zaaknummer / rolnummer: 163284 / KG ZA 07-744
Vonnis in kort geding van 29 november 2007
DE ONDERNEMINGSRAAD VAN DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP
PACKARD BELL B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
procureur mr. L. Paulus te Arnhem,
advocaat mr. M.W.A.M. van Kempen te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PACKARD BELL B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. F.B.J. Grapperhaus te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Ondernemingsraad en Packard Bell genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bijbehorende producties
- de door Packard Bell overgelegde producties
- de mondelinge behandeling op 28 november 2007
- de pleitnota van de Ondernemingsraad
- de pleitnota van Packard Bell met bijbehorende producties.
1.2. Ten slotte is vanwege de grote spoedeisendheid van de zaak vonnis bepaald op 29 november 2007, met dien verstande dat de motivering daarvan op een later tijdstip afzonderlijk op schrift zal worden gesteld. Deze motivering volgt hierna.
2. De feiten
2.1. Packard Bell is een computerproducent die zich richt op de productie en verkoop van desktop- en laptopcomputers met aanverwante producten ten behoeve van de Europese markt. De zeggenschap over Packard Bell rust sinds 13 oktober 2006 bij de Chinese investeerder John Hui, die via de door hem gedreven vennootschap Clifford Holdings Ltd. een belang van 75% in Packard Bell heeft. De andere 25 % berust bij het Japanse elektronica concern NEC Corporation (NEC). Beide laatstgenoemde vennootschappen hebben hun belangen in Packard Bell ondergebracht in de Luxemburgse vennootschap PB Holding Company S.a.r.l. (hierna: PB Holding), welke vennootschap enig aandeelhoudster is van Packard Bell. De belangen van de (ongeveer 90) werknemers van Packard Bell in Nederland worden behartigd door de Ondernemingsraad.
2.2. John Hui was in augustus 2007 voornemens de zeggenschap over de door Packard Bell gedreven onderneming over te dragen aan het bedrijf Lenovo. Naar aanleiding daarvan heeft de Ondernemingsraad op 8 augustus 2007 een verzoek ontvangen om advies uit te brengen over de door John Hui voorgenomen overdracht van de aandelen/zeggenschap aan Lenovo. Die adviesaanvraag is op 27 augustus 2007 ingetrokken.
2.3. Op 26 september 2007 heeft de Ondernemingsraad een nieuwe adviesaanvraag ontvangen met betrekking tot een voorgenomen besluit van John Hui om de aandelen/zeggenschap in Packard Bell over te dragen aan de Amerikaanse vennootschap Gateway Inc., aan welke vennootschap John Hui in of omstreeks het najaar van 2006 een koopoptie ter zake van de aandelen in Packard Bell had verstrekt. Gateway Inc. is thans eigendom van de vennootschap ACER, een directe concurrent van Lenovo.
2.4. Omdat de Ondernemingsraad eerst bij de adviesaanvraag van 26 september 2007 van voormelde optie vernam, heeft de Ondernemingsraad na informatie bij Packard Bell te hebben ingewonnen op 1 november 2007 een verzoekschrift ex art. 26 WOR bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam ingediend met betrekking tot het in 2006 gegeven advies betreffende de overdracht van de zeggenschap aan Hui c.q. Clifford Holdings Ltd., in welke procedure -kortweg- de intrekking door Packard Bell van het besluit tot overdracht van de zeggenschap over Packard Bell aan John Hui door NEC is verzocht alsmede als voorlopige voorziening is verzocht een verbod aan Packard Bell en John Hui op te leggen om uitvoering te geven aan het besluit tot voorwaardelijke overdracht van de zeggenschap over Packard Bell. De behandeling van dit verzoek is bepaald op 6 december 2007.
