ECLI:NL:RBARN:2007:BF2178

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2198
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering van de bewijslast bij niet voldoen aan de bewaarplicht en redelijke schatting van de belastingaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 4 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ondernemer van een Chinees Indisch restaurant, en de inspecteur van de Belastingdienst Oost. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen van € 81.982 had vastgesteld. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de inspecteur de aanslag heeft verminderd naar € 37.002 en de boete heeft verlaagd. Eiseres betwistte de correcties en de opgelegde boete, maar de rechtbank oordeelde dat de administratie van eiseres niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan de bewaarplicht had voldaan en dat de administratie onvolledig was, wat leidde tot een omkering van de bewijslast. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de omzetcorrectie op een redelijke schatting had gebaseerd, en dat de opgelegde vergrijpboete van 50% terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep inzake de navorderingsaanslag ongegrond, maar het beroep inzake de boete gegrond, en verminderde de boete tot € 1.100. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2198 IB
Uitspraakdatum: 4 april 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.982. Voorts is een vergrijpboete opgelegd van € 15.969.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2006 de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.002. De boete is verminderd tot € 4.811.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 maart 2006 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2007 te Arnhem. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de zaken met nrs. 06/2201, 06/2202 en 06/2203 en de zaak met nr. 06/2204 voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, ingetrokken onder de toezegging van verweerder dat zodra de uitspraak in onderhavige zaak onherroepelijk vaststaat, deze uitspraak ook voor de ingetrokken zaken zal worden gevolgd.
Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar echtgenoot [A], bijgestaan door [gemachtigde], belastingadviseur te Arnhem. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].
2. Feiten
Eiseres drijft vanaf 1 januari 2002 tezamen met haar echtgenoot [A] een Chinees Indisch restaurant in [Q], genaamd [B], in de vorm van een vennootschap onder firma. Eiseres is gerechtigd tot 35% van de winst, haar echtgenoot tot 65%.
Tot en met 2001 werd dit restaurant in de vorm van een eenmanszaak gedreven door haar echtgenoot. Met ingang van 1 juli 2004 wordt het restaurant wederom in de vorm van een eenmanszaak gedreven door de echtgenoot.
Begin 2004 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld, waarbij de aanvaardbaarheid is onderzocht van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie WAZ voor de jaren 1999 tot en met 2002, de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1999 tot en met 2003 en de aangiften loonbelasting voor de jaren 1999 tot en met 2002. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgesteld met dagtekening 10 oktober 2004. Vanwege geconstateerde rekenfouten heeft verweerder met dagtekening 13 januari 2005 ambtshalve een herzien rapport opgesteld. Vanwege deze rekenfouten heeft verweerder bij de uitspraken op bezwaar de aanslagen verminderd. Voor zover hier van belang is in het rapport van 13 januari 2005 het volgende opgenomen:
2.5. Administratie
De heer [A] verzorgt zelf de dagelijkse administratie. Dit gebeurt handmatig, door het bijhouden van een (doorschrijf)kasboek en het bewaren van facturen, rekeningen en bankafschriften e.d. (…)
2.5.1. Niet voldoen aan de bewaarplicht
Op 12 september 2003 heeft een bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Hierbij is o.a. geconstateerd dat ondernemer niet voldeed aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie bleken niet te zijn bewaard:
- agenda’s en notities inzake reserveringen;
- pinafslagbonnen;
- wichtlijsten c.q. afleverbonnen van de leveranciers.
Er is vervolgens een schriftelijke waarschuwing uitgereikt d.d. 6 oktober 2003.
Tijdens dit onderzoek is gebleken dat vanaf 12 september 2003 de wichtlijsten, afleverbonnen en pinafslagbonnen wel bewaard zijn gebleven.
(…)
4.2. Beoordeling omzetaansluiting 2000/2001
Steekproefsgewijs zijn door ons de ontvangsten volgens de primaire aantekeningen vergeleken met de aangegeven omzet volgens de jaarstukken. Hierbij zijn verschillen geconstateerd t.w.:
2001: Totale ontvangsten volgens kasboek fl. 574.577,06 / aangegeven fl. 568.905,28.
