Registratienummer: AWB 06/622
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Denkavit Nederland BV, eiseres,
gevestigd te Voorthuizen,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
de Vereniging Milieu-Offensief, gevestigd te Wageningen,
partij ex artikel 8:26 van de Awb.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 december 2005.
In de Staatscourant van 24 augustus 2005 heeft verweerder bekend gemaakt dat hij naar aanleiding van een drietal verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 23 augustus 2005 heeft besloten gegevens over de subsidies in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar te maken. Het betreft alle beschikbare informatie over de periode oktober 1999 tot en met oktober 2004 met betrekking tot: de NAW-gegevens, het BRS-nummer, de betaaldatum, het bedrag en de regeling op grond waarvan het bedrag is verstrekt. Verweerder heeft daarbij tevens aangekondigd dat de gegevens op 21 september 2005 openbaar zullen worden gemaakt. Verweerder heeft ook meegedeeld deze gegevens voortaan uit eigen beweging openbaar te maken.
Eiseres heeft tegen het besluit tot openbaarmaking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 15 september 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht het verzoek van (onder andere) eiseres tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Op 21 september 2005 zijn voormelde gegevens gepubliceerd, vergezeld van een toelichting.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 23 augustus 2005 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken, alsmede een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de drie indieners van de Wob-verzoeken, te weten de Evert Vermeer Stichting, de Vereniging Milieu-Offensief en [naam], in de gelegenheid gesteld om op de voet van artikel 8:26 van de Awb als partij aan het geding deel te nemen. Namens de Vereniging Milieu-Offensief heeft mr. V. Wösten medegedeeld als partij aan het geding deel te willen nemen. Van de Evert Vermeer Stichting en [naam] is geen bericht ontvangen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 25 september 2007. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar directeur, dr. H.R. Buys. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.H.J. Schotanus en mr. C.A.H.J. Anthonissen, werkzaam bij verweerders ministerie. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
3.1 Eiseres fabriceert zuivelmengvoeders, dat wil zeggen voor jongvee bestemde veevoeders met een hoog gehalte aan zuivelgrondstoffen.
Fabrikanten van zuivelmengvoeders kunnen ingevolge Verordening (EG) nr. 2799/1999 van 17 december 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad ten aanzien van de toekenning van steun voor ondermelk en magere melkpoeder voor voederdoeleinden en de verkoop van voornoemd magere melkpoeder (PB L 340 van 31 december 1999, p. 3) geldelijke steun ontvangen bij de productie van zuivelmengvoeders bij de verwerking van magere melkpoeder.
De steunregeling vormt onderdeel van de communautaire prijsregeling in de zuivelindustrie, ook genoemd de Gemeenschappelijk Landbouw Beleid-subsidie (afgekort: GLB-subsidie).
Eiseres heeft over de periode oktober 1999 tot oktober 2004 aanvragen tot steun ingediend bij het Hoofdproductschap Akkerbouw (verder afgekort: HPA), dat de steunregeling in Nederland uitvoert. Eiseres heeft in de bovengenoemde periode GLB-subsidie ontvangen.
De verzoeken tot openbaarmaking ingevolge de Wob zijn alle gericht op de openbaarmaking van gegevens over de verstrekking van GLB-subsidie in Nederland.
3.2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
(proces)belang
3.3 Verweerder heeft de GLB-subsidiegegevens over de periode oktober 1999 tot oktober 2004, waaronder de aan eiseres verstrekte subsidie, openbaar gemaakt.
Eiseres kan met haar beroep niet bereiken dat zulks ongedaan wordt gemaakt.
Eiseres heeft evenwel (proces)belang bij een rechterlijke beoordeling van het besluit tot openbaarmaking, doordat verweerder het voornemen heeft geuit GLB-subsidiegegevens voortaan actief openbaar te maken.
grondslag bestreden besluit
3.4 Aan het bestreden besluit ligt ten eerste ten grondslag dat de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob geformuleerde weigeringsgrond voor openbaarmaking niet van toepassing is. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de openbaar gemaakte GLB-subsidiegegevens niet vertrouwelijk aan de overheid zijn verstrekt en dat uit die gegevens op geen enkele wijze wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid met betrekking tot het productieproces, de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers van eiseres.
