ECLI:NL:RBARN:2008:BC2815

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
163634 HA RK 07-293
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot huurgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 10 januari 2008 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker, wonende te Nijmegen, heeft een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters mr. A, mr. B en griffier mr. C. Het verzoek tot wraking van de griffier is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de wet geen grondslag biedt voor een wrakingsverzoek tegen de griffier. Het verzoek tot wraking van mr. A is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, in strijd met artikel 37 Rv.

Het verzoek tot wraking van mr. B is echter toegewezen. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gang van zaken tijdens de comparitie ter plaatse op 17 oktober 2007 zo ongelukkig is geweest dat dit de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat mr. B tijdens de comparitie geen aandacht heeft besteed aan de door verzoeker aangedragen feiten en omstandigheden en dat zij verzoeker heeft aangespoord om een schikkingsvoorstel te accepteren zonder de gevolgen daarvan goed te overdenken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de vrees van verzoeker voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. B objectief gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wraking van mr. B toegewezen, terwijl de verzoeken tegen de andere rechters zijn afgewezen. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters J.A. den Tonkelaar, P.J. Wiegman en F.J. de Vries.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 163634 / HA RK 07-293
Beschikking van 10 januari 2008
inzake
[verzoeker],
wonende te Nijmegen
verzoeker tot wraking,
en
1. [mr. A],
2. [mr. B],
in hun hoedanigheid van rechter in de zaak tussen [partij X] als eiseres en [verzoeker] als gedaagde in de zaak met zaak- en rolnummer [zaak en rolnummer],
en
3. [mr. C]
in zijn hoedanigheid van griffier in bovengenoemde zaak.
De procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 28 november 2007,
- het aanvullend verzoekschrift d.d. 3 december 2007,
- het tweede aanvullend verzoekschrift d.d. 17 december 2007,
- het verweerschrift van [mr. A] d.d. 7 december 2007,
- -het aanvullend verweerschrift van [mr. A] van 10 december 2007
- het (ongedateerde) verweerschrift van [mr. B],
- de mondelinge behandeling op 20 december 2007.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1.1. [partij X] heeft met ingang van 1 juli 1996 aan [verzoeker] verhuurd kamer [nummer] in het pand aan [adres]. De huur van (in 2005) € 453,42 bestaat uit een deel huurprijs en een deel servicekosten.
1.2. [partij X] heeft [verzoeker] gedagvaard door het kantongerecht te Arnhem, locatie Nijmegen. Zij heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, alsmede de betaling van onder meer achterstallige huur en servicekosten. [verzoeker] heeft verweer gevoerd. Hij heeft opgeworpen dat de huur en de servicekosten te hoog zijn en in dat verband een beroep gedaan op verrekening. Hij heeft van zijn kant tevens vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een vordering tot restitutie van huur en servicekosten en tot schadevergoeding wegens gederfd woongenot, onder andere vanwege een slecht werkende afzuigkap, geluids- en stofoverlast, het ontbreken van thermostaatknoppen, een te kleine fietsenberging, en niet-werkende internetfaciliteiten.
1.3. Op 19 mei 2006 heeft [mr. A] een tussenvonnis gewezen. In de overwegingen van dat vonnis is een aantal eindbeslissingen neergelegd. Voor het overige is de zaak aangehouden, in de conventie voor uitlating van de beide partijen over de servicekosten over het jaar 2001 en in de reconventie voor het nemen van een conclusie van antwoord door [partij X].
1.4. Op 16 maart 2007 heeft [mr. B], die de zaak had overgenomen van [mr. A], een tussenvonnis gewezen. In dat vonnis is vastgesteld dat de eerder door [verzoeker] aangevoerde bezwaren betreffende de beslissing van de Huurcommissie over de servicekosten over het jaar 2001 in de procedure voor de kantonrechter behandeld zullen worden. Verder zijn in dat vonnis de bezwaren van [verzoeker] tegen de omslag en omvang van die servicekosten over dat jaar weergegeven. De zaak is vervolgens aangehouden om [partij X] de gelegenheid te geven op die bezwaren te reageren.
1.5. Op 24 augustus 2007 heeft [mr. B] wederom een tussenvonnis gewezen en een comparitie ter plaatse van de door [verzoeker] gehuurde kamer gelast.
1.6. De comparitie ter plaatse heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2007 ten overstaan van [mr. B]. Als griffier was aanwezig [mr. C]. Blijkens het daarvan achteraf opgemaakte proces-verbaal waren daar toen verder aanwezig: [verzoeker] in persoon en namens [partij X] [namen van 2 medewerkers], bijgestaan door hun gemachtigde [naam gemachtigde]. De zaak is vervolgens veertien dagen aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Tot een minnelijke regeling is het niet gekomen. Daarop heeft de [mr. B] vonnis bepaald.
Het verzoek en het verweer
2. [verzoeker] heeft gesteld dat hij geen vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid, de objectiviteit, de neutraliteit en de onbevooroordeeldheid van [mrs. A, B en C]. Hij heeft hen daarom gewraakt.
[Mrs. A en B] hebben niet in de wraking berust. Zij hebben verweer gevoerd.
De gronden van het verzoek en het verweer zullen zo nodig hierna aan de orde komen.
De motivering van de beslissing
3. [verzoeker] moet, voor zover zijn verzoek is gericht tegen de griffier, [mr. C], niet-ontvankelijk worden verklaard, reeds omdat een wrakingsverzoek slechts betrekking kan hebben op de rechter die de zaak behandelt (artikel 36 Rv.).
