ECLI:NL:RBARN:2007:BC0644

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
152083
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor medische fout tijdens slokdarmdilatatie

In deze zaak vorderde eiser, die al vanaf jonge leeftijd met slokdarmpassageklachten kampt, dat de rechtbank het ziekenhuis Rijnstate aansprakelijk verklaart voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van een medische fout van arts dr. [betrokkene 2] tijdens een slokdarmdilatatie op 16 mei 2000. Eiser stelde dat de arts een medische fout heeft gemaakt door de behandeling niet tijdig af te breken na het optreden van pijnklachten en hem naar huis te sturen zonder verdere controle. Eiser vorderde onder andere een voorschot op smartengeld en vergoeding van kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waaronder eerdere medische behandelingen en de verklaringen van getuigen, waaronder de arts en verpleegkundigen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet heeft kunnen bewijzen dat hij tijdens de ingreep pijn heeft aangegeven, en dat de arts niet nalatig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat Rijnstate niet aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden, omdat er geen bewijs was dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld. De vordering van eiser werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 152083 / HA ZA 07-257
Vonnis van 12 december 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. W.D. Huizinga,
advocaat mr. C.C.J. de Koning te Barneveld,
tegen
de stichting
ZIEKENHUIS RIJNSTATE,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. R.P. Elzas,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rijnstate worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juni 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 3 oktober 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is vanaf eenjarige leeftijd bekend met slokdarmpassageklachten. Hij is twee jaar kunstmatig gevoed en heeft tot op vijfjarige leeftijd in het ziekenhuis gelegen. Ook daarna heeft hij regelmatig slokdarmpassageklachten gehad. Hij heeft herhaaldelijk slokdarmdilataties (oprekkingen van de slokdarm, rb.) ondergaan.
2.2. In 1980 heeft [eiser] een klaplong gehad als gevolg van een slokdarmdilatatie.
2.3. In het voorjaar van 2000 heeft [eiser] met dr. [betrokkene], als gastro-enteroloog verbonden aan Rijnstate, afgesproken dat hij een dilatatie in drie etappes zou ondergaan. Op 11 mei 2000 heeft dr. [betrokkene]g de eerste dilatatie uitgevoerd.
2.4. De tweede dilatatie is uitgevoerd op 16 mei 2000 door dr. [betrokke[betrokkene 2], eveneens als gastro-enteroloog verbonden aan Rijnstate. Daarbij is aan [eiser] het roesmiddel Dormicum toegediend. Na de behandeling is aan [eiser] de pijnstiller Fentanyl gegeven en is hij naar de verkoeverkamer gebracht, waar hij drie uur is gebleven. Hij heeft daar water gedronken. Vervolgens heeft dr. [betrokkene 2] [eiser] naar huis gestuurd.
2.5. Thuisgekomen heeft [eiser] een ijsje gegeten. Vanwege hevige pijn in de borstholte is hij daarna door zijn vrouw en broer naar Rijnstate gebracht. Daar is hij opgenomen op de afdeling spoedeisende hulp. Na inwendig onderzoek door dr. [betrokkene 2] is een subcutaan emfyseem (het binnendringen van lucht in het onderhuidse weefsel, rb.) aan de rechterzijde van de hals geconstateerd. Daaruit is geconludeerd dat er sprake was van een slokdarmperforatie.
2.6. In het intakeverslag van de afdeling spoedeisende hulp is onder meer het volgende opgenomen:
Opname-indicatie: slokdarmperforatie (…)
Reden van opname en voorgeschiedenis huidige klachten: Hr. is 16/5 om 13.30 voor dilatatie slokdarm geweest, is naar huis gegaan, werd daar benauwd kreeg pijn, naar SEH gegaan (…)
Gegevens verkregen van: Hr. + echtgenote
2.7. Dr. [betrokkene 2] heeft op enig moment een controle-endoscopie uitgevoerd.
2.8. Op 17 mei 2000 is door middel van slikfoto’s bevestigd dat er sprake was van een slokdarmperforatie. Daarop is [eiser] met spoed geopereerd, waarbij de slokdarm is verwijderd en een buismaag is aangelegd. Aansluitend heeft [eiser] twee maanden op de intensive care gelegen, waarbij complicaties zijn opgetreden.
