ECLI:NL:RBARN:2007:BC0683

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2382
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzakelijkheid van woningaanpassing op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten in relatie tot verhuizing naar nieuwbouwwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan een progressieve vorm van MS, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) in de vorm van woningaanpassing, maar deze aanvraag was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank oordeelde dat de verhuizing naar een nieuwbouwwoning in Arnhem niet noodzakelijk was volgens verweerder, omdat eiseres in Ede over een adequate woning had kunnen beschikken. Echter, de rechtbank stelde vast dat de bestaande woning in Ede niet geschikt was voor eiseres en dat de bouw van een voor rolstoelgebruik geschikte nieuwbouwwoning de goedkoopste adequate oplossing was. De rechtbank wees erop dat de Verordening voorzieningen gehandicapten geen eis bevatte dat de verhuizing moest zijn ingegeven door medische of ergonomische motieven.

De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat binnen zes maanden na de aanvraag een geschikte woning in Arnhem beschikbaar zou zijn. Hierdoor kon verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat verhuizing de goedkoopste adequate oplossing was. De rechtbank verplichtte verweerder om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de eerder toegezegde financiële tegemoetkoming van minimaal € 8.000 en maximaal € 9.000 voor de woningaanpassing. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 644.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2382
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[A], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J. Roose,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 8 mei 2007, verzonden 11 mei 2007.
2. Procesverloop
Op 9 mei 2006 heeft eiseres bij verweerder een voorziening aangevraagd op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: de Wvg) in de vorm van een woningaanpassing.
Bij besluit van 26 juli 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 oktober 2007. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. Roose voornoemd en vergezeld van haar echtgenoot. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. A.J.M. Schakenraad.
3. Overwegingen
Uit de gedingstukken is de rechtbank het volgende gebleken.
Eiseres is bekend met een progressieve vorm van MS. Op 19 februari 2006 heeft eiseres bij burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, de gemeente waarin zij woonachtig was, een aanvraag ingediend om een voor rolstoelgebruik geschikte woning.
Ten behoeve van deze aanvraag is aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) verzocht een advies uit te brengen. Op 31 januari 2006 heeft het CIZ een programma van eisen (PvE) opgesteld, gevolgd door een indicatierapport van 30 maart 2006.
Het PvE richt zich op een voor rolstoelgebruik geschikte nieuwbouwwoning, nu te verwachten is dat eiseres in de toekomst rolstoelafhankelijk zal worden. De huidige woning in Ede wordt niet geschikt en niet aanpasbaar geacht. Het CIZ adviseert de gevraagde woonvoorziening toe te kennen. Gelet echter op de door eiseres en haar echtgenoot gewenste verhuizing naar Arnhem, is bij verweerder op 8 mei 2006 opnieuw een aanvraag ingediend om een voor rolstoelgebruik geschikte woning, welke voorziening vervolgens door verweerder is afgewezen. Daarbij heeft verweerder wel aangegeven dat hij zich gehouden acht de namens verweerder gedane toezegging na te komen die inhoudt dat ten minste € 8.000 en maximaal € 9.000 zal worden vergoed als onverplichte tegemoetkoming in de kosten van de woningaanpassing.
Aan het bestreden besluit, waarin de afwijzing van de voorziening is gehandhaafd, ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat de verhuizing naar een nieuwbouwwoning in de gemeente Arnhem niet noodzakelijk is, aangezien deze niet is gebaseerd op medische of ergonomische motieven. Verweerder stelt dat eiseres in Ede over een adequate woning had kunnen beschikken, omdat zij aanspraak kon maken op een financiële tegemoetkoming van minimaal € 8.000 en maximaal € 9.000 in de woningaanpassing. Eiseres heeft volgens verweerder echter om haar moverende redenen zelf de keuze gemaakt naar een nieuw te bouwen woning in Arnhem te verhuizen, die zonder aanpassingen niet-adequaat is.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, verder ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) in werking getreden. Ingevolge artikel 40, aanhef en onderdeel d, van de WMO blijft de Wvg van toepassing ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening WMO heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
De rechtbank stelt vast dat op de onderhavige aanvraag de Wvg van toepassing is.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvg wordt onder gehandicapte verstaan, een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvg draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vast bij verordening. De raad van de gemeente Arnhem heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Arnhem (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Verordening kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening kan de door Burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:
a. verhuizing en inrichting
b. woningaanpassing, ….
