zaaknummer / rolnummer: 157854 / HA ZA 07-1117
Vonnis van 16 januari 2008
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLUSENERGY B.V.,
gevestigd te Wageningen,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. P.P.J. Elshof te Delft,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTOCON MARCOURT BEHEER B.V.,
gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. D.P. Kant te Enschede.
Partijen zullen hierna Plusenergy (eiseres 1), Plusenergy c.s. (eisers 1 t/m 3), Intocon en
[gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 september 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Plusenergy drijft een onderneming die zich bezig houdt met de handel in duurzaam opgewekte elektriciteit en het ontwikkelen van alternatieve/duurzame energiebronnen zoals windmolens en biogasinstallaties. [eiser 2] en [eiser 3] zijn beide statutair bestuurder van Plusenergy.
2.2. [gedaagden] is in het verleden medeaandeelhouder geweest van Plusenergy. In het najaar van 2006 is [gedaagden] uitgekocht door de huidige bestuurders van Plusenergy,
[eiser 2] en [eiser 3].
2.3. [gedaagden] is blijkens een zich bij de stukken bevindend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (mede)bestuurder van Intocon. Deze vennootschap heeft als bedrijfsomschrijving beheeractiviteiten en pensioenbeheer. Intocon is blijkens een zich eveneens bij de stukken bevindend uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestuurder van de besloten vennootschap Intocon Marcourt B.V. Deze laatste vennootschap heeft als bedrijfsomschrijving onder andere advisering met betrekking tot duurzame energie, productie en energiecontracten.
2.4. Na het vertrek van [gedaagden] als medeaandeelhouder van Plusenergy is onenigheid ontstaan tussen [gedaagden] enerzijds en Plusenergy anderzijds over aanspraken van deze partijen met betrekking tot een windmolenproject in Almere. Uiteindelijk hebben deze partijen een schikking getroffen. [gedaagden] heeft in dit kader ingestemd met de betaling van een bedrag van € 300.000,00 aan Plusenergy.
2.5. [gedaagden] heeft op 2 januari 2007 contact opgenomen met de politie te Ede. Hij heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd over Plusenergy.
2.6. Op 8 en 9 juni 2007 hebben open dagen plaatsgevonden bij Loon en Grondverzetbedrijf Gebr. Jansen te Wijhe in Kielwindeweer (Gebr. Jansen). Tijdens deze open dagen is op dit bedrijf een door het Duitse bedrijf Envitec Biogas GmbH (Envitec) gebouwde biogasinstallatie in werking genomen.
2.7. [gedaagden] is adviseur van Gebr. Jansen. Voorafgaand aan de open dagen bij
Gebr. Jansen heeft [gedaagden] zowel tegenover Envitec als tegenover Gebr. Jansen telefonisch uitlatingen gedaan over Plusenergy en haar beide directeuren.
2.8. Bij de stukken bevindt zich een brief van 24 mei 2007 van Roel Slotman, Export Manager bij Envitec, gericht aan Plusenergy. In deze brief is vermeld:
“Betreft: open dag 8 en 9 juni te Kielewindeweer
Zoals bekend wordt er op 8 en 9 juni de open dag voor het vergistingsproject Jansen Wijhe georganiseerd. Op deze opendag zijn diverse bedrijven aanwezig die actief zijn in de biogasmarkt in Nederland en Belgie.
Plusenergie is een van de bedrijven die deel zal nemen aan deze opendag.
Vandaag is ons echter via de heer in het Hout ter ore gekomen dat er justitieel onderzoek loopt tegen Plusenergie wegens criminele activiteiten.
Zoals u zult begrijpen willen wij als bedrijf en organisatie niet geassocieerd worden met bedrijven waar tegen een justitieel onderzoek loopt.
Derhalve wil ik u verzoeken u af te zien van verdere deelname van deze open dagen.”
2.9. Bij de stukken bevindt zich voorts een “rapport van bevindingen” van Brink Accountants gedateerd 14 november 2007. Bij dit rapport is een door [eiser 3] op
2 oktober 2007 opgestelde berekening van de totale gederfde en te derven inkomsten als gevolg van het mislopen van de open dagen op 8 en 9 juni 2007 als bijlage gevoegd. Volgens deze bijlage bedragen de totale gederfde en te derven inkomsten € 1.121.448,00.
