ECLI:NL:RBARN:2008:BC4103

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3552
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.A.W. Snijders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot geen verkeersmaatregel voor vrachtverkeer in de [straat] te [woonplaats]

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 16 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een woningbezitter, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, over een verkeersbesluit. Eiser had verzocht om een inrij- en uitrijverbod voor vrachtverkeer in de [straat] in [woonplaats], omdat hij hinder ondervond van het zware vrachtverkeer dat de straat gebruikte. Het college had dit verzoek afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor milieu en ruimtelijke ordening (StAB). De StAB concludeerde dat er geen onaanvaardbare trillingshinder te verwachten was voor de woning van eiser door het vrachtverkeer. Eiser betwistte dit advies en voerde aan dat zijn belangen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om geen verkeersmaatregel te nemen. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten discretionair is en dat er geen zwaarwegende argumenten waren om beperkingen op te leggen aan het gebruik van de straat. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/3552
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr.drs. M.C. van Meppelen Scheppink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder.
alsmede
[B.V.] , partij ex artikel 8:26 van de Awb, gevestigd te [woonplaats], vertegenwoordigd door ing. I.T.G.M. Martens.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 mei 2006.
2. Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder het verzoek van eiser om een inrij-c.q. uitrijverbod in te stellen voor vrachtverkeer in de [straat] in [woonplaats], afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 maart 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H. van Hooft.
Vervolgens heeft de rechtbank op 16 maart 2007 het onderzoek heropend in verband met het voornemen om Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor milieu en ruimtelijke ordening (StAB) te verzoeken advies uit te brengen.
Na hiertoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [B.V.], zich bij brief van 3 april 2007 gesteld als partij in de zin van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb.
Bij brief van 20 april 2007 heeft de rechtbank de StAB als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. Hieraan voorafgaand zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun wensen met betrekking tot dit onderzoek kenbaar te maken.
De StAB heeft op 5 oktober 2007 een concept deskundigenbericht opgesteld. Nadat de rechtbank de partijen in de gelegenheid heeft gesteld hierop te reageren, heeft de StAB op 23 november 2007 het verslag ex artikel 8:47 van de Awb definitief vastgesteld. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op een nadere zitting van 12 december 2007. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door H. van Hooft. Namens [B.V.] is verschenen [naam 2] en gemachtigde ing. I.T.G.M. Martens. Eiser heeft twee deskundigen meegebracht, de heren H.J. Bakker en J.H. Bregman. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld deze deskundigen te horen.
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om geen inrij- c.q. uitrijverbod (gesloten-verklaring) voor vrachtverkeer in te stellen in de [straat] in [woonplaats].
Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder andere ten grondslag gelegd dat er geen zwaarwegende argumenten zijn om aan het normale gebruik van de [straat] beperkingen op te leggen. De geluidshinder en trillingshinder zijn niet zodanig dat er sprake is van onaanvaardbare hinder die noopt tot het treffen van verkeersmaatregelen om vrachtverkeer in deze straat te weren.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en stelt onder meer dat hij ernstige schade aan zijn woning lijdt en hinder ondervindt van het vrachtverkeer van en naar [B.V.]. Hij meent dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen.
Volgens [B.V.] zou eiser een verkeerde voorstelling van zaken geven en blijkt uit de stukken dat er geen overschrijding plaatsvindt van de geldende streefwaarden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Uit de gedingstukken leidt de rechtbank het volgende af. Eiser is eigenaar van de woning [adres] in [woonplaats]. De [straat] wordt onder andere gebruikt door vrachtwagens op weg naar, of afkomstig van, de daarachter gelegen bedrijven, waaronder [B.V.]. Bij brief van 9 maart 2004 heeft de Verenigde Verkeersveiligheidsorganisaties 3VO eiser geadviseerd over de verkeerssituatie van de [straat]. Volgens 3VO kan een aantal maatregelen het wonen en verblijven verbeteren, zoals bijvoorbeeld het inrijden met vrachtwagens ’s nachts en in het weekend verbieden en het aanbrengen van trottoirstroken om de snelheid te beperken. In opdracht van eiser heeft Wijnia Noorman Partners BV raadgevende ingenieurs (hierna WNP), op 2 november 2005 een rapport uitgebracht met daarin het verslag van het onderzoek naar de trillingsbelasting vanwege zwaar wegverkeer op eisers woning. Hierin is geconcludeerd dat op basis van de vastgestelde trillingsniveaus geen directe schade aan de draagconstructie of andere onderdelen van de woning is te verwachten. Wel kunnen door de regelmatig zware transporten verzakkingen optreden aan de [straat] en daardoor mogelijk aan de direct aan de straat grenzende woningen. Namens eiser is verweerder bij brief van 14 november 2005 verzocht een verkeersbesluit te nemen, waarbij voor de [straat] een inrij- c.q. uitrijverbod voor vrachtverkeer wordt ingesteld en zodanige verkeerskundige voorzieningen worden getroffen dat het vrachtverkeer ook feitelijk geen gebruik meer kan maken van de [straat].