2.5. In het kader van de onder 2.3. genoemde adviesaanvraag van 26 september 2007 heeft de Ondernemingsraad met een beroep op het bepaalde in de artikelen 16 respectievelijk 22 WOR een bijdrage in de kosten van een deskundige, prof. dr. Koster (hierna: Koster) aan Packard Bell gevraagd. Op 6 november 2007 heeft Packard Bell aan de Ondernemingsraad een budget van € 4.500,-exclusief BTW toegekend voor het inschakelen van Koster. Koster heeft de Ondernemingsraad bijgestaan bij het opstellen van een door Lenovo en ACER in te vullen vragenlijst met betrekking tot hun plannen met Packard Bell na de eventuele overname, alsmede op 14 november 2007 een informatieve bijeenkomst bijgewoond met ACER. Het aan de Ondernemingsraad toegekende budget voor de bijstand van de deskundige is aan deze activiteiten van de deskundige opgegaan.
2.6. Op 15 november 2007 heeft de Ondernemingsraad aan Packard Bell bericht dat hij in staat was op 30 november 2007 een advies uit te brengen, mits tijdig alle benodigde informatie aan hem was verstrekt en hij gebruik zou kunnen (blijven) maken van de diensten van Koster. De daarmee gepaard gaande kosten worden door de Ondernemingsraad begroot op € 4.500,-- exclusief BTW. Bij brief van 16 november 2007 heeft Packard Bell aan de Ondernemingsraad laten weten dat het advies van de Ondernemingsraad uiterlijk op
30 november 2007 moet zijn uitgebracht en dat het verzoek om een aanvullend budget te verstrekken ten behoeve van de deskundige Koster, wordt geweigerd. De Ondernemingsraad heeft naar aanleiding hiervan op 22 november 2007 op de voet van het bepaalde in artikel 36, derde lid WOR schriftelijk om bemiddeling verzocht van de Algemene Bedrijfscommissie. Daarop is nog niet beslist.
3.1. De Ondernemingsraad is van mening dat het adviestraject nog niet voldoende is afgerond. In het kader van het door hem gewenste onderzoek naar het ‘level playing field’ waarbij zowel ACER/Gateway Inc. als Lenovo gelijke kansen moet krijgen met betrekking tot de overname van Packard Bell wenst de Ondernemingsraad, gezien de ingrijpende gevolgen die een overdracht van de zeggenschap heeft, een zorgvuldig advies te geven. Daarvoor is volgens de Ondernemingsraad noodzakelijk dat de door Lenovo en ACER/Gateway Inc. inmiddels verstrekte antwoorden op de door de Ondernemingsraad gestelde vragen met behulp van Koster worden geëvalueerd en dat omtrent de concretisering van de plannen van de beide kandidaten na overname nader van gedachten wordt gewisseld in een tweetal nog te beleggen bijeenkomsten in het bijzijn van Koster. Onder deze omstandigheden kan in de visie van de Ondernemingsraad niet van hem worden gevergd op 30 november 2007 advies uit te brengen.
3.2. De Ondernemingsraad vordert daarom thans - samengevat - Packard Bell te gebieden in te stemmen met de inschakeling van Koster voor drie dagdelen – dit naar de voorzieningenrechter begrijpt op kosten van Packard Bell – teneinde de Ondernemingsraad te assisteren bij het afronden van het adviestraject, alsmede Packard Bell te gebieden de Ondernemingsraad uitstel te verlenen met betrekking tot het te geven advies tot uiterlijk
21 december 2007. De Ondernemingsraad stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben, omdat de datum 30 november 2007 met rasse schreden nadert en vóór die tijd geen beslissing van de onder 2.6. genoemde commissie valt te verwachten.
3.3. Packard Bell voert verweer. Samengevat komt dit verweer erop neer dat de Ondernemingsraad in de eerste plaats niet ontvankelijk is in haar vorderingen, enerzijds omdat bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam een procedure aanhangig is en anderzijds omdat de Ondernemingsraad zich eerder tot de onder 2.6. genoemde Bedrijfscommissie had moeten wenden. Daarnaast stelt Packard Bell zich op het standpunt dat de Ondernemingsraad inmiddels voldoende informatie heeft ontvangen en ruimschoots tijd en gelegenheid heeft gehad om – zonder verdere hulp van Koster – vóór 30 november 2007 advies uit te (kunnen) brengen, desnoods een negatief advies vanwege het niet meer kunnen/mogen inschakelen van die deskundige.