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening kan een gehandicapte voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard het normale gebruik van de woning belemmeren.
Ingevolge artikel 2.4, tweede lid, van de Verordening - voor zover in dit geding van belang - kan een gehandicapte voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1 onder b genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.
Ingevolge artikel 2.4, derde lid, van de Verordening dient, indien verhuizing een adequate oplossing is die minimaal f 5.000 (lees: € 2.268,90) goedkoper is dan de aanpassing van de huidige woonruimte, voor verhuizing te worden gekozen, tenzij binnen een periode van 6 maanden na besluit en berichtgeving aan belanghebbende daaromtrent geen geschikte woning wordt gevonden dan wel aangeboden. Een aangeboden woning mag 1 maal worden geweigerd.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Verordening verlenen Burgemeester en wethouders slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
Ingevolge artikel 2.7, derde lid, van de Verordening wordt de aanvraag ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.
Niet in geding is dat eiseres lijdt aan een progressieve vorm van MS en dat haar woning toegankelijk en geschikt moet zijn voor een rolstoel. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of aanspraak kan worden gemaakt op een financiële vergoeding van de woningaanpassing in de nieuwbouwwoning te Arnhem.
Daartoe heeft verweerder zich blijkens de toelichting ter zitting primair op het standpunt gesteld dat de verhuizing niet noodzakelijk is omdat eiseres (in Ede) over een aan te passen andere woning kon beschikken.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Hiertoe wordt overwogen dat uit de gedingstukken genoegzaam is gebleken dat de bestaande woning in Ede voor eiseres niet geschikt was. Uit het CIZ-advies en uit de brief aan eiseres van 11 augustus 2006, verzonden namens burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, komt immers naar voren dat op basis van het CIZ-advies is gebleken dat de bouw van een voor rolstoelgebruik geschikte nieuwbouwwoning de goedkoopst adequate oplossing werd geacht en dat aanpassing van de bestaande woning weliswaar mogelijk, maar veel kostbaarder was.
De stelling van verweerder dat de verhuizing naar de gemeente Arnhem niet noodzakelijk is omdat deze niet is ingegeven door medische of ergonomische motieven gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De Verordening bevat immers geen bepaling waarin deze eis wordt gesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 januari 2006 (LJN: AV1177), waarnaar verweerder in het bestreden besluit verwijst, is niet toepasbaar op de onderhavige zaak, omdat in de genoemde uitspraak sprake is van een verordening waarin deze eis wél is gesteld. De rechtbank ziet derhalve geen reden waarom eiseres niet de keuze zou kunnen maken om naar een andere woning te verhuizen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de gevraagde voorziening aan zijn Verordening dient te toetsen.
Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat, voor zover de verhuizing noodzakelijk kan worden geacht, de aan te passen nieuwbouwwoning niet is aan te merken als de goedkoopst adequate oplossing, zodat volgens verweerder op grond van artikel 1.3, eerste lid, onder c, van de Verordening geen recht op vergoeding bestaat.
Dit standpunt heeft verweerder ter zitting aldus toegelicht, dat een voor eiseres aangepaste woning in Arnhem in de regel binnen 6 tot 9 maanden beschikbaar had kunnen komen. Nu eiseres de keuze heeft gemaakt voor een nieuwbouwwoning, die zonder aanpassingen voor haar niet adequaat is, bestaat volgens verweerder geen aanspraak op een vergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB het primaat van verhuizing in beginsel niet in strijd is met de in de Wvg neergelegde bepalingen. Uit die bepalingen vloeit tevens voort dat het gemeentebestuur niet voorbij mag gaan aan omstandigheden die in een concreet geval de realisering van voormeld primaat van verhuizing (zouden kunnen) belemmeren (CRvB 10 oktober 2000, LJN: ZB8980).