Verschil fl. 5.671,78.
2002: Totale ontvangsten volgens kasboek € 262.273,22 / aangegeven € 263.597,00.
Verschil € 1.123,18.
4.3. Beoordeling kasadministratie 1999/2003
- Er worden ontvangsten (16-03-2001 fl. 1.281,00 / 20-09-2001 fl. 1.261,25) en cateringomzet (05-04-2002
€ 110,00) aan de creditzijde van het kasboek geboekt i.p.v. debet. De telling in het kasboek loopt door.
- Op 07-09-2001 staat debet in de kas genoteerd “kasstorting fl. 3.000,00”. Deze storting zou uit een
bankopname zijn gedaan. Opnamedatum volgens bankbescheiden 04-09-2001. Op deze datum heeft de
heer [A] het casino te Utrecht bezocht.
- Op 30-09-2001 wordt in de kas debet “eurocard september fl. 2.060,00” genoteerd. Volgens informatie van
dhr. [A] zouden dit eurocards van hemzelf betreffen. Hij zou deze gebruiken indien hij geen geld op zak
heeft. Er valt niet na te gaan of dit voor zakelijke of privé-uitgaven is aangewend.
- Op 20-02-2002 staat in de kas debet “eurocard € 1.000,00” genoteerd. Volgens informatie van dhr. [A]
zouden dit eurocards van hemzelf betreffen. Hij zou deze gebruiken indien hij geen geld op zak heeft. Er valt
niet na te gaan of dit voor zakelijke of privé-uitgaven is aangewend.
- Op 15-03-2002 staat in de kas debet “kapitaal lening € 3.000,00” genoteerd.
- Op dezelfde datum staat in de kas credit “storting € 3.000,00” genoteerd. Deze “storting” is conform de
bankbescheiden gestort bij de bank.
Aangaande de “kapitaal lening” kon geen verklaring worden gegeven. Ook kon men geen naam, akte o.i.d.
overleggen. Vorenstaande lening wordt derhalve niet door ons geaccepteerd.
- Op 30-05-2002 staat in de kas debet genoteerd “per betaalautomaat € 265,30”. Had credit in de kas
genoteerd moeten worden.
- In juli 2002 worden diverse pinopnamen (door dhr. [A] zelf) debet in de kas genoteerd. Er valt niet na te
gaan of dit voor zakelijke of privé uitgaven is aangewend.
- Op 02-07-2003 staat debet in de kas “opname eurocard € 1.500,00” genoteerd. Deze storting zou uit een
bankopname zijn gedaan. Uit de bankafschriften en de bijlagen blijkt de opname gedaan te zijn tijdens een
casinobezoek te Nijmegen. Volgens de adviseur is deze opname niet gebruikt t.b.v. het casinobezoek. Deze
opname zou in de “zaakkas” gestort zijn.
Aangaande de “pinopnamen” en de diverse “eurocards-opnamen” stelt adviseur dat het allemaal “stortingen in de zaakkas” zijn geweest. Of de stelling van ondernemer/adviseur juist is kan niet door ons worden geverifieerd. Wel is opvallend dat, op de opnamedata/ kasstortingdata, de kassaldi volgens het kasboek ruimschoots voldoende zijn om de eerstvolgende contante uitgaven te doen. Ondernemer stelt echter dat hij deze opnamen doet omdat hij op dat moment geen kasgeld bij zich heeft. Het kasgeld bevindt zich thuis/op het zaakadres. Uit de hoogte van de opnamen en de daaropvolgende kasuitgaven is niets gebleken van enige relatie tussen het opnamebedrag en een daaropvolgende kasbetaling. Blijkbaar zijn er met deze opnamen geen zakelijke kosten betaald zodat de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat deze opnamen voor privé doeleinden zijn gebruikt. Indien het privé-opnamen geweest zijn, dan dienen deze alsnog in de kasadministratie verwerkt te worden.