Verder heeft Packard Bell aangevoerd dat zij terzake van de overdracht door Clifford Holding aan Gateway niet verplicht was om de Ondernemingsraad om advies te vragen, omdat het hier een mogelijke overname betreft die door de (groot)moeder (vennootschap) van Packard Bell zal plaatsvinden en waar de Ondernemingsraad in feite niets mee te maken heeft. Packard Bell heeft de Ondernemingsraad bovendien niet gevraagd advies te geven over een ‘level playing field’ dat de Ondernemingsraad thans met de door haar gevraagde voorzieningen beoogt te bewerkstelligen, aldus Packard Bell.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de bevoegdheid/ontvankelijkheid
4.1. In de eerste plaats wordt ingegaan op de vraag of de voorzieningenrechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter naast de bevoegdheid van de Ondernemingskamer ex artikel 26 lid 8 WOR wordt als een aanvullende aanvaard, zeker wanneer – voorafgaande aan de beslissing van de Ondernemingskamer – een onmiddellijke noodzaak tot ingrijpen bestaat en de beslissing van de Ondernemingskamer niet kan worden afgewacht.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich voor.
Gebleken is immers dat de eventuele behandeling van de verzochte voorzieningen door de Ondernemingskamer eerst op 6 december 2007 kan plaatsvinden, terwijl de termijn van advisering door de Ondernemingsraad reeds verstrijkt op 30 november 2007 en Packard Bell niet bereid is deze termijn te verlengen tot de beslissing van de Ondernemingskamer. Daaraan doet niet af dat Packard Bell zich ter zitting bereid heeft verklaard om vóór 10 december 2007 geen uitvoeringsbesluiten te nemen inzake de mogelijke gevolgen van een eventuele aandelentransactie, teneinde de Ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen zijn vorderingen aan de Ondernemingskamer voor te leggen.
Ook het feit dat de Ondernemingsraad zich mogelijk eerder tot de Bedrijfscommissie had kunnen wenden, kan – anders dan Packard Bell heeft betoogd – aan deze bevoegdheid niet afdoen, dit gezien het belang dat de Ondernemingsraad bij een beslissing voor 1 december 2007 heeft.
Met het voorgaande is tevens het (in hoge mate) spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven. De voorzieningenrechter acht zich daarom bevoegd een beslissing te geven en zal de Ondernemingsraad in zijn vorderingen ontvangen.
de inhoudelijke beoordeling
4.2. Voorop gesteld wordt dat Packard Bell op 26 september 2007 aan de Ondernemingsraad advies heeft gevraagd zonder daarbij beperkingen te stellen ten aanzien van de reikwijdte van het te geven advies. Aan de stelling van Packard Bell dat de adviesaanvraag van 26 september 2007 wettelijk niet verplicht was, omdat de overdracht van de zeggenschap over Packard Bell op hoger niveau (buiten Packard Bell om) plaatsvindt, wordt dan ook voorbijgegaan. Nu Packard Bell aan de Ondernemingsraad (een algemeen) advies heeft gevraagd, moet de Ondernemingsraad gerechtigd worden geacht een advies uit te brengen (dit – in ieder geval – zolang de adviesaanvraag niet is ingetrokken).
4.3. Packard Bell heeft eveneens betoogd dat de adviesaanvraag zich niet mag uitstrekken tot een onderzoek naar het ‘level playing field’, omdat de Ondernemingsraad niet gevraagd is hierover te adviseren. Het is – volgens Packard Bell – niet aan de Ondernemingsraad te bepalen aan wie Clifford Holding haar aandelen in Packard Bell Holding het beste kan overdragen, om welke reden Packard Bell de Ondernemingsraad geen advies over het ‘level playing field’ heeft gevraagd.
