ECLI:NL:RBARN:2008:BC4915

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1436
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Wajong-uitkering. Eiseres had op 10 juni 2006 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door het bevoegde gezag en dat er geen situatie van 'geen duurzaam benutbare mogelijkheden' aan de orde was, waardoor een arbeidskundige beoordeling noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat eiseres op haar 18e verjaardag weliswaar arbeidsongeschikt was, maar dat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de toekenning van de uitkering niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de aanvraagdatum. Eiseres heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 644,-. De rechtbank heeft het UWV aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/1436 Wajong
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.L. Bongers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 april 2007, uitgereikt door UWV te Nijmegen.
2. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 december 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bongers voornoemd, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J. de Graaf, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Op [geboortedatum] is eiseres 18 jaar geworden. Bij brief van 10 juni 2006 heeft eiseres een Wajong-uitkering aangevraagd.
Ingevolge de artikelen 2, 5 en 6 van de Wajong heeft recht op een uitkering, onder meer en kort weergegeven, degene die op de dag dat hij of zij 17 wordt op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat was om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 75% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en ervaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven en dat vervolgens ten minste gedurende 52 weken onafgebroken blijft. In dat verband dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene sinds haar 17e verjaardag heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Wajong gaat een Wajong-uitkering niet eerder in dan één jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning van de uitkering werd ingediend.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op haar 18e verjaardag weliswaar gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was en nadien ook is gebleven, maar minder dan 25% en dat zij daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Ten aanzien van de beoordeling van de medische beperkingen van eiseres heeft verweerder zich gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts E.F. van der Molen van 3 juli 2006 en 9 maart 2007 en van de bezwaarverzekeringsarts J.W.H.J. Verzijden van 15 februari 2007. Hierin is geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres in de periode van haar 17e verjaardag tot aan 31 mei 2006 ongewijzigd is gebleven, welke belastbaarheid is verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 4 juli 2006 (1e FML). Per 31 mei 2006 is sprake van een toename van de medische beperkingen van eiseres als gevolg van een depressie. Haar belastbaarheid per die datum is verwoord in de 2e FML van 9 maart 2007.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiseres van [geboortedatum] tot 31 mei 2006, zoals verwoord in de 1e FML. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank geen aanknopingspunt heeft gevonden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op onzorgvuldige wijze is verricht. Voorts acht de rechtbank van belang dat de bezwaarverzekeringsarts een brief van de toenmalig behandelend eerstelijns psycholoog drs. C. Op Heij van 10 januari 2007 en een brief van eiseres’ huidige huisarts drs. R. Olearnik van 31 mei 2006 met bijlagen in zijn heroverweging heeft betrokken. De door eiseres in beroep overgelegde rapportage van psycholoog drs. T. Meulders van september 2007 en de brief van psycholoog Op Heij voornoemd van 2 december 2007 leiden niet tot een ander oordeel nu deze stukken geen nieuwe informatie bevatten ten aanzien van eiseres’ medische situatie van vóór 31 mei 2006, maar met name zien op de huidige situatie van eiseres.
Weliswaar blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts dat deze eiseres in de veronderstelling heeft gelaten dat zij voor een Wajong-uitkering in aanmerking kwam, maar daaraan kan eiseres geen rechten ontlenen nu geen sprake is van een ondubbelzinnige toezegging van het bevoegde gezag. Immers, nu een situatie van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ niet aan de orde is, is tevens een arbeidskundige beoordeling vereist om te kunnen bepalen of sprake is van een recht op een Wajong-uitkering. Het moge duidelijk zijn dat de handelwijze van de verzekeringsarts dan ook bepaald geen schoonheidsprijs verdient, maar dit kan niet tot een ander oordeel leiden.
Geoordeeld moet worden dat eiseres van [geboortedatum] tot 31 mei 2006 in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar in de 1e FML vastgestelde belastbaarheid.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten machinaal metaalbehandelaar (sbc-code 264121), wikkelaar (sbc-code 267050) en electronicamonteur (sbc-code 267040). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen van 16 maart 2007 blijkt genoegzaam dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van eiseres, zoals verwoord in de 1e FML, niet overschrijdt. Daarin is daarentegen niet gemotiveerd waarom deze functies ook wat betreft het vereiste opleidingsniveau passend zijn. Gelet op de opmerking van de voorzitter van de hoorzitting dat drie van de vier functies zouden moeten vervallen op grond van de opleidingseisen, had dit wel op de weg van verweerder gelegen. Dit brengt mee dat het bestreden besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Nu een deugdelijke motivering alsnog hangende beroep is gegeven in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Reijnen voornoemd van 20 juni 2007 en uit het arbeidskundig onderzoek voorts blijkt dat eiseres met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kon verdienen dat zij voor minder dan 25 % arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong moet worden beschouwd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Het verdient nog opmerking dat verweerder terecht geen arbeidskundige beoordeling meer heeft gegeven op basis van de 2e FML. Hoewel verweerder enkel lijkt te hebben beoordeeld of eiseres op de vroegst mogelijke ingangsdatum, te weten 10 juni 2005, oftewel één jaar voor de datum van de aanvraag, recht had op een Wajong-uitkering (op basis van de op dat moment geldende regelgeving), zou een beoordeling van het recht op de 18e verjaardag (op basis van de toen geldende regelgeving) nimmer tot een toekenning van een Wajong-uitkering per die datum hebben kunnen leiden vanwege het feit dat een uitkering niet eerder mag ingaan dat één jaar voor de datum van de aanvraag. Daarmee staat vast dat een latere toename van medische beperkingen alleen dan nog tot een toekenning van een Wajong-uitkering kan leiden indien deze zich manifesteert binnen vijf jaar na einde wachttijd, in casu de 18e verjaardag van eiseres (artikel 19 van de Wajong). Nu de klachten van eiseres eerst na afloop van deze termijn zijn toegenomen, kan deze toename reeds om die reden niet tot een toekenning van een Wajong-uitkering leiden, zodat deze toename in dit kader ook geen beoordeling behoeft.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden geweigerd om eiseres (per 10 juni 2005) een Wajong-uitkering toe te kennen.
De rechtbank acht geen grond aanwezig voor vergoeding van de door eiseres gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. Ingevolge artikel 7:15 van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,- en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van het Arrondissement Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt voorts dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 39,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van M. Eggink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 24 januari 2008