(…)
4.4. Kascontrole
Volgens belastingplichtige wordt de kas één keer per paar dagen bijgewerkt. Ongeveer ééns per maand wordt het werkelijk aanwezige kasgeld vergeleken met het boeksaldo. De heer [A] deelde mede dat de saldi dan meestal overeenkwamen. Soms werden er kleine verschillen bevonden. Gezien ook de overige bevindingen aangaande het kasgebeuren concluderen wij dat er geen sprake kan zijn van kascontrole.
4.5. Beoordeling (regelmaat) inkopen 2002/2003
Door ons is over 2002 en 2003 de navolgende vergelijking gemaakt aangaande o.a. de inkopen rijst, bami en vlees volgens de administratie:
artikel verpakkings
eenheid eenheid 2003 2002 verschil
ink. geboekt ink. geboekt 2003 tov 2002
rijst baal 22,5 kg/
50 LBS baal 86 134
overboeking
ink 29/12/03 baal 11 0
verbruik baal 75 134 -59
Gem.p.wk.ca. 1,4 baal 2,5 baal
bami doos 10 kg doos 148 73 75
bami doos 7,71 kg doos 2 3 -1
150 76
Gem.p.wk.ca. 2,8 doos 1,4 doos
nekken kg kg 5318 6265 -947
rundvlees kg kg 730 1188 -458
kip kg kg 1303 1605 -302
kipfilet kg kg 1583 1867 -284
- Opvallend is het verschil in de geboekte inkoop rijst (-59) en de bami (+75)
- Gezien de regelmaat c.q. het patroon in de inkoop nekken lijken er in 2003 inkopen te ontbreken;
- In 2002 is volgens de administratie slechts 1 x hamvlees ingekocht;
- De laatste inkoop rijst in 2002 vond plaats op 25 en 28 oktober 2002 (53 baal). De eerstvolgende inkoop rijst
vindt plaats op 20-06-2003 (ca. 34 weken). Inkoop/verbruik rijst ca. 1,5 baal p.wk. Gezien het werkelijk
bevonden gebruik n.a.v. de ingestelde waarnemingen ter plekke (zie hierna) ad. ca. 5 à 5,9 baal p.wk. lijken
de geboekte inkopen rijst volgens de administratie onvolledig te zijn.
4.6. Beoordeling verbruik rijst/bami n.a.v. wtp’s
Uit vorenstaand overzicht aangaande de inkopen volgens de administratie blijkt:
- een gemiddelde inkoop rijst van 2,5 (2002) en 1,4 (2003) baal p.wk.
- een gemiddelde inkoop dozen bami van 1,4 (2002) en 2,8 doos p.wk.
Daarnaar gevraagd deelde de ondernemer mede dat het rijstverbruik in rustige tijden 2,5 à 3 balen en in drukke tijden ca. 3 à 4 balen beloopt.
In 2003 en 2004 zijn diverse waarnemingen ter plekke uitgevoerd. Hierbij werd o.a. ook de aanwezige voorraad genoteerd.
Over de periode 11-02-2004 t/m 17-02-2004 (slappe tijd) bleken er 5 balen rijst p.wk. te zijn verbruikt.
Over de periode 18-02-2004 t/m 03-03-2004 (slappe tijd) bleken er 5,9 balen rijst p.wk. te zijn verbruikt.
Over de periode 12-09-2003 t/m 04-11-2003 bleken er 3 dozen bami p.wk. te zijn verbruikt.
Vorenstaande bevindingen staan in schril contrast tot hetgeen ondernemer meedeelt en uit de administratie blijkt. Blijkbaar ligt het werkelijke verbruik hoger dan uit de administratie blijkt en ondernemer aangeeft.