Ook in dit verweer ziet de voorzieningenrechter geen reden de verzochte voorzieningen te weigeren. Indien Packard Bell geen onderzoek naar het ‘level playing field’ wilde, had zij dat eerder en nadrukkelijk aan de Ondernemingsraad kenbaar moeten maken en had Packard Bell direct vergoeding van de kosten van Koster, die werd ingeschakeld om onderzoek naar ook dit aspect te doen, moeten weigeren. Door de kosten die op het onderzoek naar het ‘level playing field’ betrekking hadden aanvankelijk te vergoeden, heeft Packard Bell bij de Ondernemingsraad de overtuiging gewekt dat deze dat aspect van de overname in zijn advies mocht betrekken.
4.4. De Ondernemingsraad heeft een aanvullende bijdrage in de kosten van het onderzoek van Koster gevorderd. Hij voert aan dat nader advies van Koster nodig is om tot een verantwoord advies aan Packard Bell te komen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vordering gerechtvaardigd is. Daar waar Packard Bell de Ondernemingsraad heeft toegestaan advies bij Koster in te winnen, in welk advies een onderzoek naar het ‘level playing field’ betrokken is, heeft Packard Bell geen overtuigende argumenten aangevoerd waarom Koster zijn advisering niet zou mogen voortzetten, terwijl bijstand gezien enerzijds de ver strekkende gevolgen van de overgang van de zeggenschap en anderzijds de gecompliceerdheid van de materie alleszins reëel lijkt. In dat verband wordt tevens overwogen dat de Ondernemingsraad de aanvraag voor de bijdrage in de kosten – zoals voorgeschreven is – vooraf gedaan heeft en dat de hoogte van het gevorderde bedrag gezien het belang van het advies en de draagkracht van Packard Bell niet onevenredig is.
4.5. Het verweer van Packard Bell dat de adviesaanvraag al meer dan twee maanden vergt, kan geen doel treffen, nu een belangrijk deel van deze periode (de maand oktober 2007) aan procedurele kwesties is besteed, zodat de Ondernemingsraad pas in november 2007 aan de inhoudelijke kant van de aanvraag toekwam.
Belangrijk is nog dat Packard Bell niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat Packard Bell een belang heeft bij de datum van 30 november 2007. Pachard Bell heeft niet aangegeven waarom het advies niet na deze datum kan worden uitgebracht.
Integendeel, bij de behandeling van de vordering heeft Packard Bell desgevraagd geantwoord dat de reden voor het weigeren van een verlenging van de adviestermijn was “dat het nu maar eens uit/genoeg moest zijn”.
Hoe begrijpelijk het verlangen van Packard Bell naar een spoedig advies moge zijn, wanneer een specifiek belang bij een advies voor 1 december 2007 ontbreekt, kan deze wens geen reden zijn een verlenging van de termijn te weigeren.
4.6. De voorzieningenrechter verwerpt tot slot het verweer van Packard Bell dat de Ondernemingsraad ook (uiterlijk) op 30 november 2007 een negatief advies kan uitbrengen met als reden dat hij geen deskundige meer heeft kunnen/mogen inschakelen.
Gegeven de omstandigheid dat Packard Bell nu eenmaal aan de Ondernemingsraad heeft verzocht advies uit te brengen, dient aan de Ondernemingsraad ook de gelegenheid te worden geboden een zorgvuldig en onderbouwd advies te geven, zeker nu (zoals onder 4.5. reeds is overwogen) aan de zijde van Packard Bell geen redelijk belang bestaat bij een eerder advies dan op (uiterlijk) 21 december 2007.
4.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde voorzieningen toewijsbaar zijn.
4.8. Gezien het bepaalde in de artikelen 22, lid 2 en 22a WOR wordt over de kosten van de procedure niet verder beslist.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gebiedt Packard Bell in te stemmen met de inschakeling van Prof. dr. J. Koster voor drie dagdelen om de Ondernemingsraad te assisteren bij de afronding van het adviestraject,
5.2. gebiedt Packard Bell uitstel te verlenen met betrekking tot het door de Ondernemingsraad te geven advies tot uiterlijk
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 29 november 2007, terwijl de motivering van voormelde beslissing op 11 december 2007 afzonderlijk op schrift is gesteld.