ECLI:NL:RBARN:2008:BC5068

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
148564
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van aandelenoverdracht wegens geestelijke stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eiser, wonende te [woonplaats], een vordering heeft ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde sub 4]. De kern van de zaak betreft de vraag of de overdracht van 49% van de aandelen in De Roos BV door de eiser aan de gedaagden vernietigbaar is, omdat de eiser op het moment van de overdracht niet in staat was zijn wil te bepalen door een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de eiser op 10 november 2003, de datum van de overdracht, leed aan een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken, waardoor hij niet in staat was om de gevolgen van zijn handelingen te overzien. De rechtbank heeft de gedaagden de mogelijkheid geboden om zich te beroepen op het vertrouwensbeginsel uit artikel 3:35 BW, maar heeft in het vonnis geoordeeld dat de gedaagden niet succesvol konden aantonen dat zij te goeder trouw waren. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen en de overdracht van de aandelen vernietigbaar verklaard, tenzij de gedaagden zich met succes op het vertrouwensbeginsel konden beroepen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet eerder dan in december 2005 contact heeft gezocht met zijn advocaat, mr. [gedaagde sub 4], en dat hij in de tussentijd niet in staat was om zijn rechten te doen gelden. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 148564 / HA ZA 06-2091
Vonnis van 20 februari 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
procureur mr. H.J. Kastein,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. J.P. van Dijk te Dedemsvaart,
4. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. F. van der Woude te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden sub 1 t/m 3] (voor gedaagden sub 1 tot en met 3 in de hoofdzaak) en mr. [gedaagde sub 4] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2007
- de akte overlegging deskundigenrapport, tevens uitlating conform tussenvonnis van [eiser]
- de akte uitlating van [gedaagden sub 1 t/m 3]
- de antwoordakte overlegging deskundigenrapport, tevens uitlating conform tussenvonnis van mr. [gedaagde sub 4]
- de akte uitlating en producties in de hoofdzaak, en uitlating en wijziging van eis in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in het incident
2.1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 juli 2007 de incidentele vordering van [eiser] tot openlegging van bepaalde jaarrekeningen van De Roos BV aangehouden. Kennisname van de jaarrekeningen van De Roos BV leek van belang te zijn voor [eiser] om aan te kunnen tonen dat de overeenkomst met [gedaagden sub 1 t/m 3] nadelig voor hem was.
2.2. [eiser] heeft bij akte na het tussenvonnis gevorderd dat de behandeling van het incident wordt hervat en tevens zijn eis in het incident vermeerderd in die zin dat hij vordert de openlegging van de jaarstukken c.q. jaarrekeningen met alle bijlagen van De Roos BV met betrekking tot de jaren 1995 t/m 2003.
2.3. [gedaagde sub 1 t/m 3] heeft op de vermeerdering van eis nog niet gereageerd en hij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld in het geval de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering van [eiser]. Uit hetgeen hierna in de hoofdzaak wordt overwogen met betrekking tot de primaire vordering van [eiser] volgt dat kennisname van de jaarrekeningen nog niet van belang lijkt te zijn en de rechtbank zal daarom de behandeling van het incident nogmaals aanhouden.
in de hoofdzaak
De vordering ten aanzien van [gedaagden sub 1 t/m 3]
2.4. De rechtbank verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis van 11 juli 2007 is overwogen en beslist, met dien verstande dat het in r.o. 2.15 vermelde bedrag van
€ 175.1777 berust op een misslag en moet worden gelezen als fl. 175.177 en dat de in r.o. 2.3 van dat vonnis vermelde koopsom van fl. 125.000,-- niet juist is en moet worden gelezen als fl. 250.000,-- zoals staat vermeld in de desbetreffende transportakte en in punt 3 van de dagvaarding van [eiser]. De rechtbank gaat er van uit dat de door [eiser] in de eerste akte na het tussenvonnis genoemde prijs van fl. 225.000,-- berust op een vergissing.
2.5. De rechtbank heeft [eiser] in het tussenvonnis onder meer in de gelegenheid gesteld het deskundigenrapport in het geding te brengen dat zou worden uitgebracht in het kader van een voorlopig deskundigenbericht met betrekking tot de volgende vragen:
1. Handelde [eiser] onder invloed van een geestelijke stoornis, althans was hij vanwege lichamelijke en psychische klachten niet in staat zijn wil te bepalen, toen hij bij notariële akte van 10 november 2003, verleden voor mr. [gedaagde sub 4] voornoemd, zijn 49% van de aandelen in De Roos B.V. heeft overgedragen aan
[gedaagden sub 1 t/m 3] ?
2. Zo ja, heeft die stoornis c.q. dat onvermogen voor hem een goede waardering van de bij die overdracht betrokken belangen belet ?
