ECLI:NL:RBARN:2008:BC7662

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/159
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangregeling ex artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 maart 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoekster. Het verzoek was gericht aan de Royal Bank of Scotland (RBS) om in te stemmen met een voorgestelde schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank heeft onderzocht of het voorstel van verzoekster goed en betrouwbaar was gedocumenteerd en of het bod het uiterste was waartoe verzoekster financieel in staat was. Verzoekster had een aanbod gedaan waarbij een deel van haar inkomen behouden zou blijven, vergelijkbaar met de situatie als een schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn verklaard.

Echter, tijdens de zitting bleek dat verzoekster onjuiste informatie had verstrekt over haar alimentatie en dat zij niet actief op zoek was naar een fulltime baan. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende vaststond dat de uitvoering van het aanbod zou leiden tot een uitbetaling aan de schuldeisers die als uiterste moest worden beschouwd. Bovendien was gebleken dat niet alle activa van verzoekster ten goede waren gekomen aan de schuldeisers. RBS had geweigerd in te stemmen met de schuldregeling en had derdenbeslag gelegd op het salaris van verzoekster.

De rechtbank concludeerde dat RBS in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen haar belangen en die van verzoekster en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek tot het opleggen van de schuldregeling afgewezen. De rechtbank bepaalde dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op 31 maart 2008 verder behandeld zou worden, waarbij verzoekster stukken met betrekking tot de afkoop van de beleggingsverzekering en de verkoop van de auto diende mee te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
rekestnummer: 08//159.
uitspraakdatum: 25 maart 2008
Verzoek gedwongen schuldregeling artikel 287a Faillissementswet
In de zaak van: [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen verzoekster,
is bij de rechtbank op 7 februari 2008 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is tevens verzocht Royal Bank of Scotland (RBS) te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet.
[betrokkene 1] is door de rechtbank gehoord ter terechtzitting van 10 maart 2007. Tevens zijn gehoord mevrouw [betrokkene 2] en de heer [betrokkene 3] namens Vilente Stibas. Deze instelling wordt door de gemeente [woonplaats] gesubsidieerd voor het uitvoeren van schuldhulpverlening en is tevens gemandateerd tot het afgeven van verklaringen ex artikel 285 lid 1 onder f Fw. Royal Bank of Scotland is opgeroepen voor deze zitting maar niet verschenen.
Het verzoek betreft het opleggen van een schuldregeling aan RBS inhoudende dat verzoekster drie jaar lang haar inkomen ter beschikking stelt aan Vilente Stibas en dat deze instelling het conform de uniforme rekenmethode van Recofa vast te stellen vrij te laten bedrag betaalt aan verzoekster en het meerdere reserveert voor de schuldeisers. Het gereserveerde bedrag wordt elk jaar (drie keer in totaal) aan de schuldeisers uitgekeerd. Voor deze werkzaamheden wordt door Vilente Stibas 9% van de gereserveerde bedragen ingehouden. Uitgaande van het destijds berekende vrij te laten bedrag en toen geldende inkomen is schuldeisers bericht dat naar verwachting 19,37% op de vordering kan worden uitbetaald. In een naschrift is aangegeven dat dit percentage tot 40,6 % kan stijgen indien de te verwachten toeslagen en belastingteruggaven tot uitkering komen.
RBS heeft geweigerd in te stemmen met deze schuldregeling en derdenbeslag onder de werkgever van verzoekster gelegd. In verband daarmee wordt nu maandelijks ongeveer € 150,- op het salaris van verzoekster ingehouden.
Het verzoek tot het opleggen van deze schuldregeling aan RBS dient te worden toegewezen indien RBS in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de verzoekster of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad (art. 287a Fw.).
Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29 942, nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van art. 287a Fw. kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van deze vraag. RBS is niet ter zitting verschenen. Dat neemt niet weg dat haar weigering moet worden beoordeeld in het licht van de feiten en omstandigheden van dit geval en in het bijzonder de bedoelde toetsingscriteria.
Allereerst is de vraag of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en of voldoende duidelijk is dat het bod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. Het aanbod houdt in dat een beperkt deel van het inkomen kan worden gehouden. Het te behouden deel van het inkomen is even hoog als in het geval op verzoekster de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn verklaard. In die zin is – afgezet tegen de mogelijkheid van een schuldsaneringsregeling – sprake van een zo te noemen maximaal aanbod.
Daar staat echter het volgende tegenover. Verzoekster had bij Vilente Stibas aangegeven dat zij € 80,- alimentatie per maand ontving. Vilente Stibas heeft dat niet gecontroleerd, althans is hiervan uitgegaan. Ter zitting is gebleken dat dat niet juist is en dat het gaat om betalingen die zij van haar ex-echtgenoot ontvangt op grond van het tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant. Verzoekster heeft tevens aangegeven nog aanspraak te hebben, althans te willen maken op (kinder)alimentatie. Er is echter geen verzoek tot het vaststellen van alimentatie ingediend. Verder werkt verzoekster 32 uur per week en het aanbod houdt niet in dat zij naar full time werk zal solliciteren. Verzoekster heeft ook aangegeven niet meer te kunnen, althans willen, werken maar wel op zoek te gaan naar beter betaald werk indien zij bij haar huidige werkgever geen promotie kan maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende vast staat dat de uitvoering van het aanbod leidt tot een uitbetaling aan schuldeisers die als uiterste moet worden beschouwd waartoe verzoekster in staat is indien dit wordt afgezet tegen hetgeen in een wettelijke schuldsaneringsregeling geldt. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat niet alle activa van verzoekster aan de schuldeisers ten goede zijn gekomen. Verzoekster is in 2007 gescheiden. In verband met die echtscheiding is de echtelijke woning verkocht. De woning was in 2001 gekocht. Daarvoor was een hypothecaire geldlening aangegaan bij RBS. De aan de hypothecaire schuld verbonden beleggingsverzekering is verkocht, maar de opbrengst is niet ten goede gekomen aan RBS, terwijl na verkoop een restschuld overbleef en de rechten op deze polis in verband met het verstrekken van de geldlening juist aan RBS waren verpand. De opbrengst van de verkoop van de beleggingsverzekering is bij verzoekster niet bekend. Zij vermoedt dat deze ongeveer EUR 3.000,- was. Haar ex-echtgenote en verzoekster hebben deze gelijkelijk verdeeld en verzoekster heeft het geld voor inrichting van de huidige huurwoning gebruikt. Verzoekster heeft in het kader van de echtscheiding een personenauto toebedeeld gekregen. Deze heeft zij naar eigen zeggen ongeveer twee maanden geleden verkocht. De opbrengst is door haar aan het huishouden besteed.
Tevens is van belang dat RBSA weliswaar de enige schuldeiser is die niet met de aangeboden schuldregeling heeft ingestemd, maar er in totaal slechts drie schuldeisers zijn. De vordering van RBS ad € 7.759,57 vormt 41 % van de totale schuldenlast. RBS heeft aldus een `zware’ stem bij de beslissing over de schuldregeling.
Tegen de achtergrond van genoemde feiten en omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat RBS in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden behandeld ter zitting 31 maart 2008. Verzoekster dient dan stukken met betrekking tot de afkoop van de beleggingsverzekering en de verkoop van de auto mee te nemen.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden behandeld ter zitting van 31 maart 2008 om 11.30 uur;
- bepaalt dat verzoekster heden voor die zitting wordt opgeroepen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.J. Engberts, J.A. Verspui en F.M.T. Quaadvliet en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2008.
de griffier, de voorzitter,