ECLI:NL:RBARN:2007:BI0501

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2920
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op opbrengst melkquotum en pachtrecht bij beëindiging bedrijfsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een melkveehouder, en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland over de belastingheffing van een ontvangen vergoeding voor de beëindiging van een pachtrelatie en de verkoop van een melkquotum. Eiser had zijn melkveebedrijf per 1 januari 1999 gestaakt en was in het bezit van een melkquotum van 38.871 kg, dat na de staking van de bedrijfsvoering verhuurd werd. De inspecteur legde een voorlopige aanslag inkomstenbelasting op, waarbij hij de opbrengst van € 49.432 uit de verkoop van het melkquotum als nagekomen winst uit onderneming beschouwde. Eiser was van mening dat deze opbrengst niet belastbaar was, omdat hij de pachtrechten en het melkquotum naar zijn privévermogen had overgebracht.

De rechtbank oordeelde dat het melkquotum en de pachtrechten onderdeel uitmaakten van het verplichte ondernemingsvermogen en dat eiser deze niet naar privé had kunnen overbrengen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de vergoeding voor de verkoop van het melkquotum terecht als winst uit onderneming had belast. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de pachtrechten naar privé waren overgebracht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van melkquotum en pachtrechten in het kader van belastingheffing bij beëindiging van een onderneming. De rechtbank bevestigde dat de opbrengsten uit de verkoop van deze rechten als bedrijfsbaten moeten worden aangemerkt, wat gevolgen heeft voor de belastingplicht van de ondernemer.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2920
Uitspraakdatum: 26 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [00].H.40) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, wegens, onder andere, een nagekomen bate uit onderneming van € 49.432 (opbrengst melkquotum/pachtschadevergoeding).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 15 mei 2006, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2006 te Arnhem.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiser, geboren in 1954, oefende sinds 1981 voor eigen rekening een melkveebedrijf uit. De bedrijfsvoering is per ultimo 1999 gestaakt. De onderneming werd voor dat moment (peildatum 1-1-1999) uitgeoefend op 11.39 ha grond waarvan 2.75 ha in eigendom was, 8,08 ha grond in pacht was en 0.56 ha losse grond werd gehuurd.
De gepachte grond werd voor het merendeel (6.44.50 ha) gepacht van de gemeente [Z]. Deze pachtovereenkomst is aangegaan in 1953 door de vader van eiser en nadien van vader op zoon overgegaan.
De eigenaars/verpachters van de overige gepachte gronden waren [A] en [B] en [C]. De pachtgronden zijn bijzonder gesitueerd (warme ligging in verband met toekomstige woningbouw).
2.2 Bij introductie van het melkquotum per 1 april 1984 heeft eiser volgens opgave van het productschap voor de zuivel een heffingsvrije hoeveelheid melk toegewezen gekregen van 107.292 kg.
Na een melkquotumverkoop in 1992 had eiser nog 65.871 kg melkquotum op zijn naam staan. In het kader van bedrijfsbeëindiging werd hiervan in 1999 27.000 kg verkocht voor een koopsom van netto ƒ 99.270. Deze koopsom werd als bijzondere baten verantwoord in de winst 1999. Eiser heeft het meeverkochte gedeelte van het quotum dat ruste op gepachte grond aangemerkt als zijn pachtersaandeel in het melkquotum. Met betrekking tot het resterende melkquotum, dat ruste op de gepachte grond, is gekozen voor langlopende liquidatie.
2.3 Uit de registratie bij de Centrale Organisatie Superheffing (COS) blijkt dat eiser in de heffingsperiode 2000/2001 genoteerd stond voor 38.871 kg. In de heffingsperiode 2004/2005 was dat 0 kg.
2.4 De nog resterende 38.871 kg melkquotum is na 1999 vervolgens - per jaar- verhuurd aan (een) derde(n). Uit de verhuur van dit quotum na 1999 zijn opbrengsten genoten.
2.5 Bij pachtbeëindigingsovereenkomst, ondertekend door eiser (pachter) op 23 november 2003 en door de burgemeester van [Z] (verpachter) op 20 december 2004, zijn partijen het volgende overeengekomen:
“(…)
d. de tegenprestatie voor beëindiging van de pachtrelatie erin zal bestaan dat verpachter geen aanspraak zal maken op de aan het pachtobject verbonden referentiehoeveelheid melkquotum, welke door partijen is begroot op thans totaal 62.306 kg met 4,16% waarvan ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst 0% leverbaar is:
(…)
4. als tegenprestatie voor beëindiging van de pacht en ontruiming van het gepachte doet verpachter per 31 december 2004 afstand van alle aanspraken op de aan het pachtobject verbonden referentiehoeveelheid melk, verleent aan pachter toestemming om bedoeld melkquotum te vervreemden en verklaart ten aanzien van vooromschreven melkquotum geen vordering(-en) meer te hebben jegens pachter.
