Vonnis in gevoegde zaken van 13 februari 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 115893 / HA ZA 04-1311 van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
IMPERIAL SCHIFFAHRT GMBH & CO. K.G.,
gevestigd te Duisburg, Duitsland,
eiseres,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Rotterdam,
[gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats], België,
gedaagden,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. J. van Noort te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 115894 / HA ZA 04-1312 van
1. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. [eiser],
wonende te [woonplaats], België,
eisers,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Rotterdam,
[gedaagden],
beiden wonende te [woonplaats], België,
gedaagden,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. J. van Noort te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Imperial Schiffahrt, Fortis, [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd. Imperial Schiffahrt, Fortis en [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] worden gezamenlijk hierna Imperial Schiffahrt cs genoemd.
1. De procedure in beide de zaken
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 december 2006
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 september 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2007
- de conclusie na enquête van Imperial Schiffahrt cs
- de conclusie na enquête van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in beide zaken
2.1. De rechtbank verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis van 30 augustus 2006 is overwogen en beslist.
2.2. De rechtbank heeft in dat tussenvonnis aan Imperial Schiffahrt cs te bewijzen opgedragen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de aanvaring op
[datum] op de Waal ter hoogte van [woonplaats] tussen het binnenvaartschip [naam] en een duwcombinatie met een duwboot [naam duwboot] is veroorzaakt door het binnenvaartschip [boot van gedaagden], dat in eigendom toebehoort aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2.3. Imperial Schiffahrt cs hebben ter voldoening aan die bewijsopdracht twee getuigen doen horen, te weten de heren [ ] [stuurman van de duwboot], de stuurman van de [naam duwboot] (verder te noemen de getuige [stuurman van de duwboot]), en [ ] [schipper van binnenvaartschip], schipper van het binnenvaartschip genaamd [naam binnenvaartschip] (verder te noemen de getuige [schipper van binnenvaartschip]).
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in de contra-enquête vier getuigen doen horen en wel [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak], schipper van het binnenvaartschip [naam], zijn echtgenote [naam] en de heren [naam], schipper van het binnenvaartschip [derde binnenvaartschip] en verder te noemen de getuige [naam], en [gedaagde sub 1].
2.4. Bij de beantwoording van de vraag of Imperial Schiffahrt cs zijn geslaagd in het bewijs stelt de rechtbank voorop dat de hiervoor vermelde bewijsopdracht moet worden gelezen in samenhang met de stelling van Imperial Schiffahrt cs dat de [vierde [boot van gedaagden] artikel 6.04 lid 1 van het Rijnvaart Politie Reglement 1995 (RPR) heeft overtreden en dat daardoor de bewuste aanvaring is veroorzaakt.
2.5. In artikel 6.04 RPR staat het volgende:
1. Bij het ontmoeten moet een opvarend schip aan een afvarend schip een geschikte weg vrijlaten, de plaatselijke omstandigheden en de bewegingen van andere schepen daarbij in aanmerking genomen.
2. Het opvarende schip dat daartoe aan bakboord voor het afvarende schip de weg vrijlaat toont geen teken.
3. Het opvarende schip dat daartoe aan stuurboord voor het afvarende schip de weg vrijlaat moet tijdig aan stuurboord tonen:
a. des nachts: een wit helder flikkerlicht, eventueel in combinatie met een lichtblauw bord;
(…)
5. Onverminderd artikel 6.05 moet het afvarende schip de weg volgen die door het opvarende schip overeenkomstig bovenstaande bepalingen wordt aangewezen. Het afvarende schip moet de tekens, bedoeld in het derde lid, (…)die het opvarende schip toont, dan wel geeft, herhalen.
2.6. De rechtbank is voorts van oordeel dat ten aanzien van de bewijskracht van de getuigenverklaring van [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] de beperking van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt. Dat wil zeggen dat de getuigenverklaring van [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] omtrent de door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De omstandigheid dat [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] op verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als getuige in de contra-enquête is gehoord, maakt dit niet anders.
2.7. Imperial Schiffahrt cs stellen zich op het standpunt dat het door hen te leveren bewijs kan worden afgeleid uit de getuigenverklaringen van [stuurman van de duwboot], [schipper van binnenvaartschip] en [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] en de verklaring van [betrokk[betrokkene] bij de politie. Volgens Imperial Schiffahrt cs zijn de verklaringen van de getuigen [naam] en [gedaagde sub 1] onjuist danwel ongeloofwaardig.
