ECLI:NL:RBARN:2007:BI0223

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6277
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Lelystad. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2004 een bedrag van € 11.470 als persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven opgevoerd. De inspecteur heeft echter een correctie toegepast en een bedrag van € 9.943 niet als aftrekbare uitgaven geaccepteerd. Eiser heeft betoogd dat de reiskosten naar [A] ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet heeft aangetoond dat deze kosten niet door zijn ziektekostenverzekeraar zijn vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de buitengewone uitgaven bij eiser ligt en dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen sprake was van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de correctie door de inspecteur terecht was en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6277
Uitspraakdatum: 21 september 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Lelystad, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [00].H.46) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.357. Gelijktijdig met het opleggen van die aanslag heeft verweerder bij beschikking € 281 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2006 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 25 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op
28 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007 te Arnhem.
Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 juni 2007 aan [X] op het adres [a-straat 1, 0000 AA] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
2. Feiten
Eiser heeft over het jaar 2004 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.414. In deze aangifte heeft eiser een bedrag van € 11.470 als persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven in mindering gebracht op zijn inkomen. In zijn aangifte heeft eiser deze buitengewone uitgaven als volgt gespecificeerd:
Algemene buitengewone uitgaven € 6.680
Specifieke buitengewone uitgaven € 1.814
Vaste aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte € 1.552
Overige buitengewone uitgaven € 7.360 +
Totale buitengewone uitgaven € 17.406
Drempel € 5.936 -/-
Aftrekbaar bedrag buitengewone uitgaven € 11.470
Bij de aanslagregeling heeft verweerder vragen gesteld met betrekking tot deze buitengewone uitgaven. Verweerder heeft uiteindelijk een bedrag van € 9.943 niet als buitengewone uitgaven in aftrek toegelaten, welke correctie als volgt kan worden gespecificeerd:
- Ziektekosten betrekking hebbend op het jaar 2003 € 7.360
- Ziektekosten betrekking hebbend op het jaar 2004 € 2.583 +
€ 9.943
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht een correctie heeft aangebracht op de door eiseres geclaimde persoonsgebonden aftrek in verband met buitengewone uitgaven.
4. Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de aangifte IB/PVV over het jaar 2004 een bedrag van € 7.360 als buitengewone uitgaven in mindering heeft gebracht, welke buitengewone uitgaven door eiser in het jaar 2003 zijn betaald.
Artikel 6.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt dat uitgaven ter zake van persoonsgebonden aftrekposten voor aftrek in aanmerking komen op het tijdstip waarop zij zijn betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiser de kosten in het jaar 2003 al heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit bedrag in beginsel terecht heeft gecorrigeerd. Uitgaven dienen immers te worden toegerekend aan het jaar waarin zij daadwerkelijk zijn gemaakt.
Eiser heeft betoogd dat het verschuiven van de buitengewone uitgaven naar andere jaren ook in de jaren 1995 tot en met 2002 heeft plaatsgevonden. Daarvan is de rechtbank niets gebleken. Voorzover eiser daarmee heeft bedoeld dat in jaren waarin er sprake was van een negatief belastbaar inkomen, dit negatieve belastbaar inkomen mede werd veroorzaakt door de aftrek van buitengewone uitgaven en dit negatieve inkomen is verrekend met andere jaren, miskent eiser dat er in die jaren verliesverrekening heeft plaatsgevonden.
Verliesverrekening is voor de jaren 1995 tot en met 2000 toegestaan op grond van artikel 51 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en vanaf het jaar 2001 op grond van artikel 3.150 van de Wet IB 2001.
Eiser heeft tevens gesteld dat hij de buitengewone uitgaven over het jaar 2003 in de aangifte IB/PVV 2003 niet in mindering heeft kunnen brengen op zijn inkomen, aangezien het jaar 2003 deel uitmaakte van een middelingstijdvak. Deze stelling van eiseres vindt echter geen steun in het recht, zodat deze beroepgrond van eiseres faalt.
Voorzover eiser heeft betoogd dat er door verweerder rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt doordat eiser in de aangifte IB/PVV 2003 heeft aangegeven dat de betreffende ziektekosten in de aangifte IB/PVV 2004 zouden worden opgenomen en verweerder de aanslag IB/PVV over het jaar 2003 overeenkomstig de ingediende aangifte heeft opgelegd, faalt dit betoog. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere Hoge Raad 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119) dat er een bewuste standpuntbepaling van verweerder moet zijn voordat sprake kan zijn van in rechte te beschermen vertrouwen. Het enkele volgen van aangiften in het verleden is daarvoor niet voldoende. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder er namelijk in het algemeen op vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en hoeft er geen inhoudelijke beoordeling van de ingediende aangifte plaats te vinden. Alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de op de aangifte vermelde gegevens, dient verweerder bij het opleggen van de aanslag een nader onderzoek in te stellen (HR 6 juni 2001, nr. 36 306, BNB 2001/397). Nu niet is gebleken dat deze omstandigheid zich ten aanzien van de aangifte IB/PVV 2003 heeft voorgedaan, oordeelt de rechtbank dat eisers aangifte IB/PVV 2003 geen aanleiding had dienen te vormen tot het instellen van een nader onderzoek naar de juistheid van de geclaimde aftrekposten. Ook het feit dat eiser expliciet in de aangifte IB/PVV 2003 in de omschrijving heeft opgenomen dat de buitengewone uitgaven zouden worden doorgeschoven naar het jaar 2004, leidt niet tot opgewekt vertrouwen (zie Hoge Raad 13 januari 1993, nr. 28 935, BNB 1993/100). Tot slot heeft eiser geen feiten aangevoerd die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat de aanslag IB/PVV 2003 berustte op een weloverwogen standpuntbepaling door verweerder.
Voorts heeft eiser gesteld dat de voorlopige teruggaaf IB/PVV 2004 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2004 zijn vastgesteld overeenkomstig zijn verzoek respectievelijk de ingediende aangifte en dat hij daarin uitdrukkelijk heeft vermeld dat een deel van de buitengewone uitgaven betrekking hebben op het jaar 2003. Ook deze beroepsgrond van eiser faalt. De rechtbank stelt voorop dat, behoudens bijzondere omstandigheden, geen vertrouwen kan worden ontleend aan een voorlopige aanslag of een voorlopige teruggaaf (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2003, nr 37 463, VN 2003/13.4). In de onderhavige zaak is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een beroep op het vertrouwensbeginsel rechtvaardigen.
Tot slot heeft eiser gesteld dat de reiskosten naar [A] te [Q] ten onrechte door verweerder niet in aftrek zijn toegelaten. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat de kosten van het consult wel zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat op eiser de bewijslast van de buitengewone uitgaven rust. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat en zo ja, hoe vaak een bezoek is gebracht aan [A] voor een consult. Zo deze consulten al hebben plaatsgevonden, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de daarmee samenhangende reiskosten niet vergoed zijn door zijn ziektekostenverzekeraar.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.