2.9. Op 22 augustus 2003 hebben [eiser] en zijn ziektekostenverzekeraar Univé deze rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten. Rijnstate heeft zich tegen dat verzoek niet verzet. Dat verzoek is bij beschikking van 24 februari 2004 toegewezen, waarbij dr. I.C.E. Wesdorp, maag-darm-leverarts verbonden aan het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis te Amsterdam, tot deskundige is benoemd. Op 20 december 2004 heeft dr. Wesdorp rapport uitgebracht. Hij heeft onder meer als volgt gerapporteerd:
(…) Indien na een slokdarmdilatatieprocedure een patiënt zeer veel pijnklachten houdt dient een slokdarmperforatie te worden uitgesloten c.q. te worden aangetoond. Dit dient niet middels een herhaalde gastroscopie te moeten worden uitgevoerd, aangezien hierbij, in geval van een iatrogene slokdarmperforatie, contaminatie [besmetting, rb.] optreedt van de perforatieopening door de endoscoop en tijdens de procedure uitgevoerde insufflatie. Bij verdenking op een iatrogene slokdarmperforatie dient een slokdarmfoto te worden uitgevoerd met behulp van waterigcontrastvloeistof. Indien met dit onderzoek een perforatie wordt gevonden moet een dergelijke patiënt onmiddellijk behandeld worden met systemisch toegediende antibiotica en kan overwogen worden een sonde te plaatsen in de slokdarm ter hoogte van de laesie of juist daarboven om zodoende secreet af te zuigen. Dit onderzoek heeft niet plaats gevonden, zodat ik meen dat collega [betrokkene 2] niet heeft voldaan aan de mate van zorgvuldigheid, die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot in dezelfde omstandigheden had mogen worden verwacht. Het röntgenonderzoek werd niet uitgevoerd. In plaats daarvan volgde direct na de dilatatie wederom een endoscopie met daardoor kans op contaminatie van de perforatieopening, wat achteraf ook zo bleek te zijn. Het is mijns inziens dan ook onzorgvuldig van collega [betrokkene 2] geweest om na de lange observatie periode van wel 3 uur, de heer [eiser] naar huis te sturen zonder het laten verrichten van bovengenoemde slikfoto, temeer daar de heer [eiser] na 3 uur nog altijd veel pijnklachten zou hebben gehad en volgens zijn zeggen om deze foto vroeg. (…)
2.10. In zijn commentaar op de reactie van dr. [betrokkene 2] op het concept van het rapport, heeft dr. Wesdorp onder meer het volgende opgenomen:
(…) Wat hierbij opvalt is dat collega [betrokkene 2] de zogenaamde controle-endoscopie, direct in aansluiting aan de dilatatie, rechtvaardigt door er op te wijzen dat hij dit zo geleerd heeft van zijn opleiders. Hij geeft zelf aan dat in de internationale literatuur een dergelijke controle-endoscopie niet wordt vermeld, hetgeen juist is aangezien er niet één argument is te bedenken om een dergelijke controle-endoscopie uit te voeren: het verandert niets aan het beleid en verhoogt de kans op contaminatie van een eventuele perforatieopening, die theoretisch kan plaatsvinden bij elke endoscopische dilatatie van een slokdarmvernauwing. Ik maak hier dan ook melding van in het antwoord aangaande vraag 1a, waarin ik stel dat genoemde controle-endoscopie niet had moeten plaatsvinden. (…)
2.11. Op 25 februari 2005 heeft Rijnstate deze rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Dat verzoek is bij beschikking van 11 april 2005 toegewezen. Op 12 september 2005 zijn [eiser], zijn echtgenote [naam], dr. [betrokkene]g en dr. [betrokkene 2] als getuigen verhoord. Op 9 januari 2006 zijn [vier getuigen], allen verpleegkundigen in dienst van Rijnstate, als getuigen gehoord.
