Registratienummer: AWB 06/4541
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser I], [eiser II], [eiser III] en [eiser IV], eisers,
allen wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 juli 2006.
Bij besluit van 13 april 2006 heeft verweerder geweigerd het verzoek in te willigen om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) inzage te verlenen in het dossier ‘Oosterbeek-Hoog’.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Verweerder heeft het hiervoor genoemde dossier aan de rechtbank overgelegd, met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de betreffende stukken. Bij beslissing van 17 november 2006 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb. Bij brief van 27 november 2006 hebben eisers de krachtens artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb vereiste toestemming verleend om mede op grondslag van de betreffende stukken uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 oktober 2007. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen en mw. ir. W.M.C. Schultze, werkzaam bij de gemeente Renkum.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de gevraagde informatie bedrijfsgegevens betreft die door projectontwikkelaars vertrouwelijk aan de gemeente Renkum zijn overgelegd in het kader van een mediationtraject.
Eisers hebben de juistheid van het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Zij zijn kort gezegd van mening dat slechts bij hoge uitzondering stukken in dit dossier vertrouwelijk zouden mogen zijn onder meer gelet op het belang om mee te kunnen denken over de ontwikkelingen rond Oosterbeek-Hoog. Tevens achten zij de geheimhouding onjuist nu in een eerder stadium delen van het dossier openbaar waren.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 23 augustus 2005 heeft verweerder op grond van artikel 25 Gemeentewet besloten geheimhouding op te leggen ten aanzien van het dossier ‘Oosterbeek-Hoog’ tijdens de gerechtelijke procedure tussen verweerder en de projectontwikkelaars. De gemeenteraad heeft dit besluit van 14 september 2005 bevestigd en tot op heden nog niet opgeheven. Voor 23 augustus 2005 was het dossier (deels) wel openbaar en er is ook door derden kennis genomen van de inhoud van het openbare deel van het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat de documenten uit het dossier, die vóór 23 augustus 2005 openbaar waren, ten onrechte door verweerders niet aan eisers zijn verstrekt. Hetgeen eenmaal openbaar is gemaakt, blijft naar het oordeel van de rechtbank openbaar. Het is niet mogelijk in een later stadium informatie alsnog met een beroep op een van de uitzonderingsgronden van de Wob te weigeren. Een andere conclusie zou het mogelijk maken om verzoekers om informatie ongelijk te behandelen. Het voorgaande volgt volgens de rechtbank ook uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 april 2000 (LJN: AA5845) waarin de Afdeling overwoog dat, daargelaten de vraag of de afweging van belangen zoals die had behoren plaats te vinden, tot inwilliging van het verzoek had behoren te leiden, in het geval de gevraagde gegevens met toepassing van de Wob al aan derden zijn verstrekt deze daarom moeten worden geacht desverzocht voor iedere burger beschikbaar te zijn.
Ten aanzien van de documenten die niet al eerder openbaar zijn gemaakt overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS dient artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake indien en voorzover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Voor wat betreft de documenten die niet eerder openbaar zijn gemaakt, is de rechtbank van oordeel, na kennisneming hiervan met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, dat deze slechts in zeer beperkte mate bedrijfsgegevens bevatten die als vertrouwelijk kunnen worden aangemerkt. Nu verweerder slechts artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, komt het besluit ook voor wat betreft de documenten aan het dossier toegevoegd na 23 augustus 2005 voor vernietiging in aanmerking. Verweerder heeft weliswaar in de beroepsfase en ter zitting ook nog een beroep gedaan op de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 10, tweede lid, onder b en onder g, van de Wob en de beperkingsgronden uit artikel 11 van de Wob, maar de rechtbank stelt vast dat verweerder deze weigeringsgronden niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd, zodat het beroep reeds hierom faalt. Hetzelfde geldt voor de overige in het beroepschrift en ter zitting genoemde wettelijke bepalingen, artikel 25 Gemeentewet en artikel 28 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, die zich volgens verweerder tegen openbaarmaking van deze informatie verzetten (ABRvS 11 augustus 2004, AB 2004, 348).
Het bestreden besluit is in strijd met artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Nu niet gebleken is van door eisers gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen;
bepaalt dat de gemeente Renkum het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 138 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2007.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 27 december 2007