oorzaak was van de brand, waarbij dient te worden betrokken de aannemelijkheid dat door slijpvonken de nitro cellulose lakspuitnevel vlam heeft gevat van de op dat moment in gebruik zijnde lakspuitinrichting.
2. Heeft Hartmann gehandeld in strijd met normen of regelgeving, waarbij in het bijzonder wordt gedacht aan de verplichtingen die inmiddels zijn vastgelegd in de Atex 95 en Atex 137 Richtlijnen (Arbowetgeving) alsmede de normen NEN-EN-IEC 61241 en 60079 en NPR 7910, en (in hoeverre) is een eventueel niet voldoen aan die normen door Hartmann van invloed geweest op het ontstaan of de omvang van de brand?
3. Zijn er nog andere feiten en/of omstandigheden gebleken die relevant zijn voor een goed begrip van de zaak?
4.37. De rechtbank zal beide partijen, aan te vangen met eiseressen, in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de onder 4.36 geformuleerde vraagstelling alsmede (nader) over de voorgestelde deskundige.
Eiseressen kunnen in de te nemen akte tevens de tijdens de comparitie door hen aangekondigde naamswijziging van eiseressen vragen alsmede de bij het rapport van Stekelenburg behorende kleurenfoto’s in het geding brengen. De rechtbank zal eiseressen ten slotte gelegenheid bieden zich uit te laten naar aanleiding van het door Nu-Swift bij conclusie van antwoord (onder 12.9 en volgende) ingenomen standpunt over de reflexwerking van artikel 6:175 BW als bijdrage in de eigen schuld van Hartmann. Het debat hierover is nog onvoldoende uitgekristalliseerd.
4.38. Ten aanzien van het voorschot op loon en kosten van de deskundige merkt de rechtbank nog op dat zij aanleiding ziet om in afwijking van de hoofdregel niet uitsluitend eiseressen te belasten met betaling van het voorschot maar dat, nu de geformuleerde vraagstelling hoofdzakelijk verband houdt met het door Nu-Swift aangevoerde beroep op eigen schuld van Hartmann, het voorschot aan de deskundige door beide partijen bij helfte dient te worden voldaan.
4.39. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 april 2008 voor het nemen van een akte door eiseressen over hetgeen is bepaald in rechtsoverweging 4.37,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.