Aan het bestreden besluit ligt ten tweede ten grondslag dat de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geformuleerde weigeringsgrond voor openbaarmaking niet aan openbaarmaking van de GLB-subsidiegegevens in de weg staat. Volgens verweerder is onduidelijk waaruit in het geval van openbaarmaking van de betreffende gegevens voor eiseres onevenredige benadeling ten opzichte van concurrenten zou kunnen bestaan.
Evenmin ontstaat volgens verweerder door openbaarmaking een vertekend of misleidend beeld van het eigenlijke doel van de verstrekking van subsidie aan mengvoeder-fabrikanten. De feitelijke verstrekking van de gegevens op 21 september 2005 is gepaard gegaan met een duidelijke toelichting over de inhoud en de betekenis van de subsidiebedragen, aldus verweerder.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de openbaarmaking van de GLB-subsidiegegevens een goede werking van de communautaire marktordening op het gebied van melk en zuivelproducten niet in de weg staat.
Ook bestond er, gelet op de Wob-verzoeken, volgens verweerder geen aanleiding om te volstaan met openbaarmaking van getotaliseerde sectorgegevens.
Nu het besluit tot openbaarmaking van de GLB-subsidiegegevens rechtmatig is, ziet verweerder geen aanleiding tot schadevergoeding.
absolute weigeringsgrond
3.5 De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de absolute weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob niet van toepassing is.
Volgens bestendige jurisprudentie dient deze weigeringsgrond restrictief te worden uitgelegd. Van vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegevens in de zin van dit artikellid is alleen sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers.
De openbaar gemaakte GLB-subsidiegegevens zijn naar hun aard geen (bedrijfs- en fabricage)gegevens die eiseres vertrouwelijk aan de overheid, waaronder begrepen het HPA, heeft verstrekt. De subsidiegegevens bevatten slechts de hiervoor onder 2. vermelde gegevens. Wat betreft de regeling met toepassing waarvan aan eiseres subsidie is verstrekt, is slechts de algemene aanduiding "melk en zuivelproducten" vermeld. De openbaar gemaakte subsidiegegevens bevatten niet de daartoe door eiseres bij haar aanvragen bij het HPA gevoegde gegevens inzake hoeveelheden verwerkte magere melkpoeder etc.
De GLB-subsidiegegevens kunnen ook niet worden beschouwd als met bedrijfs- en fabricagegevens gelijk te stellen gegevens, aangezien uit de GLB-subsidiegegevens objectief bezien geen wetenswaardigheden kunnen worden worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers.
relatieve weigeringsgrond
3.6 Met betrekking tot de relatieve weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob stelt de rechtbank voorop dat het bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie van de ABRS een zekere beoordelingsruimte toekomt en dat daarbij het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar dient te wegen.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij door de openbaarmaking onevenredig benadeeld wordt, doordat (met name) concurrenten uit de subsidiegegevens kunnen afleiden in bijv. welke jaarperiodes eiseres welke hoeveelheden magere melkpoeder heeft verwerkt en hoe zij ter zake bij haar productie inspeelt op de markt voor veevoeders.
Concurrenten zouden aldus hun beleidsmatige, commerciële en organisatorische gedragingen hierop kunnen afstemmen en aldus ten nadele van eiseres voordeel behalen.
3.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zodanig (verwacht) nadeel onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ingevolge de EG-Verordening nr. 2799/1999 van 17 december 1999 wordt immers de hoogte van de subsidie bepaald aan de hand van een aantal variabelen, zoals het eiwitgehalte in de vetvrije droge stof en het watergehalte.
