ECLI:NL:RBARN:2008:BC3896

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157565
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een overeenkomst inzake de verdeling van percelen tussen zusters

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee zusters, [eiseres] en [gedaagde], over de verdeling van percelen grond die behoren tot de nalatenschap van hun overleden vader. De rechtbank heeft op 30 januari 2008 een vonnis gewezen waarin de vraag centraal staat of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de partijen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620. De procedure is gestart door [eiseres], die stelt dat er een akkoord is bereikt over de verdeling, terwijl [gedaagde] dit betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van partijen, die op 3 mei 2007 is overleden, [gedaagde] heeft uitgesloten als erfgenaam in haar testament, waardoor [eiseres] de enige erfgenaam is geworden. Dit heeft geleid tot een complexe situatie waarin beide partijen hun rechten en belangen in de boedel willen veiligstellen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de feiten en de procedurele stappen in acht genomen, waaronder eerdere vonnissen en correspondentie tussen de partijen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij het aangepaste voorstel van [gedaagde] heeft geaccepteerd, maar [gedaagde] ontkent dat er een overeenkomst is gesloten. De rechtbank heeft [eiseres] opgedragen te bewijzen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen. Tevens is er een conservatoir beslag gelegd op de percelen, wat de situatie verder compliceert. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering en getuigenverhoren, waarbij de partijen in persoon moeten verschijnen.

De beslissing van de rechtbank is nog niet definitief, aangezien verdere stappen in de procedure moeten worden genomen. De zaak is van belang voor de partijen, omdat de uitkomst invloed heeft op hun rechten met betrekking tot de onroerende zaken in de boedel en de mogelijkheid om de onteigening door de gemeente te voorkomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157565 / HA ZA 07-1068
Vonnis van 30 januari 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 september 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 6 december 2007
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging productie in conventie
- een akte houdende wijziging/vermeerdering van eis in reconventie
- een brief van 19 december 2007 van mr. van Dijk, met als bijlage een afschrift van de ter comparitie getoonde tekening.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] en [gedaagde] zijn zusters. [bvader], de vader van partijen (hierna: de vader), is op 30 september 1979 overleden. [moeder], de echtgenote van de vader en de moeder van partijen (hierna: de moeder), was voor 4/6 deel gerechtigd in de onverdeelde nalatenschap van de vader. De rechtbank zal de onverdeelde nalatenschap van de vader hierna aanduiden als de boedel. [eiseres] en [gedaagde] zijn hierin ieder voor 1/6 deel gerechtigd. De moeder is op 3 mei 2007 overleden.
2.2. In het testament van de moeder van 23 januari 2007 is [gedaagde] uitgesloten als erfgenaam in de nalatenschap van de moeder en is [eiseres] benoemd tot enig erfgenaam en executeur. Na het overlijden van de moeder is [eiseres] voor 5/6 deel gerechtigd in de boedel en is [gedaagde] hierin voor 1/6 deel gerechtigd. In de nalatenschap van de moeder heeft [gedaagde] slechts aanspraak op de legitieme portie.
2.3. Tot de boedel behoren zeven percelen grond, te weten vijf percelen grond kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie N 613, sectie N 615, sectie N 620, sectie M 237 en sectie G 75, en twee percelen grond kadastraal bekend gemeente Buurmalsen, sectie G 140 en sectie G 196, alsmede bankrekeningen en een aantal roerende zaken.
2.4. De verstandhouding tussen partijen is al lange tijd verstoord. Met betrekking tot onder meer de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620 heeft [eiseres] zich laten bijstaan door haar adviseur ing. W.B. Wellner en heeft [gedaagde] zich laten bijstaan door haar adviseur ing. L.L.M. de Lorijn. Beide adviseurs zijn verbonden aan “De Lorijn raadgevers o.g.” te Druten.
2.5. Op 31 januari 2007 heeft De Lorijn namens [gedaagde] een voorstel gedaan aan Wellner. Dat voorstel is in de middag van 31 januari 2007 nog aangepast door [gedaagde] en wederom bij monde van De Lorijn aan Wellner meegedeeld. Het aangepaste voorstel hield onder meer in dat het perceel N 620 aan [eiseres] zou worden toegedeeld, dat de percelen
N 613 en N615 aan [gedaagde] zouden worden toegedeeld en dat [eiseres] een bedrag van
€ 8.000,- zou betalen aan [gedaagde].
2.6. Bij brief van 21 februari 2007 aan [gedaagde] en haar echtgenoot heeft Wellner, namens [eiseres], [gedaagde] verzocht alsnog mee te werken aan diens eigen voorstel.
2.7. De percelen N 613 en N 620 zijn gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Hondsgemet-Zuid” dat op 27 februari 2007 door de gemeente [woonplaats] is vastgesteld. In het bestemmingsplan worden deze percelen bestemd voor bedrijfsdoeleinden en verkeersdoeleinden.