4.7. Waarneming ter plekke 27-10-2003
Op 27 oktober 2003 om ca. 16.00 uur is door de controlerende ambtenaren van de Belasting-dienst Oost/kantoor Almelo een waarneming ter plekke uitgevoerd. De heer [A] was bezig met het koken van net afgeleverd vlees (nekken). Zij hebben alle afleverbonnen/facturen van
die dag gevraagd. De heer [A] verklaarde dat er die dag 30 kg nekken was afgeleverd conform de getoonde “wichtlijst” van de vleesleverancier t.w. [C].
Samen met de heer [A] zijn vervolgens de aanwezige ongekookte en onderhanden nekken gewogen.
Totaal aanwezig ongekookt en onderhanden nekken: ca. 88 kg
Totaal aanwezige afleverbonnen: 31,2 kg
Voor het verschil konden ondernemer noch zijn echtgenote een verklaring geven.
Zij bleven volhouden dat er geen andere leverancier was geweest. Ook bij controle van de administratie/facturen zijn geen andere leveringen geconstateerd op deze datum. Gezien het grote verschil lijkt het evident dat niet alle inkopen in de administratie worden geboekt.
4.8. Beoordeling “normbedrag” t.o.v. de aangegeven ontvangsten
Volgens aanwezige branche-informatie levert 1 baal rijst à 22,5 kg of 1 doos bami à 10 kg ca. € 840,00 omzet op.
2003 2002
Aangegeven ontvangsten incl. ob/excl. speelautomaat € 240.422,00 € 263.597,00
Verbruikte eenheden rijst/bami 225 210
Berekende omzet per eenheid rijst/bami € 1.068,54 € 1.255,22
Volgens branche-informatie € 840,00 € 840,00
Op basis van vorenstaande lijkt het er op dat niet alle inkopen volledig zijn geboekt.
4.9. Vergelijking theoretische omzet t.o.v. de kassa omzet periode 18-02-2004 tot
03-03-2004
Over de periode 18-02-2004 tot 03-03-2004 beloopt de theoretische omzet ca. € 21.000,00
Volgens de aanwezige kassabestanden is de omzet restaurant en afhaal € 8.425,00
Gezien deze forse afwijking lijkt het erop dat niet alle omzet op de kassa wordt aangeslagen.
4.10. Beoordeling inkoop dranken t.o.v. kassaomzet
Door ons is een derdenonderzoek ingesteld bij drankenhandel [D] te [Z] en is vervolgens voor enkele artikelen de theoretische omzet op basis van ingekochte aantallen bepaald en vergeleken met de aanwezige kassabestanden op artikelsoort. Hierbij bleek o.a. het navolgende:
Bier:
Jaar theor. omzet kassa omzet verschil % afwijking
1999 fl. 27.454,00 10.652,75 16.801,25 61,20
2000 fl. 24.632,00 12.627,75 12.004,25 48,73
2001 fl. 24.006,00 16.985,25 7.020,75 29,25
2002 € 10.174,80 5.787,25 4.387,55 43,12
Spa (behalve lemon):
Jaar theor. omzet kassa omzet verschil % afwijking
1999 fl. 4.350,00 2.465,00 1.885,00 43,33
2000 fl. 4.350,00 3.042,50 857,50 21,99
2001 fl. 3.675,00 3.544,50 130,50 3,55
2002 € 2.025,00 1.687,75 337,25 16,65
Gezien deze forse afwijkingen lijkt het erop dat niet alle omzet op de kassa wordt aangeslagen.
4.11 . Theoretische omzetberekening
Een theoretische omzetberekening op basis van de geconstateerde verbruiken laten zeer grote verschillen zien, t.w.:
Verbruik n.a.v. bevindingen bij wtp’s Euro’s Guldens
Rijst baal 22,5 kg verbruik p.w. stel 5
Bami doos 10 kg verbruik p.w. stel 3
Totaal 8
Normbedrag volgens verbruik/omzet periode wtp’s 840,00 1.851,12
Aantal weken per jaar 52
Theoretische ontvangsten excl. speelaut./incl. ob p.j. 349.440,00 770.064,42
Aangegeven omzet 2003 240.422,00
Aangegeven omzet 2002 263.597,00
Aangegeven omzet 2001 559.215,29
Aangegeven omzet 2000 480.640,92
Aangegeven omzet 1999 395.385,01
De aangegeven omzetten wijken zeer sterk af van de theoretisch berekende omzet.