Voor zover al kan worden gezegd dat concurrenten, indien zij kenners van de markt zijn, over bepaalde informatie (kunnen) beschikken inzake de werkwijze of product-samenstelling van eiseres, waardoor het voor hen (subjectief bezien) mogelijk is aan de hand van de subsidiegegevens een totaalbeeld te verkrijgen van eiseresses werkwijze en 'marktopstelling', kan naar het oordeel van de rechtbank, eveneens met verweerder, niet worden gezegd dat hieruit een zodanig onevenredige benadeling voortvloeit, dat het belang van het voorkomen daarvan opweegt tegen het belang van openbaarmaking.
In dit verband geldt, zoals ook verweerder heeft opgemerkt, dat Nederlandse concurrenten gelijkelijk in een zodanige positie worden gebracht en dat de omstandigheid dat zulks niet het geval is voor enige buitenlandse concurrenten, zoals met name Franse, waarvoor (vooralsnog) geen openbaarmaking van GLB-subsidiegegevens van toepassing is, niet opweegt tegen het belang van openbaarmaking.
Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid aan het belang van de beweerdelijke onevenredige benadeling een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van het openbaar maken van de GLB-subsidiegegevens.
overige gronden van beroep
3.8 Gelet op het hiervoor gestelde is niet van belang de beoordeling van eiseresses stelling dat met een gedeeltelijk toewijzend besluit kon worden volstaan, namelijk met betrekking tot de mengvoederfabrikanten slechts openbaarmaking op sectorniveau.
3.9 Voornoemde belangenafweging wordt ook niet beïnvloed door het beweerdelijk misleidende beeld dat bij het publiek zou zijn ontstaan, inhoudende dat de openbaarmaking zou suggereren dat hoge steunbedragen bij een handjevol zuivelmengvoederproducenten terechtkomen, terwijl die steunbedragen in werkelijkheid aan ongeveer 750.000 melkveehouders in de EG ten goede komen.
In dit verband heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder tijdens de op 19 september 2005 gehouden zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht heeft toegezegd dat bij de openbaarmaking een duidelijke toelichting met betrekking tot de inhoud en de betekenis van de openbaar te maken steunbedragen op magere melkpoeder zou worden gegeven, waardoor de kans op misinterpretatie verkleind zou worden. Eiseres heeft betoogd dat een onjuiste toelichting is verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat een gebrekkige toelichting door verweerder, indien daarvan al sprake is en daargelaten of er een misleidend beeld is ontstaan, het bestreden besluit niet alsnog onrechtmatig doet zijn.
In dit verband constateert de rechtbank dat er tussen partijen kennelijk ter zake geen duidelijke afspraken zijn gemaakt en dat zodanige afspraken ook niet blijken uit een overgelegd proces-verbaal van zitting of anderszins een vaststellingsovereenkomst.
3.10 Hetgeen eiseres voorts heeft aangevoerd met betrekking tot beperkingen op de informatieplicht zoals neergelegd in de artikelen 8:28 en 8:45 van de Awb en op de informatieplicht voor ondernemingen zoals neergelegd in artikel 2:394 van het Burgerlijk Wetboek, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De Wob kent immers, onafhankelijk van genoemde bepalingen, een geheel eigen toetsingskader met betrekking tot de geheimhouding en openbaarmaking van gegevens.
3.11 Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat voor de openbaarmaking van de GLB-subsidiegegevens geen rechtsgrondslag kan worden gevonden in de toepasselijke EG-Verordeningen en dat verweerder alsdan niet gerechtigd was om onder eenzijdige uitbreiding van de hem in het kader van de uitvoering van het EG-landbouw-marktordeningsrecht toegekende bevoegdheden tot openbaarmaking van de betrokken gegevens over te gaan.
De rechtbank stelt vast dat de rechtsgrondslag van het besluit tot openbaarmaking in de Wob ligt en niet in de toepasselijke Europeesrechtelijke voorschriften inzake ordening van de gemeenschappelijke markt. Omdat overigens niet is gebleken dat die laatste zich tegen openbaarmaking verzetten, treft de stelling geen doel.
conclusie
3.12 Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Ten slotte komt, gelet op het voorgaande, ook de vordering tot publicatie van een verbeterde toelichting niet voor toewijzing in aanmerking.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, voorzitter, en mr. D.S.M. Bak en mr. S.H. Bokx-Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 6 november 2007.