2.8. De rechtbank onderschrijft het standpunt van Imperial Schiffahrt cs niet en zij overweegt daartoe het volgende.
2.9. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de machinist van de [naam duwboot] genaamd [betrokk[betrokkene] afgelegd tegenover de politie op 23 augustus 2002 niet relevant is voor het bewijs reeds omdat [betrokkene] alleen een verklaring aflegt over de koers en de positie van de [naam duwboot] en niets heeft verklaard over de koers van de [boot van gedaagden].
2.10. De getuige [stuurman van de duwboot] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik was op [datum] stuurman van de duwboot [naam duwboot]. Ik voer de [haven] circa 60 meter uit de linkeroever, ik deed dat omdat op die plek zich een zandplaat bevindt. Daarna ben ik op circa 40 meter van die linkeroever gaan varen. Toen zag ik een tegenligger, in afvaart aankomen. Deze boot voerde, voorzover ik mij dat nog kan herinneren, een knipperlicht. Daarvoor had ik ook al gemerkt, contouren gezien en in eerste instantie ook op de radar gezien, dat de [haven] werd ingehaald door een andere boot. Die bevond zich ter hoogte van de stuurhut van de [haven] helemaal achteraan, circa 210 meter. Achter die inhalende boot, maar ver weg, bevond zich nog een tweede boot die dezelfde richting invoer als de [haven]. Er waren dus drie boten, inclusief de [haven], in opvaart.
De opvaart geeft de koers aan. De [haven] voer op en omdat ik aan de linkeroever voer, voer ik bakboord aan bakboord. Ik hoefde dus geen teken te voeren. Uit de koers van de afvarende boot, kreeg ik de indruk dat deze mij stuurboord, stuurboord wilde passeren. Ik vermoed dat die afvarende boot die koers voer omdat de boot die mij aan het inhalen was, waarvan ik nu weet dat het de [boot van gedaagden] is, in het midden of misschien iets over de helft van de rivier voer. Ik kreeg zelfs de indruk dat die nog verder stuurboord aan het koersen was, meer naar de [haven] toe. De [boot van gedaagden] voer knipperlichten en dat was ook zoals het hoorde volgens de regels en de [naam], de boot in de afvaart die ons tegemoet kwam, voer ook knipperlichten om de door de [boot van gedaagden] aangegeven koers te bevestigen. Toen ik dat allemaal zag gebeuren heb ik een geluidsignaal gegeven en alle machines op de achteruit gezet. (…) U houdt mij voor dat ik bij de politie niet heb verklaard over de boten die de [haven] aan het inhalen waren. Ik weet niet waarom ik niet daarover heb verteld. Het kan zijn dat mij daar niet naar gevraagd is. Ik weet het niet meer. Ik kan niet zeggen hoe groot de dwars afstand was tussen de [haven] en de [boot van gedaagden]. Mijn oog was helemaal gericht op de mij tegemoetkomende [naam]. Ik blijf bij mijn verklaring van 20 oktober 2005 dat de [boot van gedaagden] niet dicht langs de rechteroever voer. (…) De [boot van gedaagden] voer een knipperlicht, dat paste bij de regels. Ik vond wel vreemd dat die nog steeds meer stuurboord koerste, althans die indruk had ik. Waar ik die indruk op baseerde kan ik niet goed aangeven. De [boot van gedaagden] voer in ieder geval niet dicht langs de rechteroever maar in het midden van de rivier. Ik heb mijn aandacht gericht op de [naam], deze voer voor mijn idee een vreemde koers. Waarom dat was weet ik natuurlijk niet. De [boot van gedaagden] voer, volgens mij, op het midden van de rivier of zelfs daar iets overheen. Ik kan niet aangeven of ik de indruk die ik had over waar de [boot van gedaagden] zich bevond, heb gebaseerd op het vaargedrag van de [naam]. Ik kan niet aangeven waarop ik die indruk dan wel gebaseerd heb, dat kan ik echt niet zeggen. (…)
2.11. Deze getuigenverklaring is niet overtuigend voor het bewijs. De getuige [stuurman van de duwboot] verklaart over de positie en de koers van zijn duwboot de [naam duwboot] maar hij kan niet aangeven hoe groot de dwarsafstand was tussen de [naam duwboot] en de [boot van gedaagden] omdat zijn oog helemaal gericht was op de hem tegemoet komende [naam], die volgens hem een vreemde koers voer. De getuige [stuurman van de duwboot] verklaart weliswaar dat de [boot van gedaagden] volgens hem in het midden van de rivier voer of zelfs daarover heen maar hij kan niet overtuigend aangeven op welke eigen waarnemingen hij die verklaring baseert. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de getuige [stuurman van de duwboot] vlak na de aanvaring bij de politie een verklaring heeft afgelegd en dat in die verklaring niets is vermeld over de positie van de [boot van gedaagden]. De getuige [stuurman van de duwboot] heeft vervolgens ruim drie jaar na de aanvaring een schriftelijke verklaring afgelegd waarin hij heeft verklaard dat de [boot van gedaagden] ongeveer in het midden van de rivier voer, zoals de schipper [schipper van binnenvaartschip] in een situatieschets had aangegeven. [stuurman van de duwboot] heeft als getuige verklaard dat hij die schriftelijke verklaring heeft afgelegd na de kennisname van de verklaring van schipper [schipper van binnenvaartschip] van de [naam binnenvaartschip] en de door deze vervaardigde situatieschets. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat de getuige [stuurman van de duwboot] zich bij zijn verklaring over de positie van de [boot van gedaagden] heeft gebaseerd op de verklaring en situatietekening van [schipper van binnenvaartschip] waardoor de bewijskracht van de getuigenverklaring van [stuurman van de duwboot] wordt beperkt.
2.12. De getuige [schipper van binnenvaartschip] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb de verklaringen die ik bij de politie en bij de Rechter Commissaris heb afgelegd nog doorgelezen voordat ik hier naar toe kwam. De eerste verklaring die ik bij de politie heb afgelegd, die klopt. De verklaring die ik bij de Rechter Commissaris heb afgelegd klopt ook. Er is een niet getekende verklaring van 24 maart 2003, daar staat ‘niet getekend’ boven. Dat heb ik geschreven. Ik heb die verklaring niet getekend omdat daarin, ten onrechte, stond dat er voldoende ruimte was tussen de duwcombinatie en de eerste opvarende, waarvan ik later heb begrepen dat dat de [boot van gedaagden] was. Er was namelijk onvoldoende ruimte tussen die beide boten. Ik weet niet hoe het komt dat de politie mijn verklaring zo heeft opgenomen, want ik heb dat niet verteld. Die verklaring heb ik telefonisch afgelegd. De eerste verklaring ook. Van de wel getekende verklaring van 24 maart 2003 houdt u mij voor, de alinea die begint met ‘ik schatte de ruimte’ tot en met ‘tussendoor kon.’ Dat stukje van de verklaring klopt wel. Ik schat dat ik de [naam] die circa 300 meter voor mij voer zou gaan passeren op het moment dat we bij die duwcombinatie aankwamen. En toen kwam ik tot de conclusie dat we samen onvoldoende ruimte hadden om te passeren daar. Zoals ik het voor mij zag, was er ook onvoldoende ruimte voor de [naam] om te passeren. Daarbij moet je in ogenschouw nemen dat het toen donker was. De duwboot zat aan de goede wal, aan de linkeroever, op een meter of 40 ongeveer. Ik maak een tekening van de situatie van de boten. Die tekening wordt aan het proces-verbaal gehecht. Op die tekening is te zien dat de [boot van gedaagden] (B) naast de duwboot was. Alle boten die ik heb getekend bevinden zich over de helft van de rivier. U vraagt mij wie volgens mij de veroorzaker van de aanvaring is, ik blijf erbij dat dat de [boot van gedaagden] was en wel omdat de [boot van gedaagden] onvoldoende ruimte gaf. (…) De [boot van gedaagden] zag ik voor het eerst toen ze onder de brug doorkwamen, toen zag ik het knipperlicht. Dit betekende dat we stuurboord,stuurboord passeren moesten. (…) Ik heb op een gegeven moment gezien dat de [naam], die voor mij voer, naar bakboord uitweek. (…) Daarna heeft de [naam] nog een koerswijziging gemaakt naar stuurboord. (…) De [naam] is toen niet helemaal dwars in het water komen te liggen, hij lag diagonaal in het water. Ik heb gezien dat de [boot van gedaagden] toen in de richting van de rechteroever koerste. De situatieschets die ik heb gemaakt geeft weer waar de schepen zich bevonden op het moment dat de [naam] een beslissing moest nemen. De [naam] bevond zich toen 300 à 400 meter voor de duwboot. Terwijl de [naam] de koers wijzigde en weer terugging, voer de [boot van gedaagden] meer naar de rechteroever en de duwboot meer naar de linkeroever, want die kwam uiteindelijk tussen de kribben terecht. (…) Toen ik de [boot van gedaagden] voor het eerst zag schatte ik de dwarsafstand tussen de [boot van gedaagden] en de duwboot op 30 à 40 meter. Die schatting baseerde ik op wat ik met mijn eigen ogen zag en niet op de radarbeelden. Ik ging er op dat moment nog vanuit dat wij tussen de [boot van gedaagden] en de duwboot door konden varen. Toen ik dichterbij kwam en het beter kon inschatten dacht ik dat er onvoldoende ruimte was om tussen die beide boten door te varen. (…).
