ECLI:NL:RBARN:2007:BB8617

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
21 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2009
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van wettelijke voorschriften en de rol van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 21 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum. Eiseres had handhavingsverzoeken ingediend met betrekking tot vermeende overtredingen op percelen die toebehoren aan de heer [partij]. De rechtbank oordeelde dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij geluidsoverlast ondervond van illegale activiteiten in haar woonomgeving. De rechtbank concludeerde dat de reactie van verweerder op het handhavingsverzoek een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb opleverde. De rechtbank stelde vast dat verweerder ten onrechte het standpunt innam dat het bouwovergangsrecht de illegale situatie legaliseerde, en dat er een publiekrechtelijke taak tot handhaving bestond. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit gebrekkig was gemotiveerd en dat verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom handhavend optreden niet noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het belang van handhaving van wettelijke voorschriften voorop stond. Tevens werd bepaald dat de gemeente Renkum het griffierecht aan eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2009
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiseres], eiseres, wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder,
alsmede
[partij], partij ex artikel 8:26 van de Awb
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 maart 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2006, verzonden op 9 februari 2006, heeft verweerder (afwijzend) beslist op handhavingsverzoeken van eiseres met betrekking tot een aantal vermeende overtredingen in haar woonomgeving, welke in het bijzonder plaatshebben op de aan de heer [partij] toebehorende percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [woonplaats].
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 oktober 2007. Eiseres is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.J. Blankert. De partij ex artikel 8:26 is eveneens verschenen.
3. Overwegingen
De rechtbank stelt vooreerst vast dat het perceel van eiseres, gescheiden door een weg, grenst aan de percelen van de heer [partij] en dat de handhavingsverzoeken voornamelijk betrekking hebben op –een scala aan-vermeende overtredingen op die percelen. Voorts vinden de vermeende overtredingen plaats binnen een straal van ongeveer 150 meter van de woning van eiseres. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij vanuit haar woning niet op alle overtredingen zicht heeft, maar dat zij met name (geluid)overlast ondervindt als gevolg van de illegale activiteiten. Op grond van het vorenstaande en mede gezien de ruimtelijke uitstraling van de desbetreffende activiteiten, moet worden geoordeeld dat er sprake is van een zekere beïnvloeding van de woon- en leefomgeving van eiseres en dient zij derhalve als belanghebbende te worden aangemerkt in de zin van de Awb. Verweerders reactie op haar handhavingsverzoeken levert dan ook een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb op.
Eiseres heeft het bestreden besluit van 29 maart 2007 gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, verder ingaan.
De rechtbank stelt voorop dat het aan degene die een verzoek tot handhaving doet is om feiten en omstandigheden aan te dragen op basis waarvan het daartoe bevoegde bestuursorgaan in staat kan worden gesteld te onderzoeken of er aanleiding is om ingevolge artikel 5:21 van de Awb over te gaan tot het aanzeggen van bestuursdwang.
Onder bestuursdwang wordt ingevolge artikel 5:21 van de Awb verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ten aanzien van de verschillende onderdelen van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is, gelet op de stukken en onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van oordeel dat het in artikel 17 van de planvoorschriften -behorende bij het bestemmingsplan Lindelaan en Omgeving- neergelegde bouwovergangsrecht onverlet laat dat de op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [woonplaats] gerealiseerde huisjes zonder bouwvergunning en derhalve in strijd met artikel 40 van de Wow zijn gebouwd. Geconcludeerd moet worden dat er ook thans nog sprake is van een illegale situatie. De commissie van de bezwaarschriften in de gemeente Renkum heeft dit in het advies van 9 augustus 2006 onderkend en geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit op dit aspect te herroepen. Vastgesteld wordt dat verweerder in het bestreden besluit hier ongemotiveerd niet op is ingegaan en slechts heeft vermeld dat de huisjes onder het (bouw) overgangsrecht vallen. Verweerder stelt zich hiermee ten onrechte op het standpunt dat het bouwovergangsrecht legaliseert hetgeen zonder de vereiste bouwvergunning is opgericht. Het bestreden besluit kent op dit punt derhalve een gebrekkige motivering.
Het vorenstaande geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens ten aanzien van de opgerichte kas op het perceel [perceel 3] te [woonplaats].