4.12. Verwerpen van de administratie
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld (zie hiervoor):
- ondernemer voldeed niet aan de bewaarplicht vóór 12 september 2003;
- de kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening;
- de theoretische omzetberekening laat grote verschillen zien;
- de omzetverantwoording is onjuist c.q. onvolledig gebleken;
- de inkopen zijn niet volledig geboekt.
De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening en wordt derhalve verworpen. Uit het bovenstaande volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De belastingplichtige is er op gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg kan hebben op grond van artikel 25 en 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wij corrigeren de aangegeven omzet 1999 t/m 2003 op grond van:
- het niet voldoen aan de bewaarplicht;
- een onvolledige c.q. onjuiste omzetverantwoording;
- onvolledig geboekte inkopen;
- theoretische omzetbenaderingen t.o.v. de geboekte inkopen c.q. verbruik.
In de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de conclusies en berekeningen uit het rapport van 13 januari 2005 gevolgd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht de administratie van eiseres heeft verworpen als basis voor de winstberekening, en of verweerder de winst tot een juist bedrag heeft gecorrigeerd.
Verder is in geschil of verweerder terecht een vergrijpboete van € 4.811 heeft opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 27e, aanhef en onderdeel b, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt voorzover van belang, dat de rechtbank het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaart indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
In artikel 52 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
In artikel 75 Wet WAZ is bepaald dat de verschuldigde premie WAZ wordt geheven en ingevorderd overeenkomstig de voor de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting geldende regels. Dit heeft tot gevolg dat de bepalingen in de AWR van overeenkomstige toepassing zijn voor de premieheffing.
Verweerder betoogt dat de administratie van eiseres niet kan dienen als betrouwbare basis voor de fiscale winstberekening op grond van de volgende gebreken:
- agenda’s, reserveringnotities, pinafslagbonnen en afleverbonnen zijn niet bewaard gebleven in de periode
van 1 januari 1999 tot 12 september 2003,
- omzetverantwoording is onvolledig,
- onvolledige inkoopadministratie,
- gebreken in kasadministratie,
- grote verschillen tussen theoretische en aangegeven omzet,
- lage en jaarlijks afwijkende brutowinstpercentages.
Door eiseres wordt niet betwist dat vóór 12 september 2003 met betrekking tot de genoemde gegevens niet aan de bewaarplicht is voldaan. Wel voert eiseres aan dat verweerder bij een onderzoek op 23 mei 2001 niet heeft gewezen op de bewaarplicht, zodat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat verweerder instemde met de wijze van administreren en bewaren. De rechtbank kan dit betoog niet onderschrijven. Redengevend daarvoor is dat blijkens het rapport van 29 mei 2001 de aangelegenheid van de administratie- en bewaarplicht bij het onderzoek op 23 mei 2001 – naar de aanvaardbaarheid van de ingediende suppletie-aangifte omzetbelasting 2000 – niet aan de orde is geweest. Ook zijn geen omstandigheden gebleken waaruit eiseres mocht afleiden dat de aangelegenheid van de administratie- en bewaarplicht bij dat boekenonderzoek op haar fiscale merites is beoordeeld (vgl. HR 18 december 1991, BNB 1992/182). Dit onderzoek kan bij eiseres dan ook niet de indruk hebben gewekt dat verweerder zou instemmen met de wijze van administreren en bewaren door eiseres.
Verder voert eiseres aan dat verweerder pas bij brief van 12 september 2003 aan haar een bewaarplicht heeft opgelegd, zodat haar voordien niets kan worden verweten. Ook dit betoog kan de rechtbank niet onderschrijven. De verplichting om de administratie te bewaren vloeit immers voort uit artikel 52 AWR. Voor het ontstaan van deze verplichting is niet eerst een handeling van verweerder vereist.