2.13. De getuige [schipper van binnenvaartschip] verklaart over de positie van de [naam duwboot] – evenals de getuige [stuurman van de duwboot] – dat deze aan de goede wal zat op ongeveer 40 meter van de linkeroever. De getuige [schipper van binnenvaartschip] verklaart verder dat – zoals hij het zag – er onvoldoende ruimte was tussen de [naam duwboot] en de [boot van gedaagden] om deze schepen te passeren. De dwarsafstand tussen de [boot van gedaagden] en de [naam duwboot] bedroeg volgens zijn verklaring 30 à 40 meter.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat ook deze getuigenverklaring niet overtuigt.
De getuige [schipper van binnenvaartschip] heeft eerder diverse verklaringen afgelegd, bij de politie en bij de rechter-commissaris in strafzaken. Meteen na de aanvaring heeft hij op 23 augustus 2002 om 20.15 uur telefonisch tegenover de politie een verklaring afgelegd. Daarin verklaart hij dat de [naam duwboot] behoorlijk strak aan zijn goede oever, dat wil zeggen aan de linkeroever, voer en dat tegelijkertijd in de overblijvende ruimte aan de rechteroever in de opvaart een motorschip voer. Dat schip liet volgens hem weinig ruimte over voor de afvaart en daarom stopte hij met zijn tankschip af om de voor hem varende [naam] als eerste door de overblijvende ruimte te laten passeren. De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat de getuige [schipper van binnenvaartschip] inschatte dat de overblijvende ruimte kennelijk voldoende was voor de [naam] om te kunnen passeren. Hij verklaart weliswaar verder dat het op het radarbeeld leek alsof de overblijvende ruimte zo weinig was dat het bijna onmogelijk was om daar een schip van de afmetingen van zijn schip door te varen maar die verklaring is door hem op 24 maart 2003 tegenover de politie genuanceerd. Hij heeft toen immers in de door hem ondertekende versie van de verklaring van die dag verklaard dat hij op zijn radar en met het blote oog kon zien dat er voldoende ruimte was voor de [naam] om door te varen tussen het duwstel ([naam duwboot]) en het opvarende schip met blinklicht ([boot van gedaagden]). [schipper van binnenvaartschip] heeft bij de rechter-commissaris en als getuige verklaard dat dit gedeelte van de getekende versie van zijn verklaring van 24 maart 2003 niet juist is omdat de politie zijn verklaring verkeerd op papier heeft gezet. De getuige [schipper van binnenvaartschip] heeft desgevraagd geen overtuigende verklaring gegeven voor de verkeerde weergave van zijn verklaring door de politie. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de getuige [schipper van binnenvaartschip] het bewuste gedeelte in de verklaring van 24 maart 2003 helemaal niet heeft afgelegd zoals hij stelt of dat de oorzaak voor de verkeerde weergave is gelegen in het feit dat hij telefonisch is gehoord door de politie.
Vanwege de tegenstrijdigheden in de diverse door de getuige [schipper van binnenvaartschip] afgelegde verklaringen en het gebrek aan een overtuigende verklaring voor die tegenstrijdigheden overtuigt de getuigenverklaring van [schipper van binnenvaartschip] niet, zoals hierboven al staat vermeld.