Over het met het bestemmingsplan Lindelaan en Omgeving strijdige gebruik van de huisjes is tussen partijen geen verschil van mening.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de illegale bewoning zich thans beperkt tot twee bewoners. In dat verband is aangegeven dat aan één bewoner een persoonsgebonden beschikking zal worden afgegeven en dat ten aanzien van de andere resterende bewoner handhavend zal worden opgetreden, zonder dat dit overigens door verweerder in concrete maatregelen is uitgewerkt. Voorts is gebleken dat verweerder, zoals aangekondigd in de brief van de burgemeester van 3 mei 2007, met het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst een einde beoogt te maken aan de overtreding.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt dient te worden geduid als een afwijzing van het verzoek om handhaving.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder met de in de brief van 3 mei 2007 voorgestane handelwijze de publiekrechtelijke taak tot handhaving van wettelijke voorschriften en de uit de jurisprudentie voortvloeiende beginselplicht tot handhaving.
Daarbij is mede van belang dat eiseres –en andere derden- geen partij zijn bij de overeenkomst en dat hun belang bij handhaving van de wettelijke voorschriften door het sluiten van de privaatrechtelijke overeenkomst worden veronachtzaamd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst evenmin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van verweerder kan worden gevergd om af te zien van handhavend optreden.
Ook op dit punt is het bestreden besluit gebrekkig.
Met betrekking tot het prieeltje is niet in het geding dat hiervoor bouwvergunning is verleend. Niet aannemelijk is geworden dat het gebouw in afwijking van de vergunning is gebouwd dan wel in strijd met die vergunning wordt gebruikt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren gebruik te maken van de in artikel 59 van de Woningwet neergelegde bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning. Hierbij is in aanmerking genomen dat, nadat verweerder de beslissing omtrent het intrekken van de verleende bouwvergunning voor het oprichten van een woning met zes maanden heeft opgeschort, de vergunninghouder alsnog is begonnen met bouwen.
Ten aanzien van de door eiseres gestelde illegale kap overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat er bomen zijn gekapt zonder de benodigde kapvergunningen. In dat verband heeft de rechtbank doorslaggevende waarde toegekend aan de verklaring van H. Leijdecker, toezichthouder van de gemeente Renkum, d.d 18 mei 2006, welke zich bij de stukken bevindt. Hieruit komt naar voren dat het kappen van bomen is geschied ten aanzien van bomen die niet vergunningplichtig zijn dan wel heeft plaatsgevonden na verlening van een kapvergunning.
Met betrekking tot het gerealiseerde bosven heeft eiseres –onder meer- aangevoerd dat de aanlegvergunning is verleend voor een ander kadastraal perceel dan waarop het bosven is aangelegd. Blijkens het advies van de bezwaarschriftencommissie stelt de commissie zich ook op dit standpunt. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit hier ongemotiveerd niet op is ingegaan. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat er mogelijk sprake is geweest van een onjuiste kadastrale aanduiding en dat de vergunning verleend is voor een bosven op de plek waar deze ook daadwerkelijk is gerealiseerd.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders motivering terzake, gelet op het advies van de bezwaarschriftencommissie en daargelaten dat deze motivering niet in het bestreden besluit is opgenomen, onvoldoende is te achten.
Met betrekking tot de illegale opslag en vuilstort is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling door verweerder dat, nadat terzake een onderzoek is ingesteld, hiervan geen sprake is.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op de betreffende percelen aanlegvergunningplichtige werkzaamheden zijn verricht zonder aanlegvergunning. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, voor zover er activiteiten hebben plaatsgevonden, er onvoldoende grond is om verweerders standpunt, dat het bij deze activiteiten ging om ondergeschikte werkzaamheden, voor onjuist te houden. Ook met betrekking tot het gestelde illegale parkeren op het grasland achter de percelen aan [straat 1] en [straat 2], is de rechtbank onvoldoende gebleken dat hiervan (nog steeds) sprake is.
Blijkens het verzoek tot handhaving van eiseres van 24 oktober 2005 heeft eiseres evenwel (ook) willen opkomen tegen het illegaal parkeren ter hoogte van haar huis en haar oprit. Niet gebleken is dat verweerders beslissing ook betrekking had op deze activiteiten. Verweerder zal hieromtrent in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar alsnog een standpunt dienen in te nemen.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de gemeente Renkum het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 143 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 21 november 2007