Blijkens een afsprakenlijst van de gemeentelijke werkgroep verkeer is een vrachtwagenverbod aan de orde gekomen in een vergadering op 12 januari 2006. Hierin is aangegeven dat de instandhouding en de bruikbaarheid van de weg niet in geding komen door het vrachtverkeer en dat de bereikbaarheid van [B.V.] gewaarborgd moet blijven.
De rechtbank overweegt omtrent het geschil als volgt.
De bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten is discretionair van aard, hetgeen betekent dat ten aanzien van een besluit waarbij deze bevoegdheid aan de orde is, een terughoudende rechterlijke toetsing dient plaats te vinden. Dit houdt in dit geval in dat verweerders besluit slechts dan geen stand houdt indien verweerder onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of verweerder, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om geen verkeersmaatregel te nemen zoals door eiser is verzocht.
Wat betreft de door eiser gestelde hinder en schade is uit het advies dat de StAB op 23 november 2007 aan de hand van de meet- en beoordelingsrichtlijnen van de Stichting Bouwresearch van augustus 2002 aan de rechtbank heeft uitgebracht, gebleken dat op basis van de meetresultaten zoals deze zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van WNP, niet aannemelijk is te achten dat het (zware) vrachtverkeer door de [straat] aanleiding zal geven tot onaanvaardbare trillingshinder in de woning van eiser, noch tot een onaanvaardbaar risico op schade aan de woning van eiser. Volgens de StAB mag er van worden uitgegaan dat ook in het geval van exceptioneel transport geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar risico op schade aan de woning van eiser, noch tot een overschrijding van de streefwaarden voor hinder.
Eiser heeft zich ten aanzien van het onderzoek door de StAB op het standpunt gesteld dat het beperkt van opzet is en onvolledig. Volgens eiser is de stelling dat er geen sprake zou zijn van directe schade, onjuist. Eiser beroept zich hierbij op de verklaringen van twee deskundigen welke hij heeft meegebracht naar de zitting.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hier bedoelde verklaringen en de schriftelijke documenten niet is gebleken dat het advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of onvolledig is. De rechtbank neemt daarbij in beschouwing dat het advies is opgesteld in het kader van de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verlangde verkeersmaatregel uit een oogpunt van schade (aan eisers woning) of hinder niet noodzakelijk is. Om een verdergaand onderzoek heeft de rechtbank niet gevraagd. De rechtbank merkt hierbij op dat weliswaar niet geheel uit te sluiten valt dat aan eisers woning enige schade kan ontstaan, maar die kwestie en de mogelijk daaruit voortvloeiende vraag voor wiens risico die schade is, is hier niet aan de orde. De rechtbank tekent voorts nog aan dat verweerder geen bevoegdheid heeft om een verkeersmaatregel te treffen die exceptioneel transport onmogelijk maakt. Deze bevoegdheid berust immers niet bij dat bestuursorgaan. Het advies bevat ook anderszins niet zodanige gebreken dat de conclusie uit het rapport niet gedragen kan worden door het onderzoek, dan wel om andere redenen niet juist zou zijn.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om geen verkeersmaatregel als bedoeld te nemen. Waar de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit ook anderszins geen doel treffen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.W. Snijders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M.A. van Eck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 16 januari 2008