ECLI:NL:RBARN:2007:BF2115

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3994
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lening bij eigen vennootschap als eigenwoningschuld in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Arnhem op 26 januari 2007, staat de vraag centraal of een lening die eiser bij zijn eigen vennootschap heeft afgesloten, kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser, die 100% aandeelhouder is van [A] B.V., heeft in 1998 een eigen woning gekocht en in 1999 verbouwd. De kosten van deze verbouwing bedroegen ƒ 400.000, welke hij aanvankelijk uit zijn privévermogen heeft gefinancierd. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 een bedrag van € 9.075 in aftrek gebracht als rente van schulden met betrekking tot de eigen woning.

De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 opgelegd, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft op 12 januari 2007 de zitting gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verbouwingskosten heeft voorgefinancierd met de bedoeling om deze uiteindelijk met vreemd vermogen te financieren. De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad, waarin wordt gesteld dat de omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor verbetering van zijn woning aanvankelijk uit eigen middelen financiert, niet in de weg staat aan de kwalificatie van een later aangegane lening als eigenwoningschuld, mits aannemelijk wordt gemaakt dat de lening is aangegaan ter uitvoering van het oogmerk om de kosten te financieren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van griffier M. Brouwer. Partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3994
Uitspraakdatum: 26 januari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost/kantoor Doetinchem, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 juni 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 (aanslagnummer [00].H.36)
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007.
Namens eiser is daar verschenen diens gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
Feiten
Eiser is 100% aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: de B.V.).
Eiser heeft in 1998 een eigen woning gekocht gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
In 1999 heeft een verbouwing aan deze woning plaatsgevonden. De kosten van deze verbouwing bedragen ƒ 400.000 (€ 181.512). Eiser heeft de verbouwing oorspronkelijk uit zijn privévermogen gefinancierd.
Op de balans per 31 december 1999 van de B.V. (destijds [B] B.V. genaamd) is onder de financiële vaste activa een post opgenomen ter grootte van ƒ 400.000 met omschrijving ‘lening [X]’. De hoogte van deze lening bedroeg per 31 december 1998 ƒ 240.000. In de toelichting op de balans is hieromtrent het volgende opgenomen.
Lening [X] (**) 31-12-1999 31-12-1998
Saldo per 1 januari 240.000 430.000
Aflossing/verstrekking
Boekjaar 160.000 - 190.000
----------- -----------
Saldo per 31 december 400.000 240.000
(**) Dit betreft een hoofdsom groot ƒ 240.000. Aflossingstermijnen zijn niet overeengekomen, terwijl over de uitstaande hoofdsom een rente van 7% wordt vergoed. Per 1 januari 1999 is de oude hoofdsom afgelost terwijl er een nieuwe lening van ƒ 400.000 is opgenomen ten behoeve van de verbouwing aan de privéwoning. Hierover is een rente van 6% vergoed.
In het specificatie van de rekening-courant van de B.V. met eiser over 1999 is onder meer opgenomen: “aflossing aandelenlening ƒ 240.000” en “ontvangen nieuwe lening woning
– ƒ 400.000”.
Behoudens hetgeen in de jaarrekening is vermeld is geen schriftelijk bewijsmateriaal – zoals een geldleningovereenkomst en/of notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders – met betrekking tot de verstrekte geldlening voorhanden.
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 heeft eiser een bedrag van € 9.075 (zijnde 5% van € 181.512 oftewel ƒ 400.000) in aftrek gebracht als rente van schulden met betrekking tot de eigen woning.
Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de door eiser bij de B.V. afgesloten lening kan worden aangemerkt als eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
Eiser beroept zich op het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 februari 2006, nr. 39.961, BNB 2006/207. Verweerder stelt zich op het standpunt dat – daargelaten of sprake is van een lening van ƒ 400.000 dan wel ƒ 160.000 – geen verband bestaat tussen de verbouwing en de opname in rekening-courant.
Beoordeling
In zijn arrest van 24 februari 2006, nr. 39.961, BNB 2006/207 overweegt de Hoge Raad als volgt.
“(…). De enkele omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor verbetering en/of onderhoud van zijn eigen woning aanvankelijk financiert uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering en/of het onderhoud niet van meet af aan zijn gefinancierd met geleend geld, behoeft niet in de weg te staan aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering en/of onderhoud van die woning. Zodanige kwalificatie is in ieder geval gerechtvaardigd indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering en/of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk. (…)”.
Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de verbouwingskosten heeft voorgefinancierd uit zijn privévermogen met de vooropgezette bedoeling om de verbouwing met vreemd vermogen te financieren.
Eiser voert – zakelijk weergegeven – aan:
- dat hem is geadviseerd de kosten via de B.V. te laten lopen maar dat hij als gevolg van een misverstand met
zijn adviseur de verbouwingskosten direct uit zijn privévermogen heeft voldaan;
- dat het als gevolg van gewijzigde fiscale regelgeving voor de hand liggend was dat de financiering van de
verbouwing bij de B.V. plaats diende te hebben, zodat de bestaande lening van ƒ 240.000 kon worden
afgelost alsmede een extra creditering van de rekening-courant kon plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk dat hij de verbouwingskosten heeft voorgefinancierd uit het privévermogen met de vooropgezette bedoeling de verbouwing uiteindelijk met vreemd vermogen te financieren. De door eiser aangevoerde argumenten geven immers – zonder nadere onderbouwing door bijvoorbeeld relevante bescheiden dienaangaande – geen inzicht in de bedoeling van eiser ten tijde van het voldoen van de verbouwingskosten.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.