In het rapport van Brink Accountants is onder meer opgenomen:
“Gebaseerd op ons onderzoek zijn wij van mening dat bovengenoemde berekening geen duidelijk onjuiste noch duidelijk onredelijke elementen bevat.”
3. Het geschil
3.1. Plusenergy c.s. vorderen samengevat - Intocon en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
I € 1.715.000,00 aan de besloten vennootschap Plusenergy, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2006 tot aan de dag der voldoening,
II € 100.000,00 aan [eiser 2], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2006 tot aan de dag der voldoening,
III € 100.000,00 aan [eiser 3], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2006 tot aan de dag der voldoening,
IV de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.2. Aan hun vordering leggen Plusenergy c.s. ten grondslag dat zij als gevolg van de door [gedaagden] gedane uitlatingen, welke naar hun oordeel onrechtmatig jegens hen waren,
van de open dagen bij Gebr. Jansen zijn geweerd als gevolg waarvan zij schade hebben geleden. De door Plusenergy c.s. gevorderde schade is enerzijds opgebouwd uit een post materiële schade, geleden door de besloten vennootschap en anderzijds uit twee posten immateriële schade ten aanzien van de beide bestuurders, [eiser 2] en [eiser 3].
3.3. Intocon en [gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
ontvankelijkheid
4.1. Intocon en [gedaagden] hebben een aantal verweren gevoerd. Hun meest verstrekkende verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Plusenergy c.s. Gedaagden stellen hiertoe dat [gedaagden] de uitlatingen over Plusenergy als bestuurder van de niet gedagvaarde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intocon Marcourt B.V. heeft gedaan. Plusenergy c.s. zouden naar hun oordeel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard jegens Intocon omdat de uitlatingen door [gedaagden] niet zijn gedaan namens deze vennootschap welke zich slechts richt op beheeractiviteiten en pensioenbeheer en jegens [gedaagden] omdat hij de uitlatingen niet op persoonlijke titel doch slechts als vertegenwoordiger van Intocon Marcourt B.V. heeft gedaan.
4.2. De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagden] en is van oordeel dat Plusenergy c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen jegens [gedaagden]. Zij overweegt hiertoe dat [gedaagden] persoonlijk aansprakelijk gehouden kan worden voor de door hem gedane uitlatingen aangezien Plusenergy c.s. hun vorderingen tegen [gedaagden] (mede) hebben gebaseerd op de in hun ogen onrechtmatige handelswijze van [gedaagden] persoonlijk. Dat [gedaagden] onder omstandigheden mogelijk ook als bestuurder van Intocon Marcourt B.V. aansprakelijk gehouden zou kunnen worden voor de door hem gedane uitlatingen, doet hier niet aan af.
4.3. De rechtbank is evenwel van oordeel dat Plusenergy c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen jegens Intocon. Plusenergy c.s. hebben ter onderbouwing van hun vorderingen op Intocon gesteld dat deze vennootschap enerzijds aansprakelijk is als werkgever van [gedaagden] en anderzijds als bestuurder van Intocon Marcourt B.V. De rechtbank overweegt dat Intocon niet als werkgever aansprakelijk gehouden kan worden voor de door [gedaagden] gedane uitlatingen nu niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van een - op grond van artikel 6:170 BW vereiste - juridische gezagsrelatie tussen Intocon en [gedaagden] en dat voorts, voor zover al sprake is van een dergelijke gezagsrelatie, niet gesteld of gebleken is dat sprake is van het - eveneens vereiste - functionele verband tussen een in het kader van deze gezagsrelatie aan [gedaagden] gegeven opdracht en de door hem gedane uitlatingen. De rechtbank overweegt daarnaast dat Plusenergy onvoldoende heeft gesteld om aansprakelijkheid van Intocon als bestuurder van Intocon Marcourt B.V. aan te nemen. Door Plusenergy c.s. is immers niets gesteld ten aanzien van aansprakelijkheid van Intocon Marcourt B.V. Aan eventuele bestuurdersaansprakelijkheid van Intocon als bestuurder van deze vennootschap komt de rechtbank derhalve niet toe.