2.8. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft de gemeenteraad van [woonplaats] besloten tot onteigening van de percelen N 613 en N 620 over te gaan. Bij brief van 13 april 2007 hebben [eiseres] en de moeder tegen dit besluit bedenkingen ingebracht bij de Kroon, omdat zij de bestemming van de percelen zelf wens(t)en te realiseren.
2.9. Bij brief van 13 april 2007 heeft de advocaat van [eiseres], mr. Lam, [gedaagde] gesommeerd de gemaakte afspraken met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620 na te komen.
2.10. Op 26 april 2007 is op verzoek van [eiseres] en de moeder conservatoir beslag gelegd op de tot de boedel behorende percelen N 613, N 615 en N 620, de aan [gedaagde] in eigendom toebehorende percelen N340, N 616 en N 618, en de gedeeltelijk aan [gedaagde] in eigendom toebehorende percelen D 1962, G 195 en G 196.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
primair:
1. van recht zal verklaren dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620, op de wijze zoals omschreven in de onderdelen 9 tot en met 13 van de dagvaarding,
2. [gedaagde] zal bevelen perceel N 620 binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te leveren aan [eiseres], op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 100.000,-,
subsidiair:
[gedaagde] zal bevelen de onderhandelingen omtrent de bewuste percelen met [eiseres] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te hervatten, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 100.000,-,
meer subsidiair:
1. de wijze van verdeling zal vaststellen zodanig dat [eiseres] perceel N 620 krijgt toegedeeld en en dat [gedaagde] de percelen N 613 en N 615 krijgt toegedeeld, met betaling van een bedrag van € 8.000,- aan [gedaagde], althans op een wijze die de rechtbank redelijk acht,
2. [gedaagde] zal bevelen mee te werken aan een door de rechtbank vast te stellen verdeling, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke is, met een maximum van € 100.000,-,
met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [gedaagde] vordert na wijzing van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
1. de door [eiseres] gelegde beslagen zal opheffen en [eiseres] zal bevelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de inschrijving in de openbare registers door te halen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [eiseres] hiermee in gebreke is, alsmede in dat geval zal bepalen dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 1 BW,
2. primair:
[eiseres] zal veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis [gedaagde] schriftelijk toestemming te verlenen haar aandeel in de percelen N 613, N 615 en N 620 aan de gemeente [woonplaats] te leveren, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [eiseres] hiermee in gebreke is, alsmede te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte zoals bedoel in artikel 3:300 lid 1 BW,
subsidiair:
de wijze van verdeling zal vaststellen van de percelen G 75, G 140, G 196 en M 237, althans de verdeling van die percelen zal vaststellen,
3. voorwaardelijk:
[eiseres] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. [eiseres] zal veroordelen in de proceskosten.
3.4. [eiseres] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [eiseres] voert aan dat zij het aangepaste voorstel van [gedaagde] heeft geaccepteerd en dat er dus een overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft zij een brief van 20 november 2007 van Wellner aan haar advocaat overgelegd. Daarin heeft Wellner - kort gezegd - verklaard dat hij kort na 31 januari 2007, bij afwezigheid van De Lorijn, aan mr. van Dijk heeft meegedeeld dat [eiseres] toch akkoord was met het aangepaste voorstel en dat mr. van Dijk hem, na verifiëring van de laatste stand van zaken, heeft meegedeeld dat, nu [eiseres] akkoord was, er overeenstemming was bereikt tussen partijen. Aangezien De Lorijn op vakantie was, zou de overeenkomst na terugkomst van Lorijn op papier worden gezet, aldus de verklaring van Wellner. [eiseres] betoogt dat [gedaagde] de gesloten overeenkomst dient na te komen en dat [gedaagde] dus is gehouden het perceel N 620 aan haar te leveren. Voor het geval er geen perfecte overeenkomst tussen hen tot stand is gekomen, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat het [gedaagde] niet vrij staat de onderhande-lingen eenzijdig af te breken, aangezien dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van [eiseres] dat er een overeenkomst tot stand zou komen onaanvaardbaar zou zijn. Indien [gedaagde] zal volharden in de eenzijdige beëindiging van de onderhandelingen, handelt zij in strijd met de in acht te nemen goede trouw, althans onrechtmatig, aldus [eiseres], en dient [gedaagde] de door [eiseres] geleden schade, die bestaat uit het positief contractsbelang, te vergoeden. Voor zover er geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en de onderhandelingen tussen partijen niet behoeven te worden voortgezet, vordert [eiseres] vaststelling van de verdeling van de percelen conform het aangepaste voorstel van [gedaagde] en vordert zij medewerking van [gedaagde] aan deze verdeling. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de vaststelling van de verdeling, teneinde de op handen zijnde onteigening door de gemeente te kunnen afwenden.