2.15. [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] heeft als partijgetuige in de contra-enquête onder meer het volgende verklaard.
Voordat ik hier naartoe kwam heb ik gedeeltes gelezen van mijn verklaringen, die ik heb afgelegd bij de politie op 29 augustus 2002 en op 3 september 2002. Ik heb ook nog door¬gelezen de kantoorverklaring die mijn advocaat heeft opgesteld en die ook bij de stukken zit. De inhoud van de kantoorverklaring is juist.
U houdt mij voor dat ik in de eerste verklaring bij de politie heb verklaard dat ik heb gezien dat aan de rechteroever ter hoogte van het duwstel een vrachtschip voer in de opvaart, welke het blinklicht voerde. Dat is niet juist. Ik heb bij de politie verklaard dat het duwstel werd ingehaald door een ander schip dat geen blinklicht voerde. De politie heeft mij toen woorden in de mond gelegd. Ik heb die verklaring afgelegd nadat er een ongeluk was gebeurd, waarbij mijn matroos was verdronken. Ik was toen nog erg geschrokken.
De [haven] bevond zich voor zover ik mij dat herinner over het midden van de rivier aan de verkeerde oever. De [haven] was een bank aan het passeren en op die plek in de rivier varen alle diepliggende schepen die koers. De [haven] voer geen blinklicht. Ik had de [haven] al van veraf gezien met het blote oog. Zoals ik al bij de politie heb verklaard, was het op 22 augustus een heldere nacht. Ik schatte in dat ik te weinig afstand zou hebben om tussen de [haven] en het inhalende schip door te varen. Daarom heb ik geprobeerd om de [haven] aan de andere kant te passeren.
Het komt er kort gezegd op neer dat ik geen ruimte had om tussen de [haven] en de [boot van gedaagden] door te varen en dat de [boot van gedaagden] geen blinklicht voerde en dat pas voerde toen het fout ging.
(…)
Ik weet niet meer op welke afstand ik ben begonnen met mijn poging om de [haven] stuurboord stuurboord te passeren. Ik heb niet gezien waar de [boot van gedaagden] zich op dat moment bevond. Ik heb maar korte tijd stuurboord stuurboord gekoerst omdat ik zag dat de [haven] langzaam terugging naar de goede wal.
Toen zag ik voor het eerst een schip, waarvan ik nu weet dat dat de [boot van gedaagden] is, de [haven] oplopen.
Aanvankelijk voer de [boot van gedaagden] aan de voor haar goede kant van de rivier en toen het fout ging en de aanvaring dreigde, is de [boot van gedaagden] blinklicht gaan voeren en naar bakboord uit¬gelopen, gezien vanuit de vaarrichting van de [boot van gedaagden].(…).
2.16. De rechtbank overweegt met betrekking tot deze partijgetuigenverklaring het volgende.
De verklaring van [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] dat de [boot van gedaagden] pas het blinklicht is gaan voeren toen het fout ging en de aanvaring dreigde is niet geloofwaardig omdat hij eerder bij de politie het tegenovergestelde heeft verklaard en alle andere getuigen hebben verklaard dat de [boot van gedaagden] al in een eerder stadium blinklicht voer om aan te geven dat zij stuurboord/stuurboord wenste te worden gepasseerd. Dat de politie hem toen woorden in de mond zou hebben gelegd of dat hij die verklaring zou hebben afgelegd onder invloed van het tragische ongeval van zijn matroos komt niet zeer aannemelijk voor als in aanmerking wordt genomen dat die verklaring is afgelegd één week na de aanvaring en het ongeval. Daar komt bij dat het schip van [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] blinklicht voer en gelet op de hiervoor in r.o. 2.5 vermelde toepasselijke regels daaromtrent kan het niet anders dan dat dit is bedoeld ter beantwoording van het blinklicht van het opvarende schip de [boot van gedaagden]. Het staat immers vast dat de [naam duwboot] geen blinklicht voer.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat de partijgetuigenverklaring van [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] niet eenduidig is voor wat betreft de koers en de positie van de [boot van gedaagden].