4.4. Gelet op bovenstaande zal de rechtbank Plusenergy c.s. niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen jegens Intocon. Deze niet-ontvankelijkverklaring zal worden uitgesproken bij eindvonnis. Als gevolg hiervan resteert, in materiële zin, alleen [gedaagden] nog als gedaagde.
4.5. Plusenergy c.s. stellen dat [gedaagden], voorafgaand aan de open dagen bij Gebr. Jansen op 8 en 9 juni 2007, zowel aan Envitec als aan Gebr. Jansen heeft medegedeeld dat er een justitieel onderzoek zou lopen tegen Plusenergy wegens criminele activiteiten. Voorts zou [gedaagden] hebben meegedeeld dat [eiser 2] leiding zou geven aan deze criminele activiteiten en dat [eiser 3] een ondernemer zou zijn met een zeer grote belastingschuld.
Plusenergy c.s. stellen als gevolg van deze onware uitlatingen van [gedaagden] geweerd te zijn van de - voor hen zeer belangrijke - open dagen bij Gebr. Jansen als gevolg waarvan zij aanzienlijke schade hebben geleden.
4.6. [gedaagden] werpt op dat hij aan Envitec en Gebr. Jansen slechts heeft meegedeeld dat er een politieonderzoek tegen Plusenergy en haar beide directeuren loopt in verband
met strafbare feiten die begaan zouden zijn in 2006. Hij erkent tegen Envitec en Gebr. Jansen gezegd te hebben dat [eiser 3] een belastingschuld zou hebben. [gedaagden] betwist gezegd te hebben dat er sprake is van een justitieel onderzoek naar Plusenergy, danwel dat [eiser 2] leiding zou gegeven aan criminele activiteiten of een criminele organisatie. [gedaagden] stelt dat de door hem gedane uitlatingen op waarheid berusten, zodat deze niet onrechtmatig jegens Plusenergy c.s. kunnen worden zijn.
4.7. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat een over een andere (rechts)persoon gedane uitlating op waarheid berust, niet per definitie tot gevolg heeft dat deze uitlating daardoor niet onrechtmatig is. Een niet op waarheid berustende uitlating over een ander zal al snel een aantasting van de eer of goede naam van degene over wie de uitlatingen gaat opleveren. Maar ook een op waarheid berustende uitlating kan, onder omstandigheden, een aantasting opleveren van de eer of de goede naam van degene over wie de uitlating gaat en daardoor onrechtmatig jegens deze (rechts)persoon zijn. Voor de vraag of een op waarheid berustende uitlating als onrechtmatig moet worden beschouwd, dient een afweging te worden gemaakt tussen het belang dat degene over wie de uitlating gaat heeft niet te worden blootgesteld aan een schending van zijn privésfeer en het belang dat degene die de uitlating doet heeft bij het doen van de uitlating.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van In ‘t Hout, zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [gedaagden] alleen datgene tegen Envitec en Gebr. Jansen heeft gezegd wat hij zelf erkent, in het onderhavige geval als een aantasting van de goede naam van Plusenergy en haar directeuren en derhalve als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW jegens Plusenergy c.s. zijn aan te merken. Dat geldt ook indien zou worden aangenomen dat deze uitlatingen op waarheid berusten, hetgeen ten aanzien van het politieonderzoek bij gebrek aan wetenschap en ten aanzien van de belastingschuld van [eiser 3] uitdrukkelijk wordt betwist door Plusenergy c.s. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.9. Uit de conclusie van antwoord en het verhandelde ter comparitie is gebleken dat [gedaagden] de uitlatingen met betrekking tot Plusenergy c.s. heeft gedaan met het doel Plusenergy en haar directeuren van de beurs bij Gebr. Jansen te weren. [gedaagden] heeft immers verklaard de uitlatingen te hebben gedaan toen hem duidelijk werd dat Envitec Plusenergy voor de open dagen had uitgenodigd. Op de vraag naar de reden van zijn uitlatingen, heeft [gedaagden] ter comparitie verklaard dat hij als adviseur van Gebr. Jansen genoodzaakt was die uitlatingen te doen. Nu [gedaagden] op geen enkele wijze heeft onderbouwd welk belang (hij als adviseur van) Gebr. Jansen er bij had dat Plusenergy en haar directeuren geweerd zouden worden van de beurs, is van een belang dat rechtvaardiging zou kunnen geven voor het doen van bepaalde uitlatingen, niet althans onvoldoende gebleken.
