ECLI:NL:RBARN:2007:BH0101

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/6433
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.G.J. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening beroepschrift en zelfstandigenaftrek in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 juni 2007 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, [P]. Eiser had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2004, welke aanslag door de inspecteur was gehandhaafd. Eiser stelde dat zijn beroepschrift tijdig was ingediend, ondanks dat het pas op 12 december 2006 door de rechtbank was ontvangen, omdat de enveloppe op 9 december 2006 was afgestempeld. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift ontvankelijk was, omdat het binnen de zeswekentermijn ter post was bezorgd.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de vraag of eiser recht had op zelfstandigenaftrek. Eiser had een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en had een omzet van € 6.134 behaald, maar had ook een verlies uit onderneming van € 10.933 opgegeven, inclusief een zelfstandigenaftrek van € 8.526. De inspecteur had deze aftrek gecorrigeerd, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan het urencriterium van 1225 gewerkte uren. Eiser had een urenoverzicht opgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit overzicht aantoonbaar onjuist was en niet ondersteund werd door objectieve gegevens.

Eiser voerde aan dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel recht had op de zelfstandigenaftrek, maar de rechtbank verwierp dit argument. Eiser had niet aangetoond dat hij aan het urencriterium voldeed en de rechtbank oordeelde dat de inspecteur vrij was om zijn standpunt te wijzigen gedurende de procedure. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6433
Uitspraakdatum: 25 juni 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P],
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag [aanslagnummer] inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met dagtekening 29 augustus 2006 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.418.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 8 december 2006, ontvangen bij de rechtbank op 12 december 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2007 te Arnhem.
Namens eiser is zijn gemachtigde [A] bc verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [B]. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser drijft een onderneming in de vorm van een éénmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verkopen van Surinaamse gerechten en broodjes, voornamelijk vanuit huis. Eiser is in 2003 gestart met zijn onderneming. De onderneming is in januari 2005 gestaakt.
Over het jaar 2004 heeft eiser een omzet behaald van € 6.134. In zijn aangifte heeft eiser een bedrag van € 10.933 als verlies uit onderneming opgenomen. Daarbij heeft hij € 8.526 aan zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen.
Eiser is in 2004 werkzaam geweest bij [C BV] ([C BV]). Zijn loon in 2004 bedroeg € 21.825.
Verweerder heeft de zelfstandigenaftrek van € 8.526 gecorrigeerd en dienovereenkomstig het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd van € 10.892 tot € 19.418.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag op eiser recht heeft op de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Daarnaast is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te kunnen gaan, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het binnen zes weken is ontvangen. Wordt een beroepschrift binnen een week na afloop van deze termijn ontvangen, dan wordt het toch als tijdig ingediend aangemerkt indien het binnen de zeswekentermijn ter post is bezorgd.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 30 oktober 2006 zodat het beroepschrift uiterlijk
11 december 2006 door de rechtbank moest zijn ontvangen. Het beroepschrift is echter ontvangen op 12 december 2006, derhalve binnen een week na afloop van de termijn. De enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden is afgestempeld op 9 december 2006, zodat het beroepschrift binnen de zeswekentermijn ter post is bezorgd. Mitsdien is het beroepschrift tijdig ingediend en is het beroep ontvankelijk.
Hoorplicht
Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 7:2 van de Awb, kan een belanghebbende op zijn verzoek worden gehoord. Nu eiser in de bezwaarfase geen verzoek tot horen bij verweerder heeft ingediend, oordeelt de rechtbank dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. Daarbij komt nog dat eiser niet op de uitnodiging van verweerder voor een hoorgesprek is ingegaan. Dat eiser hierop niet is ingegaan omdat hij de toegevoegde waarde hiervan, gelet op het eerdere gesprek met verweerder, niet inzag, dient voor zijn rekening en risico te komen. Derhalve faalt deze beroepsgrond.
Zelfstandigenaftrek
De rechtbank stelt vast dat kennelijk niet meer in geschil is dat er sprake is van winst uit onderneming. Hierdoor zal de rechtbank de grieven van eiser die hierop betrekking hebben niet bespreken.