2.12. Bij brieven van 25 februari 2005 heeft Rijnstate eenzijdig, onder toezending van de juridische en medische dossiers, de visie gevraagd van prof. dr. H.W. Tilanus, chirurg, en prof. dr. E. Kuipers, maag-darm-leverarts, beiden verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Dijkzigt te Rotterdam. Hun is onder meer de volgende vraag voorgelegd:
Bent u van mening dat gastro-enteroloog [betrokkene 2] niet heeft voldaan aan de maatstaf van zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend gastro-enteroloog in de gegeven omstandigheden had mogen worden verwacht door tijdens de observatieperiode na de dilatatie van 16 mei 2000 geen slikfoto’s te hebben vervaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij tevens ingaan op de visie van dr. Wesdorp?
Prof. Tilanus en prof. Kuipers hebben bij brief van 17 maart 2005 hun visie gegeven. In antwoord op deze vraag hebben zij onder meer het volgende geschreven:
(…) Na de dilatatie heeft collega [betrokkene 2] ons inziens juist gehandeld door opnieuw een scopie te verrichten ter controle van de bereikte dilatatie en de daardoor eventueel veroorzaakte schade. Het is bekend dat een eventuele perforatie bij scopie niet in 100% van de gevallen wordt vastgesteld. Collega [betrokkene 2] heeft zorgvuldig gehandeld door de heer [eiser] langer dan gewoonlijk in het ziekenhuis te observeren. Gezien het klinisch beeld heeft collega [betrokkene 2] het niet nodig geacht een slikfoto met waterig contrast te laten vervaardigen. Hij voelde zich daarbij gesteund door zijn bevindingen bij de scopie na dilatatie.
2.13. Voor de ingreep gaf [eiser] sporttrainingen in het gevangeniswezen. Thans werkt hij bij justitie op het gebied van preventiebeleid in een staffunctie voor 36 uur per week.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat Rijnstate aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiser] lijdt en heeft geleden ten gevolge van aan Rijnstate toe te rekenen wanprestatie van dr. [betrokkene 2] bij de behandeling op 16 mei 2000. Voorts heeft hij de veroordeling van Rijnstate gevorderd tot, verkort weergegeven, vergoeding van materiële en immateriële schade nader op te maken bij staat, betaling van een voorschot op de immateriële schade van € 30.000,-, steeds te vermeerderen met rente, en vergoeding van kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand ten bedrage van € 7.552,73 over de periode van mei 2002 tot en met juli 2006. Kennelijk subsidiair heeft hij gevorderd dat de rechtbank Rijnstate veroordeelt tot betaling aan hem van een billijke, in goede justitie te bepalen schadevergoeding, vermeerderd met rente. Ten slotte heeft hij een kostenveroordeling gevorderd.
3.2. [eiser] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat dr. [betrokkene 2] een medische fout heeft gemaakt, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden. Zoals ter comparitie nader is toegelicht, verwijt [eiser] dr. [betrokkene 2] dat hij ten onrechte de dilatatie niet heeft afgebroken na pijnklachten, dat hij een endoscopie heeft uitgevoerd en geen slikfoto en dat hij [eiser] naar huis heeft gestuurd ondanks pijnklachten. Als dr. [betrokkene 2] tijdig met de procedure was gestopt, was er volgens [eiser] niets gebeurd en had een langdurig verblijf op de intensive care kunnen worden voorkomen. [eiser] baseert zich op het oordeel van de deskundige dr. Wesdorp van 20 december 2004.