Naast voornoemde schending van de bewaarplicht heeft verweerder bovendien, met de verwijzing naar de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van 13 januari 2005, voldoende aannemelijk gemaakt dat de inkoop- en kasadministratie onvolledig zijn, en dat grote verschillen bestaan tussen de theoretische en de aangegeven omzet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gebreken zodanig dat niet kan worden gesproken van een deugdelijke en betrouwbare grondslag voor de winstberekening. Eiseres heeft de administratie- en bewaarplicht zoals neergelegd in artikel 52 AWR derhalve geschonden. Deze schendingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat op grond daarvan plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast). Nu de gebreken in de periode van 1999 tot en met 2003 zijn geconstateerd is, anders dan eiseres heeft betoogd, van extrapolatie van onderzoeksgegevens geen sprake.
Dit betekent dat het aan eiseres is om overtuigend de onjuistheid van de correctie ter zake van de verzwegen omzet aan te tonen. Eiseres heeft de correctie betwist door te stellen dat de theoretische omzetberekening nergens op is gebaseerd. In dit verband heeft eiseres verwezen naar een artikel uit de consumentengids van mei 2004, waarin enige Chinese afhaalrestaurants zijn getest. Uit deze test is gebleken dat er een groot verschil in prijs en in hoeveelheden vlees, ei, groenten, nasi en bami bestaat tussen de onderzochte restaurants. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de verwijzing naar deze algemene testgegevens niet overtuigend de onjuistheid van de omzetcorrectie aangetoond.
De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslag dient te berusten op een redelijke schatting (vgl. HR 29 september 1993, BNB 1993/330). Verweerder heeft de omzetcorrectie gebaseerd op het feitelijke verbruik aan rijst en bami dat tijdens de waarnemingen ter plaatse is vastgesteld. Vervolgens is aan de hand van de branche-informatie – € 840 omzet per baal rijst of per doos bami – de omzet berekend. Deze berekening brengt mee dat de omzetcorrectie niet willekeurig is vastgesteld. Dat het feitelijk gebruik gedurende enige kortstondige waarnemingen ter plaatse is geëxtrapoleerd naar andere perioden, brengt niet mee dat de schatting van verweerder onredelijk is (vgl. HR 14 maart 2003, BNB 2003/200).
Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Vergrijpboete
Aan eiseres is ex artikel 67e AWR een vergrijpboete van 50% opgelegd omdat het aan haar opzet is te wijten dat de aanslag inkomstenbelasting tot een te laag bedrag is vastgesteld. Eiseres heeft gesteld dat geen sprake is van opzet. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat haar handelwijze – het voeren van een gebrekkige administratie – onjuist was of dat haar handelwijze het reële risico in zich droeg dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Derhalve moet worden geconcludeerd dat het aan haar opzet, althans ten minste aan haar voorwaardelijk opzet, is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft dan ook terecht een vergrijpboete opgelegd. De rechtbank acht in dit geval een vergrijpboete van 50% passend en geboden.
Ter zitting is gebleken dat verweerder de boete per vergissing tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Verweerder heeft bevestigd dat de boete dient te worden verminderd tot € 1.375, zijnde 50% van het nagevorderde bedrag van € 2.751.
Voor de beoordeling van de vraag of een (boete)zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, lid 1, EVRM is behandeld, heeft als uitgangspunt te gelden dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (vgl. HR 22 april 2005, BNB 2005/337). De termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres bij het rapport van 10 oktober 2004 van de boete in kennis is gesteld. Nu tussen het tijdstip hiervan en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete verder met 20% te verminderen tot een bedrag van € 1.100.
Het beroep inzake de boete dient gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, gewicht factor 1). Van overige kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de boete gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boete;
- vermindert de boete tot € 1.100 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. F.M. Smit en M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier, op 4 april 2007. .
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.