4. Het wrakingsverzoek tegen [mr. A] is gedaan omdat [verzoeker] meent dat - kort weergegeven - de eindbeslissingen in het door hem gewezen tussenvonnis van 19 mei 2006 “voorbarig en derhalve absoluut onjuist” zijn.
Dit betekent dat tussen de feiten of omstandigheden waarop het verzoek gegrond is, en het verzoek een periode van ruim anderhalf jaar is verlopen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan de wettelijke eis dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid volgens de verzoeker schade zou kunnen lijden aan hem bekend waren geworden (artikel 37 Rv.). De wet verzet zich er dan ook in dit geval tegen dat het verzoek tot wraking nog in behandeling wordt genomen, zodat [verzoeker] in zijn verzoek voor zover dat is gericht tegen [mr. A] ook niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
5. Met betrekking tot het wrakingsverzoek tegen [mr. B] heeft [verzoeker] aangevoerd dat hij met name door de gang van zaken tijdens de comparitie ter plaatse op 17 oktober 2007 is gaan twijfelen aan de onpartijdigheid van [mr. B]. Hij heeft daarvoor het volgende aangevoerd.
[verzoeker] ging er van uit dat de comparitie zowel in de conventie als in de reconventie was bepaald. Hem is door [mr. B] ook niet duidelijk gemaakt dat de comparitie alleen de conventie betrof. Desondanks heeft [mr. B] tijdens de comparitie geen aandacht besteed en ook geen aandacht willen besteden aan de feiten en omstandigheden waarop [verzoeker] zijn vorderingen in reconventie had gebaseerd. Zo heeft [mr. B], terwijl zij op de door [verzoeker] gehuurde kamer was, geweigerd naar de afzuigkap te kijken. Ook heeft zij niet willen kijken naar de fietsenberging, de verwarming en/of ontbrekende thermostaatknoppen en de nieuw gemaakte kamer op de woongang van [verzoeker], waarvan hij geluids- en stofoverlast ondervindt.
Na afloop van de bezichtiging is namens [partij X] een schikkingsvoorstel gedaan. [Mr. B] heeft er daarna bij [verzoeker] op aangedrongen dat voorstel te accepteren, omdat het anders veel duurder zou uitvallen. [verzoeker] zegt al met al de indruk te hebben gekregen dat de rechter en de wederpartij onder één hoedje speelden.
[Mr. B] heeft in haar verweerschrift niet weersproken dat zij tijdens de comparitie geen aandacht heeft besteed en ook niet heeft willen besteden aan de door [verzoeker] genoemde zaken. Dat heeft zij niet gedaan, zo stelt zij, omdat de comparitie in de procedure in conventie was bepaald en de beslissing in de reconventie was aangehouden. Over het schikkingsvoorstel heeft [mr. B] in haar verweerschrift vermeld dat zij [verzoeker] heeft geadviseerd daarover serieus na te denken en dat zij, nadat [verzoeker] had meegedeeld zo nodig in hoger beroep te gaan, hem heeft gewezen op de kosten daarvan.
6. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de gang van zaken tijdens de comparitie in grote lijnen zo is geweest als [verzoeker] heeft geschetst. Ook kan als onvoldoende weersproken worden aangenomen dat [mr. B] bij [verzoeker] erop heeft aangedrongen niet zonder goed over de consequenties daarvan na te denken het door [partij X] gedane schikkingsvoorstel van de hand te wijzen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geschetste gang van zaken tijdens de comparitie ter plaatse zo ongelukkig is geweest dat daardoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt en dat op grond daarvan aan de onpartijdigheid van [mr. B] jegens [verzoeker] zou kunnen worden getwijfeld.
Met name het feit dat [mr. B] na afloop van de bezichtiging bij [verzoeker] erop heeft aangedrongen het door de wederpartij gedane schikkingsvoorstel niet van de hand te wijzen zonder goed over de consequenties daarvan na te denken, terwijl zij juist voordien tijdens die bezichtiging had geweigerd aandacht te besteden aan de door [verzoeker] aangedragen feiten en omstandigheden, weegt daarbij zwaar. Het verweer van [mr. B] dat de comparitie enkel in de conventie was bepaald snijdt geen hout. Ten eerste niet omdat in het tussenvonnis van 24 augustus 2007 geen onderscheid wordt gemaakt tussen de procedure in conventie en die in reconventie, zodat daaruit niet volgt dat de comparitie alleen in de conventie was bepaald. Ten tweede niet omdat de door [verzoeker] aangevoerde feiten en omstandigheden niet alleen betrekking hadden op de vordering in reconventie, maar ook op de vordering in conventie. Daar was immers ook nog de omvang van de servicekosten (over 2001) aan de orde en het daartegen door [verzoeker] gevoerde (verrekenings)verweer, waarop de door [verzoeker] tijdens de comparitie aangevoerde feiten en omstandigheden mede betrekking hadden. Ten derde niet omdat het namens [partij X] gedane schikkingsvoorstel, naar de rechtbank begrijpt, ook de reconventie betrof.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in dit geval is gebleken van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en dat de bij [verzoeker] bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek jegens [mr. B] zal dan ook worden toegewezen.
De beslissing
De rechtbank
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van [mrs. A en C,]
wijst het verzoek tot wraking van [mr. B] toe.
Deze beschikking is gegeven door mrs J.A. den Tonkelaar (voorzitter), P.J. Wiegman en F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2008.
de griffier de voorzitter
coll.: ED