De materiële schade die [eiser] heeft geleden bestaat onder meer uit verlies van arbeidsvermogen in verband met gemiste carrièremogelijkheden, verlies van zelfwerkzaamheid, aanpassingen aan zijn bed, enz. De immateriële schade wordt veroorzaakt door de pijn en beperkingen die hij ten gevolge van de slokdarmperforatie ervaart, waaronder te begrijpen de (heup)klachten die zijn veroorzaakt doordat [eiser] lange tijd op de intensive care is geweest. Naast de lichamelijke klachten heeft dit ook psychische klachten met zich meegebracht. Omdat deze schade zich niet eenvoudig laat begroten en de aansprakelijkheid van Rijnstate niet vaststaat, vordert [eiser] de schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede een voorschot op het gevorderde smartengeld en de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand die gemoeid waren met pogingen van [eiser] om de zaak in overleg te regelen.
3.3. Rijnstate voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] verwijt dr. [betrokkene 2] dat hij de dilatatie ten onrechte niet heeft afgebroken hoewel [eiser] duidelijk heeft gemaakt dat hij veel pijn had. Dr. [betrokkene 2] heeft betwist dat [eiser] dat tijdens de behandeling duidelijk heeft gemaakt.
4.2. [eiser] verwijt dr. [betrokkene 2] voorts dat hij een controle-endoscopie heeft uitgevoerd en geen slikfoto heeft gemaakt. Hoewel [eiser] als getuige heeft verklaard dat dr. [betrokkene 2] na de dilatatie geen controle-endoscopie heeft uitgevoerd, maar dat dat pas ’s avonds op de spoedeisende hulp is gebeurd, heeft dr. [betrokkene 2] zelf gesteld dat hij dat wel heeft gedaan en gaan ook dr. Wesdorp en prof. Tilanus en prof. Kuipers daarvan uit. Nu het uitvoeren van die controle-endoscopie na de dilatatie mede aan de vordering ten grondslag wordt gelegd, gaat de rechtbank er op grond van de verklaringen van de artsen en het medische dossier van uit dat de getuigenverklaring van [eiser] op een vergissing berust. Het verwijt dat dr. [betrokkene 2] een controle-endoscopie heeft verricht, heeft twee aspecten. Het ene is dat dr. [betrokkene 2] die controle-endoscopie achterwege had moeten laten op grond van contra-indicaties in het concrete geval. Het andere is dat hij in alle gevallen een controle-endoscopie na dilatatie achterwege moet laten.
4.3. [eiser] heeft dr. [betrokkene 2] ten slotte verweten dat hij hem naar huis heeft gestuurd ondanks pijnklachten. Rijnstate heeft aangevoerd dat dr. [betrokkene 2] tijdens en na de dilatatie geen bijzondere reacties of pijnklachten heeft vastgesteld en ook geen kenmerken van perforatie heeft aangetroffen, hoewel hij daarop heeft gelet.
4.4. Bij de beoordeling van de verwijten die [eiser] dr. [betrokkene 2] maakt, geldt de maatstaf dat het optreden van dr. [betrokkene 2] in overeenstemming moet zijn met wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. dient [eiser] de stellingen die aan zijn vorderingen ten grondslag liggen te bewijzen. Hij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van die stellingen. De getuigen die over deze stellingen verklaringen kunnen afleggen, zijn reeds gehoord in het kader van het voorlopig getuigenverhoor. [eiser] heeft afgezien van contra-enquête. Het is gesteld noch gebleken dat relevante medische of andere bescheiden niet in het geding zijn gebracht. [eiser] heeft in deze procedure geen aanknopingspunten geboden die tot nadere bewijslevering aanleiding geven. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding [eiser] in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren maar zal zij haar oordeel baseren op de verklaringen die zijn afgelegd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor en op de beschikbare medische gegevens.