5. in de hiervoor onder 4 beschreven tegenprestatie wegens beëindiging van de pacht en ontruiming van het gepachte worden geacht te zijn begrepen alle schaden en vergoedingen hoe ook genaamd.
6. verpachter verleent aan pachter toestemming op het (thans) gepachte op basis van een eenmalige pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 70f lid 5 van de Pachtwet, voor de duur van maximaal 15 maanden onder te verpachten, zulks uitsluitend om overdracht van vooromschreven melkquotum mogelijk te maken;
7. verpachter zal het gepachte met ingang van 1 januari 2005, voor de duur van maximaal drie jaar, bij separate overeenkomst, om niet, aan pachter in bruikleen verstrekken;”
2.6 Bij koopovereenkomst van 20 december 2004 tussen eiser en de Maatschap [D]. te [Q], verkoopt eiser een melkreferentie groot 20.000 kg onder gelijktijdige verpachting van 01.00.00 ha grasland tegen een koopsom van € 36.774. De jaarlijkse pachtprijs bedraagt € 230 per ha of zoveel lager als door de grondkamer van Gelderland wordt goedgekeurd. In artikel 3 van deze koopovereenkomst staat onder andere vermeld: “De verpachting geschiedt onder de gebruikelijke voorwaarden, met dien verstande dat de melkreferentie eigendom zal worden van pachter, zodat verpachter daarop nimmer aanspraak kan maken.”
2.7 Bij koopovereenkomst van eveneens 20 december 2004 tussen eiser en [E] te [R], verkoopt eiser een melkreferentie groot 18.871 kg onder gelijktijdige verpachting van 00.95.00 ha grasland, tegen een koopsom van € 34.694. De jaarlijkse pachtprijs bedraagt € 230 per ha of zoveel lager als door de grondkamer van Gelderland wordt goedgekeurd.
In artikel 3 van deze koopovereenkomst staat onder andere vermeld: “De verpachting geschiedt onder de gebruikelijke voorwaarden, met dien verstande dat de melkreferentie eigendom zal worden van pachter, zodat verpachter daarop nimmer aanspraak kan maken.”
2.8 Na aftrek van het aandeel in de opbrengst dat toekomt aan [A] en de hierboven genoemde [B en C], resteert een bedrag van € 58.824. Voor berekening van het fiscale voordeel dat in de aanslag is begrepen heeft verweerder een bedrag aan omzetbelasting van € 9.392 in mindering gebracht. Bij het opleggen van de voorlopige aanslag is mitsdien € 49.432 als opbrengst melkquotum/pachtschadevergoeding in aanmerking genomen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het in 2004 door eiser netto ontvangen bedrag van € 49.432 terzake van de opbrengst van een melkquotum/pachtbeëindigingsvergoeding terecht is belast in box 1.
Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich primair op het standpunt dat het melkquotum na de staking van de bedrijfsvoering tot het verplichte ondernemings-vermogen is blijven behoren en de netto opbrengst van de verkoop van dat quotum in 2004 als nagekomen winst uit onderneming belast kan worden. Verweerder is subsidiair van mening dat ook de pachtrechten na 1999 tot het verplichte ondernemingsvermogen zijn blijven behoren en dat de netto opbrengst van de verkoop van dat quotum in 2004, binnen het samenstel van rechtshandelingen dat in rubriek 2 is weergegeven, als pachtbeëindigings-vergoeding als nagekomen winst uit onderneming belast kan worden.
Eiser beantwoordt bovenvermelde vraag ontkennend en stelt zich -kort gezegd- op het standpunt dat alle bedrijfsmiddelen bij de staking naar het privé-vermogen zijn overgebracht, inclusief de pachtrechten maar exclusief een melkquotum waarvan de waarde aan de verpachter toekwam. Als gevolg van de in rubriek 2 weergegeven rechtshandelingen heeft eiser afstand gedaan van zijn pachtrechten tegen een vergoeding die gelijk is aan de opbrengst van het verkochte melkquotum.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat het melkquotum van 38.871 kg na de staking van de bedrijfsactiviteiten tot het verplichte ondernemingsvermogen is blijven behoren. Evenmin is in geschil dat de pachtrechten tot aan de staking tot het verplichte ondernemingsvermogen behoorden.
4.2 Het melkquotum was in het quoteringsstelsel grondgebonden en daarom direct verbonden met eisers pachtrechten. De pachtrechten zijn dan ook, evenals het melkquotum, onderdeel van het verplichte ondernemingsvermogen. Dat betekent dat eiser de pachtrechten bij de staking ultimo 1999 niet naar privé heeft kunnen overbrengen. In dat verband is nog van belang dat verweerder eisers stelling dat de pachtrechten naar privé zijn overgebracht, heeft betwist en eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd.
4.3 Verweerder heeft de ontvangen vergoeding voor de verkoop van het melkquotum dan ook terecht beschouwd als een nagekomen bedrijfsbate die als winst uit onderneming belast kan worden.
4.4 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.