RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3355
Uitspraakdatum: 11 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [00]H.26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.592.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.084.
Eiser heeft daartegen bij fax van 6 juni 2006, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2006 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Verweerder heeft op 30 januari 2006 een brief van eiser, gedateerd op 28 januari 2006, ontvangen, waarin bezwaar is gemaakt tegen de aanmaning Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, jaar 2002, aanslagnummer [00]H.26. In deze brief staat de volgende zinsnede:
“U negeert mijn bezwaarschrift, ingediend op 14 november 2005, naar aanleiding van de ontvangen, kennelijk ambtshalve, opgelegde aanslag over 2002”.
Eiser heeft als bijlage bij deze brief het bedoelde bezwaarschrift van 14 november 2005 gehecht.
Eiser heeft als produktie 3 bij het beroepschrift een brief van 28 januari 2006 overgelegd, die grotendeels gelijkluidend is aan de door verweerder ontvangen brief, maar die ten aanzien van de hiervoor geciteerde zinsnede als volgt daarvan afwijkt:
“Tot heden ontving ik geen aanslag waarop deze aanmaning is gebaseerd. Ik kon dus niet eerder bezwaar maken.”
Volgens eiser betreft deze versie van de brief een concept, dat per fax naar zijn gemachtigde is gestuurd voor commentaar en daarna is aangepast naar aanleiding van het gegeven advies.
In geschil is of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige aanslag.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
De onderhavige aanslag is gedateerd op 8 november 2005. De laatste dag van de bezwaartermijn was volgens artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dus 20 december 2005.
Volgens artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift volgens het tweede lid tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De door verweerder op 30 januari 2006 ontvangen brief is niet voor het einde van de termijn ontvangen. De brief is ook niet binnen een week na afloop van de termijn ontvangen en kan daarom niet gelden als een tijdig ingediend bezwaarschrift.
Indien zou komen vast te staan dat de brief van 14 november 2005 op dezelfde datum door eiser is afgegeven bij verweerder, zoals eiser aanvoert, dan zou die brief gelden als een tijdig ingediend bezwaarschrift.
Nu verweerder de brief van 14 november 2005 niet heeft ontvangen, anders dan als bijlage bij de wel ontvangen brief van 28 januari 2006, rust de bewijslast op dit punt op eiser. Eiser dient aannemelijk te maken dat de brief van 14 november 2005 op die datum is afgegeven bij verweerder.
Eiser heeft geen ontvangstbewijs kunnen overleggen dat zijn stelling bevestigt. Er zijn ook geen andere objectieve aanknopingspunten gesteld of gebleken die bevestigen dat de brief op 14 november 2005 bij verweerder is afgegeven. De omstandigheid dat eiser niet over dergelijke objectieve bewijsstukken beschikt, moet voor zijn risico blijven.
De verklaring van eiser ter zitting dat hij de brief persoonlijk heeft afgegeven aan de receptie van het belastingkantoor in Apeldoorn, of aan een medewerker van de beveiliging van dat kantoor, is voor de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat de brief van 14 november 2005 op die datum daadwerkelijk is afgegeven bij verweerder. De verklaring van eisers echtgenote dat zij die avond nog een uitvoerige discussie hebben gehad over de vraag of eiser er wel verstandig aan had gedaan om de brief aan de beveiliging af te geven, in plaats van in de rij te gaan staan, zoals de beveiligingmedewerker had gezegd, kan de rechtbank evenmin overtuigen. Als de bezorging van de brief zoveel nadruk heeft gehad als uit die verklaring volgt, is de tekst van de conceptbrief van 28 januari 2006, zoals overgelegd bij het beroepschrift, namelijk niet goed te verklaren, ook niet als wordt meegewogen dat eiser meerdere aanslagen over meerdere jaren had ontvangen.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier, op 11 januari 2007.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.