4.5. [eiser] heeft betoogd dat dr. [betrokkene 2] de van belang zijnde feiten niet middels een getuigenverhoor aan de orde kan stellen omdat op hem als arts een dossierplicht rust (artikel 7:454 BW). Volgens [eiser] heeft dr. [betrokkene 2] zijn dossierplicht verzaakt en liggen de gevolgen daarvan bij dr. [betrokkene 2]. [eiser] kan hierin niet worden gevolgd. De dossierplicht strekt ertoe een goede hulpverlening te bevorderen. Dr. [betrokkene 2] heeft op 16 mei 2000 een scopieverslag opgesteld, waarin resultaten en bevindingen van de dilatatie zijn vastgelegd. Het is gesteld noch gebleken dat dit verslag voor de bevordering van een goede hulpverlening onvoldoende was. Dr. [betrokkene 2] heeft dus aan zijn dossierplicht voldaan. Rijnstate heeft het scopieverslag als productie II bij antwoord in het geding gebracht. Daarmee heeft zij aan haar verzwaarde stelplicht voldaan.
4.6. [eiser] heeft voorts gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van dr. [betrokkene 2]. Deze heeft in zijn reactie op het conceptrapport van dr. Wesdorp betoogd dat met name een eerdere perforatie na dilatatie van de slokdarm met pneumothorax tot gevolg hem reden gaf bij de procedure stil te staan, maar een eerdere perforatie heeft niet plaatsgevonden. Ook de weergave van dr. [betrokkene 2] van de voorbespreking met dr. [betrokkene]g en de daarbij aanwezige personen verandert volgens [eiser] in de tijd. Deze door [eiser] gesignaleerde inconsistenties zijn voor de beoordeling van de onderhavige vordering niet van belang, nu de verklaringen van dr. [betrokkene 2] over deze onderwerpen in de bewijswaardering geen rol spelen. De rechtbank vindt de gesignaleerde inconsistenties van te weinig gewicht om daaruit te kunnen afleiden dat daarom de verklaring van dr. [betrokkene 2] over de wel relevante punten niet meer zou mogen worden geloofd.
Het verwijt dat dr. [betrokkene 2] de behandeling had moeten afbreken
4.7. Van de acht getuigen die in het kader van het voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord, hebben er drie verklaringen afgelegd over de gang van zaken tijdens de dilatatie, te weten [eiser], dr. [betrokkene 2] en de verpleegkundige [voorletters] [getuige]. [eiser] heeft als partijgetuige verklaard dat hij door oogcontact en het wegduwen van de pols van dr. [betrokkene 2] tijdens de dilatatie duidelijk heeft gemaakt dat hij veel pijn had. Dr. [betrokkene 2] heeft dat als getuige tegengesproken. Hij heeft verklaard dat er tijdens de ingreep niets bijzonders is gebeurd. De getuige [getuige] heeft weliswaar bevestigd dat hem ten aanzien van het onderzoek en de behandeling geen bijzonderheden zijn bijgebleven, maar hij heeft ook verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij bij de dilatatie aanwezig is geweest.
In het intakeverslag van de afdeling spoedeisende hulp, deels geciteerd bij de feiten sub 2.6, is opgenomen dat [eiser] en zijn echtgenote daar hebben verklaard dat [eiser] na de dilatatie naar huis is gegaan en daar benauwd werd en pijn kreeg, waarna hij naar de afdeling spoedeisende hulp is gegaan. Dr. Wesdorp heeft gerapporteerd dat het aanbeveling verdient de dilatatieprocedure onmiddellijk te staken als de patiënt kenbaar maakt dat hij veel pijn heeft.
