ECLI:NL:RBARN:2007:BC0977

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159475
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en erfdienstbaarheid met betrekking tot een boom op de erfgrens

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel met woning en erf, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die eveneens eigenaar is van een aangrenzend perceel. Eiser vordert dat gedaagde wordt verboden om de overhangende takken van een boom, die zich op het perceel van eiser bevindt, weg te snijden en de doorschietende wortels in de grond van zijn erf weg te hakken. Eiser stelt dat de boom meer dan twintig jaar geleden is geplant, waardoor de vordering tot verwijdering van de boom is verjaard en er een erfdienstbaarheid is ontstaan die gedaagde verplicht om de boom te dulden.

Gedaagde betwist dat de boom langer dan twintig jaar in de tuin van eiser staat en stelt dat de boom veel zonlicht wegneemt uit zijn tuin. Hij beroept zich op artikel 5:44 BW, dat hem het recht geeft om overhangende takken en wortels te verwijderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel gedaagde in principe het recht heeft om de overhangende takken en wortels te verwijderen, hij daarbij rekening moet houden met de erfdienstbaarheid die de aanwezigheid van de boom op het perceel van eiser waarborgt. De rechter concludeert dat het verbod zoals door eiser gevorderd te verstrekkend is en wijst de vordering af.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar op 3 december 2007, in aanwezigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 159475 / KG ZA 07-516
Vonnis in kort geding van 5 december 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. K. van der Meulen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief (met bijlagen) van [gedaagde] ingekomen op 30 augustus 2007
- de mondelinge behandeling d.d. 4 september 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de aanhouding ten behoeve van overleg tussen partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van het perceel met woning en erf, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. [gedaagde] is eigenaar van het perceel met woning en erf, gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. De percelen grenzen aan de achterzijde aan elkaar en zijn door een haag van elkaar gescheiden.
2.2. Op het perceel van [eiser] staat, op een afstand van minder dan 2 meter vanaf de erfgrens, een goudiep (hierna te noemen: de boom).
2.3. Bij brief van 24 november 2006 heeft [gedaagde] [eiser] onder meer zijn bezwaren tegen de boom meegedeeld. De boom neemt op het perceel van [gedaagde] door zijn grote hoogte en grote breedte veel zon weg en onttrekt veel water aan de grond ten nadele van de haag.
2.4. Bij brief van 31 juli 2007 heeft [gedaagde] [eiser] een aantal voorwaarden gesteld waaronder hij de boom zal gedogen.
2.5. Bij brief van 7 augustus 2007 heeft de advocaat van [eiser] deze onder meer meegedeeld dat de vordering van [gedaagde] tot verwijdering van de boom is verjaard omdat de boom meer dan twintig jaar geleden is geplant en dat [eiser] als gevolg van die verjaring een erfdienstbaarheid heeft verkregen op grond waarvan [gedaagde] de boom boven of onder zijn erf moet dulden en niet gerechtigd is de overhangende beplanting of doorschietende wortels weg te snijden. [eiser] heeft een afschrift van deze brief aan [gedaagde] gezonden.
2.6. Bij brief van 9 augustus 2007 heeft [gedaagde] [eiser] onder meer meegedeeld dat hij niet instemt met de inhoud van de brief van 7 augustus 2007. [gedaagde] heeft [eiser] de keuze uit drie mogelijkheden gegeven: [eiser] gaat akkoord met de door [gedaagde] bij brief van 31 juli 2006 gestelde voorwaarden; [eiser] verwijdert alle takken die geheel of gedeeltelijk boven het perceel van [gedaagde] hangen en indien [eiser] dat onvoldoende doet, zal kocken zelf daartoe overgaan, evenals het verwijderen van de wortels in zijn perceel; [eiser] verwijdert de boom voor 30 augustus 2007.