2.6. [eiser] heeft bij zijn eerste akte na het tussenvonnis het bedoelde deskundigenbericht in het geding gebracht. Het gaat om het rapport van de psychiater J.L.M. Schoutrop, verbonden aan het Medisch Expertisecentrum Dekkerswald, gedateerd
21 september 2007. Het antwoord van de deskundige luidt als volgt:
Met betrekking tot de eerste vraag:
Uit het dossier, de door mij verrichte anamnese en het door mij verrichte psychiatrisch onderzoek, blijkt dat er op 10 november 2003 sprake was van een geestelijk stoornis bij betrokkene (lees [eiser], rechtbank).
Betrokkene leidde op het moment van de transactie een geïsoleerd bestaan, er was sprake van zelfverwaarlozing. Hij heeft in die periode veelvuldig een beroep gedaan op de hulpverlening. In de periode van de transactie woonde hij gedurende een korte periode in een recreatiewoning omdat zijn eigen woning door verwaarlozing niet bruikbaar was. Hij was tot kort voor de transactie opgenomen i.v.m. zijn stoornis. Zeer kort na de transactie is hij heropgenomen. Hij gebruikte op het moment van de transactie medicatie i.v.m. zijn stoornis. Er was op dat moment sprake van een depressie met psychotische kenmerken, in het kader van een al veel langer bestaande bipolaire stoornis.
Met betrekking tot de tweede vraag:
Tijdens de depressieve periode met psychotische kenmerken is de realiteitstoetsing gestoord. Een kritische afweging van belangen is dan zeer moeilijk tot onmogelijk. Patiënten met een bipolaire stoornis dient ernstig te worden ontraden om belangrijke en ingrijpende keuzes te maken tijdens een periode waarin hun ziekte leidt tot klachten.
Door zijn stoornis heeft betrokkene de gevolgen van de transactie die hij op dat moment ondernam zeer waarschijnlijk onvoldoende kunnen overzien. Hij heeft zijn eigen belangen onvoldoende in ogenschouw kunnen nemen bij het afsluiten van het contract.
2.7. [gedaagden sub 1 t/m 3] heeft aangevoerd dat uit het deskundigenbericht niet volgt dat bij [eiser] op 10 november 2003 de wil ontbrak tot het sluiten van de overeenkomst maar de rechtbank onderschrijft dat standpunt niet. [gedaagden sub 1 t/m 3] baseert zijn standpunt op het feit dat de deskundige heeft overwogen dat voor de beantwoording van de vragen de feitelijke omstandigheden in de periode van de transactie – november 2003 – duidelijk zouden moeten zijn, terwijl het volgens [gedaagden sub 1 t/m 3] gaat om de toestand van [eiser] specifiek op
10 november 2003. Verder voert [gedaagden sub 1 t/m 3] aan dat de deskundige heeft aangegeven dat de informatie van [eiser] voor een juist oordeel onvoldoende is. Volgens [gedaagden sub 1 t/m 3] redeneert de deskundige achteraf. [gedaagden sub 1 t/m 3] voert voorts aan dat het antwoord van de deskundige op de eerste vraag niet in overeenstemming is met hetgeen door de deskundige eerder is gesteld. Volgens [gedaagden sub 1 t/m 3] zegt het feit dat [eiser] op 21 oktober 2003 is ontslagen en op 12 december 2003 weer is opgenomen niets over de toestand van [eiser] op
10 november 2003. Tot slot voert [gedaagden sub 1 t/m 3] aan dat het antwoord van de deskundige op de tweede vraag een vermoeden is en geen constatering.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de antwoorden van de deskundige op de beide hiervoor in r.o. 2.5 vermelde vragen duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De deskundige heeft in zijn bericht verder uitvoerig verslag gedaan van zijn onderzoek, de werkwijze en de geraadpleegde bronnen van informatie. De deskundige heeft het conceptrapport verzonden naar de partijen, zijnde [eiser], [gedaagden sub 1 t/m 3] en mr. [gedaagde sub 4], en hen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en aanvullende vragen te stellen maar daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.9. De bezwaren die [gedaagden sub 1 t/m 3] thans aanvoert tegen het deskundigenbericht vormen voor de rechtbank geen aanleiding om de antwoorden van de deskundige terzijde te leggen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De bezwaren van [gedaagden sub 1 t/m 3] zien met name op een gedeelte van het rapport, door de deskundige genoemd ‘DISCUSSIE’, waarin hij verslag doet van de psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek die bij [eiser] speelt. Verder geeft de deskundige in dat gedeelte aan dat de feiten en omstandigheden in november 2003 duidelijk moeten zijn om een oordeel te kunnen geven over de periode waarin de transactie plaatsvond. Dat de deskundige zijn onderzoek heeft gericht op die periode en niet heeft beperkt tot
10 november 2003, ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand als in aanmerking wordt genomen dat de deskundige heeft aangegeven dat bij de psychiatrische stoornis van [eiser] (bipolaire stoornis) geen sprake is van een toestandsbeeld, naar de rechtbank begrijpt op enig moment, maar van een chronisch, lang bestaande stoornis. De deskundige heeft aangegeven dat voor een juist oordeel de informatie van [eiser] onvoldoende is, maar de deskundige heeft daaraan toegevoegd dat hem uit het ter beschikking staande medisch dossier overduidelijk is gebleken dat [eiser] in de periode van de transactie in psychiatrische zin er slecht aan toe was. Dat de deskundige achteraf redeneert is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan dit deskundigenbericht en doet niet af aan de waarde daarvan. Dit geldt eveneens ten aanzien van het antwoord van de deskundige op de tweede vraag. De mate van waarschijnlijkheid die de deskundige in dat antwoord noemt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor de aanname dat [eiser] op het moment van de transactie niet heeft overzien wat de gevolgen daarvan voor hem waren.