4.8. De verklaring van [eiser] kan als partijgetuigeverklaring slechts bewijs in zijn voordeel opleveren als aanvulling op onvolledig bewijs. Dat is niet voorhanden. Het enkele feit dat uiteindelijk een perforatie is vastgesteld is daarvoor niet voldoende, nu niet vaststaat of de perforatie ten tijde van de dilatatie is opgetreden of, weliswaar als gevolg daarvan, op een later moment. Ook het rapport van dr. Wesdorp is als aanvullend bewijs niet voldoende. Daarin wordt immers slechts vastgesteld dat [eiser] ‘volgens eigen zeggen’ veel pijn heeft aangegeven. Daar staat tegenover dat de vermelding op het intakeverslag erop duidt dat [eiser] volgens zijn eigen verklaring en die van zijn vrouw niet tijdens de dilatatie maar pas thuis veel pijn heeft gekregen. De rechtbank kent aan dat intakeverslag beslissende waarde toe omdat op het moment dat dat verslag werd opgesteld van een aansprakelijkstelling nog geen sprake was. Een en ander vindt ook steun in de verklaring van dr. [betrokkene 2]. Hieruit volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat [eiser] tijdens de dilatatie heeft duidelijk gemaakt dat hij veel pijn had.
4.9. De conclusie is dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen voor zover deze is gebaseerd op het verwijt dat dr. [betrokkene 2] een medische fout heeft gemaakt doordat hij de dilatatie niet heeft afgebroken.
Het verwijt dat dr. [betrokkene 2] op grond van contra-indicaties in het concrete geval van de controle-endoscopie had moeten afzien en een slikfoto had moeten maken
4.10. Zoals hiervoor overwogen, kan niet bewezen worden verklaard dat [eiser] tijdens de dilatatie heeft duidelijk gemaakt dat hij veel pijn had. Dat er voor dr. [betrokkene 2] andere indicaties waren voor een perforatie, zodat hij van het verrichten van een controle-endoscopie had moeten afzien en een slikfoto had moeten maken, is gesteld noch gebleken. De vordering van [eiser] is ook op deze grond dus niet toewijsbaar.
Het verwijt dat dr. [betrokkene 2] in alle gevallen een controle-endoscopie na dilatatie achterwege moet laten
4.11. Dr. Wesdorp keurt de uitvoering van een controle-endoscopie na een dilatatie in zijn deskundigenbericht uitdrukkelijk af. Hij bericht dat in de internationale medische literatuur een controle-endoscopie na dilatatie niet wordt vermeld. In zijn reactie op het concept van het deskundigenbericht verklaart dr. [betrokkene 2] hetzelfde. Daar staat tegenover dat dr. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze handelwijze van zijn opleider in het Radboud Medisch Centrum heeft geleerd. Volgens prof. Tilanus en prof. Kuipers heeft dr. [betrokkene 2] juist gehandeld door na de dilatatie een controle-endoscopie te verrichten, zij het zonder vermelding van medische literatuur waarin dat oordeel wordt gesteund. Rijnstate heeft voorts gesteld dat de standaardprocedure waarbij na dilatatie een controle-endoscopie plaatsvindt naar aanleiding van het onderhavige geval binnen Rijnstate ter discussie is gesteld en dat deze is gehandhaafd. Ten slotte wordt volgens Rijnstate deze procedure ook standaard gevolgd in andere medische centra, waaronder academische ziekenhuizen.
4.12. [eiser] heeft betoogd dat het bericht van prof. Tilanus en prof. Kuipers niet in de procedure mag worden betrokken omdat aan [eiser] geen toestemming is gevraagd voor het overleggen van zijn gegevens aan deze artsen. [eiser] kan hierin niet worden gevolgd. Als Rijnstate anders dan [eiser] niet gerechtigd zou zijn op basis van de beschikbare medische gegevens het advies in te roepen van derden, zou zij onevenredig in haar procesbelang worden geschaad.
