Registratienummers: AWB 07/736 en AWB 07/739
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser I] en [eiser II], vertegenwoordigd door mr. A.C.C. Balke,
[eiser III],
allen wonende te [woonplaats], eisers,
de burgemeester van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 3 januari 2007.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder aan [exploitant] voor de periode van 3 juli 2006 tot en met 3 januari 2007 een vergunning verleend voor de exploitatie van de inrichting Café De Boemerang, Verlengde Parkweg 41-43 in Ede als café.
Bij de in rubriek 1 aangeduide besluiten heeft verweerder de ingediende bezwaren deels gegrond verklaard, maar het eerder genoemde besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Tegen deze besluiten zijn beroepen ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 6 december 2007. Van genoemde eisers is alleen [eiser I] in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.N. Marijs, werkzaam bij de gemeente Ede.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Ede is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
In het tweede lid is bepaald dat de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid weigert indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Vast staat dat ingevolge het geldende bestemmingsplan op de inrichting de bestemming “winkel” rust. Bij besluit van 26 januari 1989 heeft de raad van de gemeente Ede het begrip “winkel” in de bestemmingsplanvoorschriften geherdefinieerd. Dit begrip is geherdefinieerd als een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn aard en instelling voor detailhandel, showroom, daghorecabedrijf of textielwasserette bestemde ruimte omvat. In aanvulling daarop is het begrip “daghorecabedrijf” gedefinieerd als horecabedrijvigheid welke naar aard en openingstijden (in hoofdzaak overdag) als winkelondersteunend kan worden aangemerkt, zoals cafetaria, snackbar, lunchroom en restaurant. Bij het raadsbesluit is tevens als overgangsrecht het volgende aanvullende voorschrift in de bestemmingsplanvoorschriften opgenomen: “Gebruik van gebouwen ten behoeve van nachthorecabedrijven dat in strijd is met de bestemming doch bestaat op het moment van het van kracht worden van de wijziging van het begrip “winkel” in de “Voorschriften 1966” mag worden voortgezet zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht waardoor de afwijking van de bestemming zal worden vergroot.”
In de bestreden besluiten heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, onder andere overwogen dat in 2000 de exploitatie van de inrichting is gewijzigd van een café/cafetaria in uitsluitend café en dat deze vergroting van de afwijking van de bestemming niet had mogen plaatsvinden. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om de bezwaren tegen de vergunningverlening op dit punt gegrond te verklaren, maar heeft het besluit van 3 juli 2006 toch in stand gelaten. Daartoe heeft verweerder kort gezegd overwogen dat niet aantoonbaar is gebleken dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het café en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het café. In zijn beoordeling heeft verweerder ook de reeds lange vestigingsduur van het café meegenomen.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben daartoe onder andere aangevoerd dat de exploitatievergunning ten onrechte is verleend omdat het gebruik van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan en het hiervoor vermelde overgangsrecht.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling doel treft. Tussen partijen is niet in geschil dat de hiervoor genoemde wijziging van de exploitatie van de inrichting van een café/cafetaria in uitsluitend café een vergroting van de afwijking van de bestemming met zich brengt en dat het hiervoor vermelde overgangsrecht dit niet toestaat. Het bepaalde in artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV staat daarom aan vergunningverlening in de weg. Zoals ook uit de toelichting op de APV volgt, is dit een imperatief voorgeschreven weigeringsgrond en laat dit voorschrift geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder had het besluit van 3 juli 2006 tot vergunningverlening daarom niet in stand mogen laten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 2.3.1.2, tweede lid, van de APV. De stellingen die eisers overigens hebben aangevoerd behoeven om die reden geen bespreking. De rechtbank ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de APV zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 3 juli 2006 tot vergunningverlening te herroepen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door [eiser I] en [eiser II] gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Niet gebleken is dat [eiser III] voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
De rechtbank
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten van 3 januari 2007;
herroept het besluit van 3 juli 2006;
veroordeelt verweerder in de door [eiser I] en [eiser II] gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322 en wijst de gemeente Ede aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Ede het door [eiser I] en [eiser II] betaalde griffierecht ten bedrage van € 141 aan hen vergoedt;
bepaalt dat de gemeente Ede het door [eiser III] betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 141 aan haar vergoedt;
Aldus gegeven door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, en mrs. L. van Gijn en S.H. Bokx-Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2008. .
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 22 januari 2008