4.10. Hierbij speelt ook een rol dat het gedeelte van de uitlatingen dat ziet op het vermeende politieonderzoek naar Plusenergy en haar beide directeuren door [gedaagden] zelf is gecreëerd. Ter comparitie is immers duidelijk geworden dat [gedaagden] zelf contact heeft opgenomen met de politie om een verklaring af te leggen. Het politieonderzoek waarvan volgens [gedaagden] sprake is, zou op die verklaring gevolgd zijn.
4.11. Voorts is van belang ter zake waarvan [gedaagden] bij de politie een verklaring heeft afgelegd. Tussen partijen is, nadat [gedaagden] in het najaar van 2006 was uitgekocht als medeaandeelhouder van Plusenergy, onenigheid ontstaan over (gemaakte afspraken met betrekking tot) een windmolenproject in Almere. Partijen hebben hierover uiteindelijk ter finale kwijting een schikking getroffen. [gedaagden] heeft in het kader van deze schikking ingestemd met de betaling van een bedrag van € 300.000,00 aan Plusenergy. Ter comparitie heeft [gedaagden] verklaard dat hij meent te zijn gechanteerd door Plusenergy c.s. en dat deze vaststellingsovereenkomst onder invloed van die chantage tot stand is gekomen. Met die mededeling is hij begin 2007, uit eigen beweging, naar de politie in Ede gegaan.
Ter comparitie is gediscussieerd over de vraag of [gedaagden] daadwerkelijk aangifte heeft gedaan tegen Plusenergy c.s. Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of de verklaring van [gedaagden] is aan te merken als een aangifte, voor de beoordeling van het onderhavige geschil echter niet van belang. Vast staat dat [gedaagden] uit eigen beweging naar de politie is gegaan en dat hij daar een verklaring heeft afgelegd met het kennelijke doel dat de politie onderzoek zou doen naar Plusenergy c.s. Het onder deze omstandigheden in de branche bekend maken van dat onderzoek van de politie naar Plusenergy en haar beide directeuren, met geen ander doel dan Plusenergy te weren van een beurs, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een niet gerechtvaardigde aantasting van de goede naam van Plusenergy c.s. en derhalve als onrechtmatig jegens hen.
4.12. De rechtbank verwerpt het verweer dat de uitlatingen van [gedaagden] niet onrechtmatig jegens Plusenergy c.s. zouden zijn geweest omdat de uitlatingen niet in het openbaar zijn gedaan en [gedaagden] niet de bedoeling had enige ruchtbaarheid aan deze uitlatingen te geven. Nu [gedaagden] de mededelingen aan twee derden, te weten Envitec en Gebr. Jansen heeft gedaan, is wel degelijk sprake geweest van in het openbaar gedane uitlatingen. Gelet op het feit dat hierboven reeds is overwogen dat [gedaagden] de uitlatingen heeft gedaan met het kennelijke doel Plusenergy van de beurs te weren, wordt ook het verweer dat hij geen ruchtbaarheid wilde geven aan de mededelingen verworpen.
4.13. Uit de onder 2.8 aangehaalde brief van Envitec blijkt dat Plusenergy zou deelnemen aan de beurs bij Gebr. Jansen en dat het weren van Plusenergy van die beurs het directe gevolg was van de uitlatingen van [gedaagden]. Het verweer van [gedaagden] dat de uitnodiging van Plusenergy voor de beurs nog niet definitief was en dat Plusenergy niet uitgenodigd zou zijn omdat zij niet tot de doelgroep van de beurs zou behoren, vindt dus geen steun in de feiten en wordt eveneens verworpen.
