Parketnummer : 05/501713-07
Datum zitting : 3 december 2007
Datum uitspraak : 17 december 2007
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres] ,
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. P.H. Vestiens, advocaat te Doetinchem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 november 2006 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk M.W.C. [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden, hierin bestaande dat hij, verdachte, of zijn mededader, opzettelijk die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft/hebben belet een (kelder)ruimte van het pand aan de [adres] te verlaten, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader de deur(en) van die (kelder)ruimte afgesloten en afgesloten gehouden en/of die [slachtoffer] een of meermalen weggeduwd en/of aan haar arm getrokken nabij een nooddeur in die (kelder)ruimte en/of de hand van die [slachtoffer] weggehaald van de stang van die nooddeur en/of zich voortdurend opgehouden in de directe nabijheid van die [slachtoffer].
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 3 december 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.H. Vestiens, advocaat te Doetinchem.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 (éénhonderdtachtig) uren subsidiair 90 (negentig) dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 (zestig) uren subsidiair 30 (dertig), dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij M.W.C. [slachtoffer], wonende te [adres], tot een bedrag van € 291,- (tweehonderdéénennegentig euro) wordt toegewezen en dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De motivering van de beslissing
Vast staat dat aangeefster zich op 4 november 2006 omstreeks 04:00 uur heeft begeven naar het sociëteitsgebouw van studentenvereniging Carolus Magnus en daar na sluitingstijd rond 06:30 à 07:00 uur is gebleven, alwaar zij op dat moment enkel nog met verdachte, hierna ook [verdachte] genoemd, en zijn medeverdachte, hierna ook [medeverdachte] genoemd, aanwezig was. Voorts staat vast dat zij dit gebouw rond 13:30 uur die dag heeft verlaten.
Aangeefster heeft verklaard dat zij vanaf 08:30 uur die morgen, toen zij voor het eerst aangaf naar huis te willen, wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd is geweest. Daarbij heeft zij aangegeven dat haar door [medeverdachte] is gezegd dat zij werd ontvoerd, dat zij meermalen te kennen heeft gegeven dat zij weg wilde, dat haar tot tweemaal toe door [medeverdachte] is belet van de aanwezige nooddeur gebruik te maken, dat ze onder begeleiding naar het toilet heeft mogen gaan en dat haar arm tegen een houten schot is geduwd. Zij heeft bij de fysieke handelingen letsel in de vorm van blauwe plekken opgelopen, aldus aangeefster.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben ontkend dat van wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest. Weliswaar erkennen zij tegen aangeefster te hebben gezegd dat de deur op slot ging en is dat ook gebeurd, doch volgens verdachten vond zij dat goed, mits zij maar weer op tijd terug was bij haar studentenvereniging Ovum Novum in verband met verplichtingen. [medeverdachte] heeft voorts erkend aangeefster te hebben tegengehouden bij de nooddeur, doch hij heeft ontkend dat dit hardhandig is gebeurd en zij daardoor enig letsel heeft opgelopen. Voorts betwist hij aangeefsters arm tegen een schot te hebben geduwd. [verdachte] zegt niet te hebben gezien wat zich bij de nooddeur heeft afgespeeld en ook niet dat [medeverdachte] aangeefsters arm tegen een schot heeft geduwd. Wel heeft hij echter gezien dat [medeverdachte] met aangeefster is meegelopen naar het toilet omdat –aldus [verdachte]- zij anders gewoon naar buiten kon lopen. [medeverdachte] erkent dit te hebben gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat onvoldoende is komen vast te staan dat vanaf circa 11:00 uur die dag van wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is geweest. [verdachte] heeft verklaard dat aangeefster toen voor het eerst te kennen heeft gegeven naar huis te willen, waarop hij haar heeft gezegd, aldus [verdachte], dat zij daartoe de nooddeur kon gebruiken wat zij vervolgens niet heeft gedaan en ook geen poging daartoe heeft ondernomen, omdat zij, naar [verdachte] heeft verklaard, haar jas nog boven had hangen. Dat deze verklaring van [verdachte] onjuist is, is onvoldoende gebleken. Voorts is van belang dat kort na deze tijd ook andere personen in de betreffende ruimte verschenen en onvoldoende is komen vast te staan dat aangeefster toen niet in het bijzijn van deze anderen de ruimte waarin zij zich bevond heeft kunnen verlaten.
Waar voor circa 11:00 uur de deur op slot is gegaan, aangeefster is belet van de nooddeur gebruik te maken en zij is begeleid naar het toilet, is sprake geweest van een situatie waarin de bewegingsvrijheid van aangeefster beknot is geweest. Deze situatie is in het leven geroepen en in stand gehouden door beide verdachten. Daarbij geldt dat beide verdachten, naar zij hebben erkend, het plan hebben bedacht de deur af te sluiten. Weliswaar heeft [verdachte] aangegeven niet te hebben gezien wat zich later bij de nooddeur heeft afgespeeld, doch hij heeft, toen hij zag dat aangeefster naar het toilet werd begeleid om te voorkomen dat ze weg zou lopen, er niet voor gezorgd dat in de ontstane situatie verandering werd gebracht.
Onvoldoende is echter komen vast te staan dat het voor verdachten kenbaar is geweest of had moeten zijn dat de vrijheidsbeneming niet met impliciete instemming van aangeefster plaatsvond. In dit verband overweegt de rechtbank dat beide verdachten hebben verklaard dat aangeefster, die tot dat moment een intieme relatie met [medeverdachte] onderhield, in reactie op de mededeling dat de deur op slot zou gaan, te kennen heeft gegeven dit prima te vinden en daarna, tot circa 11:00 uur, niet heeft aangegeven of laten blijken in dat verband van gedachte te zijn veranderd, ook niet na de incidenten bij de nooddeur of het toilet. Dat zulks anders is geweest is onvoldoende komen vast te staan. Daarbij overweegt de rechtbank dat aangeefster ook zelf bij de politie heeft verklaard de situatie in eerste instantie niet serieus te hebben genomen.
Zij heeft in de tussentijd ook vrijelijk kunnen bellen en uit de berichten die zij in die tijdsspanne via telefoon of sms heeft verstuurd, blijkt niet ondubbelzinnig dat wat haar overkwam niet haar instemming had, dan wel dat de situatie haar beangstigde. Ook de ontvangers van deze berichten werden daardoor niet gealarmeerd.
Aldus is onvoldoende komen vast te staan dat aangeefster vanaf circa 11:00 uur wederrechtelijk van de vrijheid beroofd is geweest en dat het vóór circa 11:00 uur voor verdachten kenbaar is geweest of had moeten zijn dat de beperking van haar bewegingsvrijheid niet met impliciete instemming van aangeefster plaatsvond. Op grond daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
4. De beoordeling van de civiele vordering, evenals de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat verdachte van het hem tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet bewezen wat verdachte is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M.W.C. [slachtoffer], wonende te [adres].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter als voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil, vice-president,
mr. H.T. Wagenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 december 2007.