2.17. [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] heeft voorts verklaard dat hij geen ruimte had om tussen de [haven] en de [boot van gedaagden] door te varen maar hij heeft niet verklaard wat de oorzaak was van dat gebrek aan ruimte. [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] verklaart immers – anders dan de getuigen [stuurman van de duwboot] en [schipper van binnenvaartschip] – dat de [naam duwboot] over het midden van de rivier aan de verkeerde oever voer en dan kan niet worden uitgesloten dat de koers van de [naam duwboot] de oorzaak was van de volgens [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] beperkte ruimte.
2.18. De getuige [naam] heeft in de contra-enquête onder meer het volgende verklaard:
Voordat ik hier naartoe kwam heb ik mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd op
23 augustus 2002 nog doorgelezen en ik heb die verklaring ook bij me. Ik sta nog steeds achter de inhoud van die verklaring. Ik heb in die verklaring verklaard dat de [haven] zich correct aan de geografische linkeroever bevond. Daarmee bedoel ik dat de [haven] ongeveer 30 meter buiten de kribbe voer en de [haven] voer toen nog voor de brug bij [woonplaats]. Ik heb verklaard dat de [boot van gedaagden] haar koers verlegde naar de rechteroever en haar blinklicht bijzette. Dat gebeurde allemaal nog voor de brug. Waar ik heb verklaard dat de [haven] bovenstrooms van de brug van de linkeroever verder naar het midden van het vaarwater kwam bedoel ik dat de [haven] in het midden van de rivier ging varen en zelfs daar nog overheen ging. Ik blijf erbij dat de [haven] op het tijdstip van de aanvaring ongewoon ver van de linkeroever voer en dat de [boot van gedaagden] en ik kort aan de kribbe aan de rechteroever voeren. Ik voer met het schip de [derde binnenvaartschip] precies achter de [boot van gedaagden]. (…)
Ik heb op een gegeven moment een schip gezien dat in afvaart voer. Zoals ik bij de politie al heb verklaard hoorde ik over de marifoon dat er werd gereclameerd, kennelijk door dat schip in afvaart, dat hij geen plaats had en dat het zo niet goed ging. Er waren op dat moment drie opvarende schepen, de [haven], de [boot van gedaagden] en de [derde binnenvaartschip], zodat ik heb afgeleid dat het bericht over de marifoon afkomstig moest zijn van het schip in afvaart. De [haven] bevond zich iets over het midden van de rivier en versperde op die manier de afvaart aan de stuurboordzijde. Het schip in afvaart mocht de [haven] niet stuurboord/stuurboord passeren omdat de [haven] dan een knipperlicht had moeten voeren of een bericht via de marifoon had moeten sturen. (…)
De [boot van gedaagden] heeft haar koers niet veranderd. Deze bevond zich correct bij de kribben aan de bakboordzijde van de [boot van gedaagden]. Ik hield de situatie voor mij goed in de gaten en ik heb steeds het achterlicht van de [boot van gedaagden] aangehouden. (…)
Op een gegeven moment zag ik dat de [boot van gedaagden] de [haven] wilde gaan inhalen. Dat was voor het passeren van de brug. De [boot van gedaagden] zette toen het blinklicht aan en veranderde ook van koers naar de rechteroever. Ik ben achter de [boot van gedaagden] gebleven omdat ik zag dat de [haven] ver naar bakboord kwam en ik er ook rekening mee hield dat er nog afvaart aankwam. Er zou dan voor mij te weinig plaats zijn om de [boot van gedaagden] en de [haven] ook nog te passeren.
2.19. De rechtbank onderschrijft niet de opvatting van Imperial Schiffahrt cs dat de verklaring van de getuige [naam] ongeloofwaardig is omdat deze getuige afwijkend verklaart over de koers van de [naam duwboot], namelijk dat de [naam duwboot] bovenstrooms de brug bij [woonplaats] over het midden van de goede kant van de oever voer en op het tijdstip van de aanvaring ongewoon ver uit de linker oever voer. Deze verklaring staat immers niet op zichzelf maar wordt bevestigd door de getuigen [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] en [gedaagde sub 1]. De verklaring van de getuige [naam] over de koers van de [boot van gedaagden] is, evenals zijn verklaring tegenover de politie vlak na de aanvaring, duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: correct bij de kribben aan de bakboordzijde van de [boot van gedaagden].