2.7. Bij brief van 14 augustus 2007 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] onder meer meegedeeld dat [eiser] de op het perceel van [gedaagde] overhangende takken en doorschietende wortels niet zal verwijderen, dat [gedaagde] op grond van de ontstane erfdienstbaarheid niet gerechtigd is overhangende takken en doorschietende wortels zelf te verwijderen en dat ter zake van het gerezen geschil een kort geding procedure aanhangig zal worden gemaakt.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - [gedaagde], op straffe van een dwangsom, te verbieden de boven zijn erf hangende takken van de boom weg te snijden en de doorschietende wortels in de grond van zijn erf weg te hakken.
Met gebeurtenissen na de sluiting van de behandeling ter zitting op 4 september 2007 kan de voorzieningenrechter geen rekening houden omdat partijen daarna met elkaar zijn gaan onderhandelen - waar de voorzieningenrechter buiten staat – en er geen sprake is geweest van een deskundigenbenoeming of stukkenwisseling in de betekenis waarin die in een bodemprocedure plaatsvinden.
3.2. Als grondslag voor zijn vordering voert [eiser] aan dat [gedaagde] geen zodanige hinder ondervindt van de boom, dat [eiser] in redelijkheid gehouden zou zijn aan de door [gedaagde] gestelde voorwaarden te voldoen. Voorts stelt [eiser] dat de vordering tot verwijdering van de boom is verjaard omdat de boom meer dan twintig jaar geleden (1983) is geplant en er, nadat de verjaring was voltooid, een erfdienstbaarheid is ontstaan op grond waarvan [gedaagde] de boom thans behoort te dulden en hij niet gerechtigd is overhangende takken en doorschietende wortels te verwijderen.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat de boom langer dan 20 jaar in de tuin van [eiser] staat. Volgens [gedaagde] neemt de boom, door zijn grote hoogte en zijn brede kruin veel (zon)licht weg uit de zijn tuin. Boven zijn perceel steken na de snoei van de boom in juli 2007, nog takken uit van ruim 2 meter. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 5:44 BW geen takken en wortels op zijn perceel hoeft te dulden en gerechtigd is deze te verwijderen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de boom er meer dan 20 jaar staat, foto’s overgelegd die in 1983 zijn genomen en waarop, op de plaats waar nu de boom staat, een jonge goudiep is te zien. [gedaagde] heeft gesteld dat hij eraan twijfelt of de boom er al zo lang staat, omdat hij de boom voor het eerst in 1990 boven de palenrij in de tuin van [eiser] heeft zien uitkomen. Dit verweer van [gedaagde] gaat niet op, omdat voor de aanvang van de verjaringstermijn niet van belang is wanneer [gedaagde] de boom heeft waargenomen maar bepalend is het moment waarop deze geplant is. In dit kort geding is dus, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk dat de boom er langer dan 20 jaar staat. Dit betekent op grond van artikel 3:105 BW dat er een erfdienstbaarheid ten laste van [gedaagde] is ontstaan, die meebrengt dat [gedaagde] de aanwezigheid van de boom moet dulden.
4.2. Het voorgaande neemt niet weg dat [gedaagde] conform het bepaalde in artikel 5:44 BW op zijn erf overhangende takken en doorschietende wortels mag verwijderen. Echter, bij het snoeien van de overhangende takken en het verwijderen en/of weghakken van de doorgeschoten wortels dient, op grond van de erfdienstbaarheid, het laten voortleven van de boom gerespecteerd te worden. Toebrengen van schade aan de boom maakt [gedaagde] dus schadeplichtig tegenover [eiser]. De stelling van [eiser] dat het [gedaagde] op grond van een erfdienstbaarheid niet zou zijn toegestaan de overhangende takken en doorschietende wortels van zijn perceel te verwijderen, gaat niet op. Niet valt in te zien dat de erfdienstbaarheid aan toepassing van artikel 5:44 BW in de weg zou staan.
4.3. De voorzieningenrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het verbod zoals door [eiser] gevorderd, te verstrekkend en derhalve niet toewijsbaar is.
4.4. Omdat partijen over en weer een onjuist standpunt ten aanzien van de boom hebben ingenomen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 3 december 2007.