4.13. Het deskundigenbericht van dr. Wesdorp en hetgeen Rijnstate daar tegenin heeft gebracht, roept de vraag op of het verrichten van een controle-endoscopie na een dilatatie zonder concrete indicaties voor een perforatie in het algemeen volgens de professionele standaard is. Is dat het geval, dan moet worden geoordeeld dat dr. [betrokkene 2] heeft gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam gastro-enteroloog door die controle-endoscopie bij [eiser] te verrichten. Is dat niet het geval, dan komt de vraag aan de orde of de schade voor [eiser] zou zijn uitgebleven of minder erg geweest als de controle-endoscopie niet was uitgevoerd. De rechtbank zal over deze vragen een nieuw deskundigenbericht inwinnen bij een andere deskundige dan dr. Wesdorp. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke 8deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.14. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de gastro-enterologie en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Is er met betrekking tot het verrichten van een controle-endoscopie na een slokdarmdilatatie zonder indicaties voor een perforatie, gezien de medische literatuur, het standpunt van de beroepsgroep en protocollen dan wel gebruiken in verschillende medische centra een professionele standaard aan te wijzen? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag de standpunten van dr. Wesdorp en prof. Kuipers en prof. Tilanus betrekken?
2. Als er een professionele standaard is aan te wijzen, wat is die standaard? Was het handelen van dr. [betrokkene 2] ermee in overeenstemming?
3. Als er geen professionele standaard is aan te wijzen, wilt u dat gemotiveerd toelichten?
4. Onder welke omstandigheden moet van het verrichten van een controle-endoscopie na een dilatatie worden afgezien?
5. Zou de schade voor [eiser] zijn uitgebleven of minder erg zijn geweest als dr. [betrokkene 2] ervan had afgezien na de dilatatie een controle-endoscopie uit te voeren?
6. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.15. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [eiser] moeten worden betaald.
Het verwijt dat dr. [betrokkene 2] [eiser] niet naar huis had mogen sturen
4.16. [eiser] heeft als partijgetuige verklaard dat hij tegen dr. [betrokkene 2] heeft gezegd dat hij zo veel pijn had dat dr. [betrokkene 2] iets moest ondernemen. Ook heeft hij verklaard dat hij tegen dr. [betrokkene 2] heeft gezegd dat het drinken van water niet goed ging en dat het pijn deed. Deze verklaring kan dienen als aanvullend bewijs op de verklaring van de echtgenote van [eiser]. Zij heeft immers onder meer verklaard dat [eiser] ertegen heeft geprotesteerd toen dr. [betrokkene 2] hem naar huis stuurde omdat hij veel pijn had.
Tegenover de partijgetuigenverklaring van [eiser] en de verklaring van zijn vrouw staat het intakerapport van de afdeling spoedeisende hulp waarin is opgenomen dat [eiser] en zijn echtgenote daar hebben verklaard dat [eiser] na de dilatatie naar huis is gegaan en daar benauwd werd en pijn kreeg, waarna hij naar de afdeling spoedeisende hulp is gegaan. Zoals reeds overwogen, kent de rechtbank aan dat intakeverslag beslissende waarde toe. Een en ander wordt bevestigd door de verklaring van dr. [betrokkene 2], dat er geen symptomen bij [eiser] waren die wezen op een complicatie. Daarom moet worden geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs van de stelling dat hij tijdens de verkoeverperiode zo veel pijn heeft aangegeven dat dr. [betrokkene 2] daaruit heeft moeten concluderen dat [eiser] niet naar huis kon. De rapportage van dr. Wesdorp doet daar niet aan af, nu deze klaarblijkelijk van de uitlatingen van [eiser] uitgaat. De conclusie is dat Rijnstate niet aansprakelijk is op de grond dat dr. [betrokkene 2] [eiser] ondanks pijnklachten naar huis heeft gestuurd. In het midden kan blijven welke gevolgen de vertraging van twee uur heeft gehad die is veroorzaakt doordat dr. [betrokkene 2] [eiser] naar huis heeft gestuurd.
4.17. Alle beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 januari 2008 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage zoals hiervoor sub 4.13 overwogen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. A.E.B. ter Heide en mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2007.
coll.: CLB