4.14. Gelet op bovenstaande moet de uitlating van [gedaagden] dat er een politieonderzoek zou lopen tegen Plusenergy en haar beide directeuren in verband met strafbare feiten die begaan zouden zijn in 2006 als aantasting van de goede naam van Plusenergy en haar beide directeuren worden gezien. De op deze uitlating gebaseerde aansprakelijkheid van [gedaagden] staat derhalve vast.
4.15. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook de door [gedaagden] erkende uitlating over de vermeende belastingschuld van [eiser 3] onrechtmatig is. Nog los van de vraag of deze uitlating op waarheid berust, hetgeen wordt betwist door Plusenergy c.s., overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] enig belang had bij het doen van deze uitlating. Nu de uitlating derhalve kennelijk enkel is gedaan ter onderbouwing danwel verergering van de uitlating over het vermeende politieonderzoek, moet ook deze uitlating als onrechtmatig worden beschouwd en staat daarmee ook de op deze uitlating gebaseerde aansprakelijk van [gedaagden] ten aanzien van [eiser 3] vast.
4.16. Met betrekking tot de aansprakelijkheid van [gedaagden] ten aanzien van [eiser 2] is nog van belang dat [gedaagden] betwist tegen Envitec en Gebr. Jansen gezegd te hebben dat [eiser 2] leiding zou hebben gegeven aan de criminele activiteiten van Plusenergy. Voor zover Plusenergy c.s. ter onderbouwing van de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagden] bedoeld hebben te stellen dat [gedaagden] naast de uitlating over het vermeende politieonderzoek naar Plusenergy en haar directeuren nog een aparte, meer omvattende uitlating over [eiser 2] zou hebben gedaan over het leiding geven aan criminele activiteiten van Plusenergy, dragen zij, nu deze stelling wordt betwist door [gedaagden] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast dat [gedaagden] een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Overeenkomstig hun aanbod zal Plusenergy c.s. hiertoe thans bewijs worden opgedragen. Bewijslevering op dit punt is niet nodig voor zover Plusenergy c.s. hebben bedoeld te stellen dat [gedaagden] gezegd zou hebben dat [eiser 2] als bestuurder (feitelijk) leiding zou hebben gegeven aan door Plusenergy begane strafbare feiten. Dit wordt immers reeds gedekt door de erkende uitlating van [gedaagden] inhoudende dat er een politieonderzoek tegen Plusenergy en haar beide directeuren zou lopen in verband met strafbare feiten begaan in 2006.
4.17. Nu het weren van Plusenergy en haar directeuren van de beurs gelet op bovenstaande niet alleen het beoogde maar ook daadwerkelijk het rechtstreeks gevolg is geweest van de door [gedaagden] gedane uitlatingen, welke, gelet op hetgeen eerder is overwogen, als een aan hem toe te rekenen onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, is [gedaagden] gelet op het bepaalde in artikel 6:162 BW gehouden de door Plusenergy en haar directeuren als gevolg van deze uitlatingen geleden schade te vergoeden.
4.18. [gedaagden] betwist het bestaan en de hoogte van de door Plusenergy c.s. gevorderde schade. De door Plusenergy c.s. gevorderde immateriële schadevergoeding ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] zal door de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 6:106 BW, bij eindvonnis naar billijkheid worden vastgesteld. Hiertoe is (mogelijk) mede van belang of Plusenergy c.s. slagen in het aan hun onder 4.16 opgedragen bewijs. De door Plusenergy c.s. gevorderde materiële schade, geleden door de vennootschap, bestaat uit drie onderdelen welke hierna afzonderlijk zullen worden behandeld.
4.19. Plusenergy c.s. vorderen in de eerste plaats € 15.000,00 als vergoeding voor kosten gemaakt met het oog op de beoogde deelname aan de beurs. Uit de dagvaarding blijkt dat deze kosten onder meer zien op het maken van presentatiemateriaal, het bestellen van vlaggen en het bedenken van een goed marketingconcept voor de beurs. Nu het bestaan en de hoogte van dit gedeelte van de vordering worden betwist door [gedaagden] en in de bijlage bij het onder 2.9 aangehaalde rapport van bevindingen van Brink Accountants van 14 november 2007 een bedrag van € 4.979,00 is opgenomen onder de post “directe schade open dag” terwijl voorts (nog) geen onderbouwing is gegeven voor de in de bijlage gebruikte getallen, moeten Plusenergy c.s., op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, bewijzen dat zij € 15.000,00 schade hebben geleden als gevolg van met het oog op de beurs gemaakte kosten. Plusenergy c.s. worden, conform hun aanbod, toegelaten tot het leveren van dit bewijs.