2.20. Tot slot heeft [gedaagde sub 1] als partijgetuige in de contra-enquête onder meer het volgende verklaard.
Ik ken de inhoud van mijn verklaring die ik heb afgelegd op 23 augustus 2002 bij de politie. Ik sta nog steeds achter de inhoud van die verklaring. Ik ben nog steeds eigenaar van de [boot van gedaagden]. (…) Ik heb het blinklicht aangezet zo ongeveer anderhalf à twee kilometer beneden de brug toen ik koers heb gezet naar de rechteroever met de bedoeling om het duwstel voorbij te varen. Ter hoogte van de brug was ik net met mijn voorschip ter hoogte van het stuurhuis van de duwboot, zoals ik bij de politie heb verklaard. Ik bevond mij met de [boot van gedaagden] ongeveer twintig meter uit de kribben en de afstand tot het duwstel was ongeveer zestig meter. Het duwstel voer ruim in het midden van het vaarwater. Het kan best zijn dat het duwstel iets over het midden voer. Zoals ik ook al bij de politie heb verklaard zag ik toen ik net de brug onderdoor was een afvarend schip met blinklicht naderen. (…) Ik heb verder niet op dat schip gelet. Dat schip voer zijn blinklicht en ik ook, dus dat was verder goed. Er was voor mij geen aanleiding om dat schip speciaal in de gaten te houden. De ruimte tussen de [boot van gedaagden] en het duwstel van ruim zestig meter moet voldoende zijn voor het schip in afvaart om daar tussendoor te varen.
Toen ik naast de [haven] voer zag ik op een gegeven moment dat de [haven] een aandachtssignaal gaf. Dit gebeurt met een hoorn die een geluidsignaal afgeeft en er gaat dan ook licht branden bovenop de stuurhut. (…) De [naam] verlegde de koers zodanig dat ik dacht dat deze tussen de [haven] en de [boot van gedaagden] wilde varen, zoals ook de bedoeling was. (…) Ik heb bij de politie verklaard dat ik gezien de koers van de [naam] vermoed dat de [naam] de [haven] stuurboord/stuurboord wilde passeren. Dit vermoeden baseer ik op de koers van de [naam] die zich toen richting de linkeroever bevond. (…)
2.21. De rechtbank stelt allereerst vast de verklaring van de partijgetuige [gedaagde sub 1] normale bewijskracht toekomt omdat de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet geldt voor zijn verklaring. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de getuigenverklaring van [gedaagde sub 1] overeenstemt met zijn verklaring bij de politie en dat zijn verklaring op diverse onderdelen wordt bevestigd door andere getuigenverklaringen. De rechtbank doelt daarbij op de verklaring van de getuige [stuurman van de duwboot] dat hij een geluidssignaal heeft gegeven en op de verklaring van de getuige [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] over de koers van de [naam duwboot] en dat hij van plan was de [naam duwboot] stuurboord/stuurboord te passeren. Tot slot wordt de getuigenverklaring van [gedaagde sub 1] bevestigd door de getuigenverklaring van [naam].
2.22. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot de conclusie dat Imperial Schiffahrt cs niet zijn geslaagd in het door hen te leveren bewijs dat de [boot van gedaagden] de aanvaring heeft veroorzaakt doordat de [boot van gedaagden] artikel 6.04 lid 1 RPR zou hebben overtreden. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen van Imperial Schiffahrt cs zodat deze zullen worden afgewezen.
2.23. Imperial Schiffahrt cs zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de begroting van die kosten kan geen rekening worden gehouden met de kosten van de getuigen die zijn gehoord in de contra-enquête omdat die kosten niet zijn opgegeven aan de rechtbank.
2.24. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden tot op heden begroot
in de zaak 04-1311 op
€ 2.682,-- wegens salaris procureur [1+(½ x 4) = 3 punten x tarief € 894,--] en
in de zaak 04-1312 op
€ 9.633,-- wegens salaris procureur [1+(½ x 4) = 3 punten x tarief € 3.211,--].
3.1. wijst de vordering af,
3.2. veroordeelt Imperial Schiffahrt in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 2.682,--,
3.3. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst de vorderingen af,
3.5. veroordeelt Fortis en [eiser sub 2 in de gevoegde tweede zaak] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 9.633,--,
3.6. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
13 februari 2008.