4.2. [gedaagde] ontkent dat tussen partijen overeenstemming is bereikt. Zij voert aan dat De Lorijn in de middag van 31 januari 2007 het aangepaste voorstel aan Wellner heeft meegedeeld en dat Wellner toen heeft geantwoord: “dat doet Diny nooit”. Daarop heeft De Lorijn onmiddellijk aan Wellner meegedeeld dat er dan geen overeenkomst was, aldus [gedaagde]. Voor haar was het daarmee “over en uit”. Voorts was er volgens haar geen sprake van onderhandelingen. Zij stelt dat [eiseres] het voorstel wel of niet kon accepteren en dat zij, [gedaagde], daarover binnen één dag duidelijkheid wilde. Zij betwist dat mr. van Dijk aan Wellner heeft meegedeeld dat er overeenstemming tussen partijen bestond. Volgens [gedaagde] is er dus geen overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen en is er ook geen grond voor voortzetting van onderhandelingen, omdat daar nimmer sprake van is geweest. Zij maakt voorts bezwaar tegen de thans door [eiseres] voorgestelde verdeling en vindt een partiële verdeling onaanvaardbaar. Zij stelt dat het haar voorkeur heeft dat alle onroerende zaken worden verdeeld.
4.3. Nu [eiseres] zich beroept op de rechtsgevolgen van een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620 en [gedaagde] het tot stand komen van die overeenkomst gemotiveerd betwist, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv. op [eiseres] de bewijslast van haar stellingen. De rechtbank zal [eiseres] dan ook opdragen te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620.
4.4. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.5. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
4.7. [gedaagde] heeft haar oorspronkelijke vordering in reconventie bij akte gewijzigd. Zij voert aan dat zij haar aandeel in de percelen N 613, N 615 en N 620, aan de gemeente [woonplaats] (hierna: de gemeente) heeft verkocht, onder het voorbehoud dat zij in staat zal zijn te leveren. Zij stelt voorts dat zij ook andere haar in eigendom toebehorende percelen aan de gemeente heeft verkocht en dat haar echtgenoot eveneens het aan hem toebehorende perceel grond, waarop zij wonen en hun agrarisch bedrijf is gevestigd, heeft verkocht aan de gemeente. De gemeente heeft daarbij volgens [gedaagde] bedongen dat die koopovereenkomst slechts tot uitvoering kan komen, indien alle percelen aan de gemeente worden overgedragen. Voorts is overeengekomen dat levering van de percelen zal plaatsvinden op 15 januari 2008, aldus [gedaagde]. Zij vordert daarom thans primair [eiseres] te veroordelen om haar schriftelijk toestemming te verlenen om haar aandeel in de percelen N 613, N 615 en N 620 aan de gemeente te leveren. Voor zover de primaire vordering niet zal worden toegewezen, handhaaft zij subsidiair haar oorspronkelijke vordering tot het vaststellen van de wijze van verdeling, althans het vaststellen van de verdeling van de percelen G 75, G 140, G 196 en M 237. Voor het geval dat op 15 januari 2008 niet kan worden geleverd aan de gemeente, doordat [eiseres] beslag heeft gelegd op de percelen en zij geen toestemming heeft gegeven voor levering daarvan, vordert [gedaagde] voorwaardelijk [eiseres] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat.
Tevens handhaaft zij haar oorspronkelijke vordering tot opheffing van de gelegde beslagen.
4.8. [eiseres] betwist de inhoud van de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en de gemeente, nu deze overeenkomst niet is overgelegd. Voorts stelt zij dat de door [gedaagde] voorgestelde verdeling voor haar onaanvaardbaar is, nu [gedaagde] slechts voor 1/6 deel gerechtigd is ten aanzien van deze percelen. [eiseres] stelt dat zij bereid is het aandeel van [gedaagde] in de boedel tegen een marktconforme waarde over te nemen. Daarbij zal volgens haar ook de afkoop van de pacht en het melkquotum moeten worden betrokken. Zij voert aan dat bij de verdeling van de boedel niet alleen de onroerende zaken moeten worden betrokken, maar ook de andere vermogensbestanddelen en zij stelt dat daarbij uitgangspunt dient te zijn dat de gronden aan haar worden toegedeeld.
4.9. In het midden kan blijven hoe de inhoud van de koopovereenkomst tussen [gedaagde] en de gemeente luidt omdat naar het oordeel van de rechtbank ook wanneer uitgegaan wordt van de door [gedaagde] gestelde inhoud daarvan, [eiseres] niet gehouden is om haar toestemming te verlenen tot levering van haar aandeel in de percelen N 613, N 615 en N 620 aan gemeente.