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval van dergelijke omstandigheden sprake. Hiertoe wordt overwogen dat verweerder niet heeft aangetoond dat binnen 6 maanden een voor eiseres geschikte woning in Arnhem beschikbaar zou zijn. Nu tevens vaststaat dat verweerder binnen een periode van 6 maanden na het besluit van 26 juli 2006 geen geschikte woning heeft gevonden dan wel heeft aangeboden, kan verweerder zich gelet op het bepaalde in artikel 2.4, derde lid, van de Verordening niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het veeleer aannemelijk dat verweerder in eerste instantie heeft aangegeven dat binnen afzienbare termijn geen geschikte woning voor eiseres beschikbaar zou komen. Ten tijde van de aanvraag in Arnhem bestond er immers een wachtlijst. Aan de namens verweerder ter zitting ingebrachte stelling dat ook begin 2006 geen sprake was van lange wachttijden en dat ook de behandelend ambtenaar hiervan op de hoogte moet worden geacht, gaat de rechtbank voorbij, omdat dit niets verandert aan het feit dat aan eiseres niet binnen 6 maanden een geschikte woning is voorgehouden. Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin af dat eiseres begin 2006 tot aanschaf van een perceel (en nieuwbouwwoning) is overgegaan, nu genoegzaam is gebleken dat eiseres van meet af aan heeft aangegeven naar een nieuw te bouwen woning in Arnhem te willen verhuizen, juist met het oog op het feit dat binnen afzienbare tijd voor haar geen geschikte woning beschikbaar zou komen. Daar komt bij dat eiseres reeds bij de aanvraag, die bij verweerder is ingediend, heeft aangegeven dat zij naar een nieuw te bouwen woning ging verhuizen. De stelling van verweerder dat eiseres voor het primaire besluit tot aankoop van een nieuwbouwwoning zou zijn overgegaan, zonder verweerder hiervan in kennis te stellen en verweerder zodoende voor een voldongen feit zou hebben geplaatst, volgt de rechtbank niet. Daargelaten dat door verweerder op zichzelf niet is weersproken dat tussen eiseres en haar echtgenoot en een ambtenaar van verweerder veelvuldig contact is geweest, is in de rapportage naar aanleiding van de aanvraag vermeld dat ongeveer 1 mei 2006 een gesprek zou plaatsvinden met de eigenaar van de grond. In de rapportage worden de noodzakelijke voorzieningen in de nieuwbouwwoning opgesomd, waarbij onder meer wordt vermeld dat een vergelijkende offerte wordt opgevraagd voor de woonhuislift. Indien destijds binnen 6 maanden verhuizing naar een geschikte woning mogelijk was geweest, had het veeleer in de rede gelegen dat verweerder toen reeds het verhuisprimaat had ingeroepen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kan dit niet meer aan eiseres worden tegengeworpen.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder conform de Verordening een financiële tegemoetkoming in de woningaanpassing had moeten vaststellen. Verweerder zal daarbij rekening moeten houden met de door hem reeds toegezegde, dan wel verstrekte, tegemoetkoming van minimaal € 8000 en maximaal € 9.000, die naar het oordeel van de rechtbank moet worden gezien als een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening.
Nu het voorgaande niet door verweerder is gedaan, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is en dat op basis van de Wvg en de Verordening geen aanspraak bestaat op een financiële tegemoetkoming.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van de schade, zoals door eiseres verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.
Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover eveneens dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst de gemeente Arnhem aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de gemeente Arnhem het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 39 aan haar vergoedt.
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 26 november 2007