2.10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de inhoud van het deskundigenbericht is komen vast te staan dat [eiser] op 10 november 2003 niet in staat was zijn wil te bepalen toen hij bij notariële akte van 10 november 2003, verleden voor
mr. [gedaagde sub 4] zijn 49% van de aandelen in De Roos BV heeft overgedragen aan [gedaagden sub 1 t/m 3]. Dit heeft tot gevolg dat die overdracht vernietigbaar is tenzij [gedaagden sub 1 t/m 3] zich met succes kan beroepen op het in artikel 3:35 BW neergelegde vertrouwensbeginsel.
2.11. Aangezien de deskundige de beide hiervoor in r.o. 2.5 vermelde vragen bevestigend heeft beantwoord, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of [eiser] heeft aangetoond dat zijn verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan omdat de overeenkomst met [gedaagden sub 1 t/m 3] voor hem nadelig was. In aansluiting op hetgeen in het tussenvonnis van 11 juli 2007 in r.o. 4.14 is overwogen lijkt kennisname van de jaarrekeningen van De Roos BV daarom niet van belang te zijn. In verband hiermee wordt de incidentele vordering van [eiser] nogmaals aangehouden zoals hiervoor reeds is beslist.
2.12. [gedaagden sub 1 t/m 3] heeft gemotiveerd de bescherming van artikel 3:35 BW ingeroepen. [eiser] heeft daarop nog niet gereageerd en hij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. De zaak zal daartoe op de rol worden geplaatst.
De vorderingen ten aanzien van mr. [gedaagde sub 4]
2.13. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 juli 2007 [eiser] in de gelegenheid gesteld om onder meer aan te geven waarom hij niet eerder dan in december 2005 contact heeft gezocht met mr. [gedaagde sub 4] en heeft geprotesteerd over de gang van zaken.
2.14. [eiser] heeft aangevoerd dat hij niet eerder dan in december 2005 contact heeft gezocht met mr. [gedaagde sub 4] omdat hij daartoe eerder niet ‘capabel’ was. [eiser] voert aan dat hij van januari tot oktober 2005 heeft verbleven in Leidschendam en dat hij pas daarna voldoende was aangesterkt.
2.15. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Zoals in het tussenvonnis van 11 juli 2007 in r.o. 4.18 staat vermeld, heeft [eiser] op de comparitie verklaard dat hij de concept stukken voor de levering op 10 november 2003 niet heeft gezien en die stukken pas in januari/februari 2004 bij zijn post heeft aangetroffen. Ook zou [eiser] toen pas hebben gezien dat hij € 10.000,-- betaald had gekregen en dat de concept stukken daadwerkelijk gepasseerd waren.
Uit het overzicht dat is gevoegd bij het in r.o. 2.6 vermelde deskundigenbericht blijkt dat [eiser] in 2004 is opgenomen geweest tot 26 januari 2004, gedurende 2 dagen in april 2004 en van 5 juni tot 7 juli 2004. Daarna is [eiser] weer opgenomen op 11 januari 2005. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van het verweer van mr. [gedaagde sub 4], zijn eigen verklaring over de kennisname van de stukken en de hiervoor vermelde opnames in 2004 onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij pas in december 2005 in staat was om zich tot mr. [gedaagde sub 4] te wenden om te protesteren over de gang van zaken rond het passeren van de akte van levering op
10 november 2003. Zonder nadere uitleg die ontbreekt ziet de rechtbank niet in waarom [eiser] zich niet voor zijn opname op 17 januari 2005 in Leidschendam tot mr. [gedaagde sub 4] had kunnen wenden. Het had gelet op de onderlinge verhouding tussen [eiser] en mr. [gedaagde sub 4] op de weg van [eiser] gelegen om zo snel mogelijk na kennisname van de inhoud van de akte van levering bij mr. [gedaagde sub 4] te protesteren over de gang van zaken. [eiser] is in 2004 slechts gedurende korte tijd opgenomen geweest zodat hij daartoe in dat jaar redelijkerwijs voldoende gelegenheid heeft gehad.
2.16. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 6:89 BW jegens mr. [gedaagde sub 4] zijn rechten en bevoegdheden die hem op grond van de gestelde gebrekkige prestatie van mr. [gedaagde sub 4] ten dienste stonden is verloren zodat [eiser] in het eindvonnis niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen jegens mr. [gedaagde sub 4] met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.17. In afwachting van de reactie van [eiser] in verband met hetgeen hiervoor in r.o. 2.12 is overwogen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 maart 2008 voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld in r.o. 2.12,
in het incident en in de hoofdzaak
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2008.