4.10. De rechtbank heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen. Ingevolge artikel 3:190 lid 1 BW kan een deelgenoot niet beschikken over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed afzonderlijk, zonder toestemming van de overige deelgenoten. Tevens geldt dat [gedaagde] en [eiseres] als deelgenoten in de boedel verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan [eiseres] naar eisen van redelijkheid en billijkheid gehouden zou zijn haar toestemming tot levering aan de gemeente te verlenen. Zij stelt slechts dat zij die toestemming nodig heeft voor de uitvoering van de koopovereenkomst met de gemeente, waaronder de koopovereenkomst met betrekking tot het perceel van haar echtgenoot. [eiseres] heeft echter, naar het oordeel van de rechtbank, een gerechtvaardigd belang om geen toestemming aan [gedaagde] te verlenen, nu zij zich immers in conventie op het standpunt stelt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620, waarbij het aandeel van [gedaagde] in perceel N 620 aan [eiseres] is toegedeeld. Indien komt vast te staan dat die overeenkomst tussen partijen is gesloten, behoort het gehele perceel N 620 toe aan [eiseres] en kon [gedaagde] haar aandeel dus niet aan de gemeente verkopen. Voor het geval niet komt vast te staan dat die overeenkomst is gesloten, heeft [eiseres] in conventie vaststelling van de verdeling gevorderd, in die zin dat perceel N 620 aan haar moet worden toegedeeld, omdat zij de onteigening door de gemeente wil afwenden en de bestemming van dat perceel zelf wil realiseren. [eiseres] wenst dus zelf de gehele eigendom te verkrijgen van perceel N 620, zodat zij er ook om die reden belang bij heeft dat het 1/6 deel waartoe [gedaagde] gerechtigd is niet aan de gemeente wordt verkocht. [gedaagde] moet geacht worden ten tijde van de verkoop aan de gemeente op de hoogte te zijn geweest van de belangen van [eiseres], nu de koopovereenkomst met de gemeente kennelijk is gesloten nadat [gedaagde] in deze procedure een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie had genomen. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan haar belangen zwaarder wegen dan die van [eiseres]. De rechtbank zal de primaire vordering (sub 2) dan ook, als onvoldoende onderbouwd, afwijzen.
4.11. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de levering aan de gemeente op 15 januari 2008 niet heeft kunnen plaatsvinden door toedoen van [eiseres]. [eiseres] heeft immers een gerechtvaardigd belang om geen toestemming aan [gedaagde] te verlenen tot levering van haar aandeel in de percelen aan de gemeente en vooralsnog is niet gebleken dat de beslagen ten onrechte zijn gelegd. De voorwaardelijke vordering sub 3 zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.12. Zoals hiervoor in 2.3 is vastgesteld bestaat de boedel uit zeven percelen grond (N 613, N 615, N 620, G 75, G 140, G 196 en M 237), bankrekeningen en een aantal roerende zaken.
[gedaagde] voert in conventie aan dat zij bezwaar heeft tegen partiële verdeling van de boedel en dat zij verdeling wenst van alle onroerende zaken. In reconventie vordert zij echter slechts vaststelling van de (wijze van) verdeling van de percelen G 75, G 140, G 196 en M 237, dus partiële verdeling. [eiseres] heeft bezwaar tegen de door [gedaagde] voorgestelde verdeling van die percelen en zij wenst verdeling van de gehele boedel, niet alleen van de onroerende zaken maar ook van alle andere vermogensbestanddelen, zodat zij kennelijk eveneens bezwaar heeft tegen partiële verdeling.
Ingevolge artikel 3:179 lid 1 BW kan, indien verdeling van een gemeenschappelijk goed wordt gevorderd, ieder der deelgenoten verlangen dat alle tot de gemeenschap behorende goederen en de voor rekening van de gemeenschap komende schulden in de verdeling worden begrepen, tenzij er gewichtige redenen zijn voor een gedeeltelijke verdeling. Nu beide partijen, in ieder geval [eiseres], verdeling van alle tot de boedel behorende goederen wensen en [gedaagde] geen gewichtige redenen heeft aangevoerd op grond waarvan gedeeltelijke verdeling moet plaatsvinden, zal de rechtbank de gevorderde vaststelling van de (wijze van) verdeling van voormelde percelen afwijzen.
Geen van partijen heeft verdeling van de gehele gemeenschap gevorderd, zodat de rechtbank daaraan niet toekomt.
4.13. Pas wanneer een beslissing is gegeven omtrent de vorderingen in conventie, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vordering tot opheffing van de beslagen, zodat die beslissing en iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt [eiseres] op te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verdeling van de percelen N 613, N 615 en N 620,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 februari 2008 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, de partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2008 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. bepaalt dat beide partijen in persoon aanwezig zijn bij het getuigenverhoor,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
30 januari 2008.