4.20. Plusenergy c.s. vorderen voorts € 1.000.000,00 aan vergoeding van de geleden schade als gevolg van de verbroken samenwerking met Envitec, het dien ten gevolge niet doorgaan van opdrachten en het als gevolg daarvan mislopen van omzet en winst. Plusenergy c.s. stellen dat zij bij 20 projecten van Envitec betrokken zouden worden, welke projecten ongeveer € 50.000,00 per project zouden opleveren voor Plusenergy. Plusenergy c.s. stellen dat Envitec de samenwerking met Plusenergy, naar aanleiding van de uitlatingen van [gedaagden] heeft verbroken omdat zij niet geassocieerd wil worden met bedrijven danwel personen waartegen een justitieel onderzoek loopt.
Nu het bestaan en de hoogte van dit gedeelte van de vordering van Plusenergy c.s. worden betwist door [gedaagden] en in de bijlage bij het onder 2.9 aangehaalde rapport van bevindingen van Brink Accountants van 14 november 2007 een bedrag van € 702.900,00 is opgenomen onder de post “gemiste geïnitieerde projecten met Envitec Duitsland” terwijl voorts (nog) geen onderbouwing is gegeven voor de in de bijlage genoemde getallen, moeten Plusenergy c.s., op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, bewijzen dat zij de gestelde schade hebben geleden. Plusenergy c.s. worden, conform hun aanbod daartoe, toegelaten tot het leveren van dit bewijs.
4.21. Plusenergy c.s. vorderen ten slotte een bedrag van € 700.000,00 aan schade op grond van overigens bij derden misgelopen contracten. Zij stellen hiertoe dat er op de beurs meer dan 2.500 bezoekers zijn geweest, dat Plusenergy met ongeveer 10% van deze bezoekers een contract zou hebben gesloten en dat de gemiddelde contractwaarde per contract wordt begroot op € 35.000,00. Het bestaan en de hoogte van dit gedeelte van de vordering van Plusenergy c.s. worden eveneens betwist door [gedaagden]. In de bijlage bij het onder 2.9 aangehaalde rapport van bevindingen van Brink Accountants van 14 november 2007 is een bedrag van € 413.569,00 opgenomen onder de post “totaalraming gemiste contracten open dag” terwijl een onderbouwing voor de in de bijlage gebruikte getallen (vooralsnog) ontbreekt. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat het te zijner tijd nodig zal zijn een deskundigenbericht in te winnen over de eventueel geleden schade op grond van misgelopen contracten. Om proceseconomische redenen worden Plusenergy c.s. eerst in de gelegenheid gesteld het onder 4.16, 4.19 en 4.20 opdragen bewijs te leveren.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draag Plusenergy c.s. op te bewijzen dat [gedaagden] tegen Envitec en Gebr. Jansen gezegd heeft dat [eiser 2] leiding zou geven aan de criminele activiteiten van Plusenergy,
5.2. draagt Plusenergy c.s. op te bewijzen dat zij met het oog op de beurs kosten hebben gemaakt ten bedrage van € 15.000,00,
5.3. draagt Plusenergy c.s. op te bewijzen dat zij door de uitlatingen van [gedaagden] als gevolg van niet doorgegane opdrachten schade hebben geleden ten bedrage van
€ 1.000.000,00,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 januari 2008 voor uitlating door Plusenergy c.s. of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.5. bepaalt dat Plusenergy c.s., indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.6. bepaalt dat Plusenergy c.s., indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van partijen en hun advocaten op de donderdagen in de maanden februari tot en met april 2008 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.7. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.J. Blaisse in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.8. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2008.