Ingevolge artikel 3.74 juncto artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
Uit artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 volgt dat eiser, nu hij in 2003 is gestart met zijn onderneming, voldoet aan het urencriterium als hij in 2004 ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet.
Ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast heeft eiser achteraf een overzicht van de gewerkte uren opgesteld. Het overzicht is als volgt opgebouwd.
Gedurende de dagen dat er door klanten bestellingen zijn gedaan wordt vier uur per dag vermeld als zijnde besteed aan voorbereidingen. Daarnaast stelt eiser dat per klant één uur en twintig minuten wordt besteed aan het opwarmen, inpakken en bezorgen van de maaltijden. Eiser stelt tevens dat hij 120 keer boodschappen heeft gedaan. Het doen van boodschappen neemt per keer één uur en dertig minuten in beslag. Tot slot besteedt eiser iedere zaterdag twee uur aan flyeren. In zijn opgestelde urenoverzicht gaat eiser uit van 4 zaterdagen (is acht uur) per maand.
Nu eisers overzicht achteraf is opgesteld en het aantal berekende uren niet ondersteund wordt door objectieve feiten of concrete, gedetailleerde gegevens, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2004 voldoet aan het urencriterium. Daarbij komt nog dat blijkens het urenoverzicht eiser op sommige dagen meer dan 24 uur heeft gewerkt, hetgeen onmogelijk is. Het opgestelde urenoverzicht is dus aantoonbaar onjuist. Verweerder heeft de zelfstandigenaftrek over 2004 derhalve terecht gecorrigeerd. Hierdoor heeft eiser ook geen recht op de startersaftrek.
Eiser is van mening dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel, dan wel schending van andere beginselen van behoorlijk bestuur, recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder nimmer om een urenspecificatie heeft gevraagd. Eiser heeft de urenspecificatie vrijwillig bij het bezwaarschrift gevoegd. In haar brief van 7 september 2006 had verweerder volgens eiser nader in kunnen en moeten gaan op het bijgevoegde urenoverzicht. De rechtbank deelt deze visie van eiser niet. Verweerder heeft in voornoemde brief het standpunt ingenomen dat er geen sprake was van een bron van inkomen. Alsdan bestaat er geen recht op de zelfstandigenaftrek. Het aantal gewerkte uren is dan niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan deze handelswijze niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat het aantal gewerkte uren volgens het urenoverzicht door verweerder zou worden geaccepteerd.
Daarnaast is eiser van mening dat hij aan het accepteren van de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2003 het vertrouwen kon ontlenen dat de urenstaat voor het jaar 2004, die meer gewerkte uren bevat dan de urenstaat over het jaar 2003, zou worden geaccepteerd. Eiser heeft echter aangegeven dat tijdens het hoorgesprek omtrent de afhandeling van het bezwaar voor het jaar 2003 door verweerder is aangegeven dat voor het jaar 2004 geen zelfstandigenaftrek zou worden verleend. Reeds hierom faalt het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel. Daarbij komt nog dat enkel het volgen van een aangifte niet voldoende is om van een gerechtvaardigd vertrouwen te kunnen spreken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het volgen van de urenstaat heeft berust op een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Tevens zijn de omstandigheden in 2004 gewijzigd zijn ten opzichte van 2003 in die zin dat eiser in 2004 in loondienst is gaan werken. Op grond van het voorgaande heeft eiser aan het accepteren van de zelfstandigenaftrek voor 2003 niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat de voor het jaar 2004 overgelegde urenstaat tot gevolg zou hebben dat de zelfstandigenaftrek ook voor dat jaar geaccepteerd zou worden.
Eiser stelt dat verweerder niet heeft aangegeven hoeveel uur eiser in zijn onderneming heeft gewerkt. Eiser miskent hiermee dat het op zijn weg ligt om aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium heeft voldaan.
Tot slot stelt eiser dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door in de loop van de procedure verschillende standpunten in te nemen betreffende het ondernemerschap. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder vrij is om van standpunt te veranderen gedurende de loop van het geding. Dit zou slechts anders zijn als eiser in zijn belangen zou worden geschaad. Dit is echter gesteld noch gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.