Registratienummer: AWB 05/689 en 05/4573 AW
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen:
[eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. S.G. Volbeda,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
1. Besluit van verweerder van 2 februari 2005 (hierna: bestreden besluit 1);
2. Besluit van verweerder van 4 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit 2).
In een besluit van 28 januari 2004 heeft verweerder onder meer het verzoek van eiseres om een inwerktraject in haar eigen functie van medewerker Facilitaire Zaken, afgewezen.
In een besluit van 26 april 2004 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat dit onderdeel van het besluit van 28 januari 2004 geen voor bezwaar vatbare beschikking betreft, zodat haar bezwaar niet hoeft te worden behandeld. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 september 2004, volgende op een akte van ontslag van 7 september 2004, heeft verweerder eiseres op grond van artikel 8:8 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (CAR) en de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) eervol ontslag verleend (met recht op een WW-uitkering) per 1 januari 2005.
In het onder rubriek 1 genoemde bestreden besluit 1 van 2 februari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het verleende ontslag ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder eiseres tevens een opslagregeling bij het vinden van werk aangeboden.
Het tegen het besluit van 26 april 2004 ingestelde beroep is behandeld op een zitting van de rechtbank van 3 februari 2005. In haar uitspraak van 22 februari 2005 (met procedurenummer 04/1198) heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 26 april 2004 gedeeltelijk vernietigd, namelijk voor zover verweerder eiseres ten onrechte niet heeft ontvangen in haar bezwaar betreffende het inwerktraject.
In het onder rubriek 1 genoemde bestreden besluit 2 van 4 oktober 2005 heeft verweerder opnieuw beslist op laatstgenoemd bezwaar van eiseres. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten 1 en 2 is namens eiseres afzonderlijk beroep ingesteld en zijn door verweerder verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van de rechtbank van 20 augustus 2007. Eiseres is daar verschenen, bijgestaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem. Verweerder is daar vertegenwoordigd door drs. W.J.M. Nabbe, F.F.M. Kersbergen en N.N. Stada, werkzaam bij de gemeente Rijnwaarden.
Eiseres is op 15 mei 1997 bij de gemeente Rijnwaarden in dienst getreden als medewerker invordering belastingen op de afdeling Financiën en in het kader van een interne reorganisatie sinds 1 januari 2000 benoemd in de functie van medewerker Facilitaire Zaken voor 32 uur per week. Zij is feitelijk met deze werkzaamheden begonnen medio augustus 2000. In januari 2001 heeft zij haar werkzaamheden wegens ziekte neergelegd. Vanaf november 2001 heeft zij een aantal taken uit haar functiepakket, waaronder postrondes lopen en koffie bezorgen, op arbeidstherapeutische basis hervat, waarbij het aantal uren per week geleidelijk tot juni 2002 was opgelopen tot drie maal 6 uur. Toen eiseres rond juni 2002 gedeeltelijk hersteld was, heeft zij op initiatief van verweerder een psychologisch loopbaanonderzoek/capaciteitentest gedaan. De partijen hebben de uitslag daarvan besproken op 3 juli 2002 en zijn tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het daarin beschreven profiel van eiseres niet aansluit bij haar functie, noch bij enige andere functie binnen de gemeente Rijnwaarden. Zij hebben vervolgens afgesproken dat eiseres een passende functie bij een andere werkgever zou zoeken en dat verweerder haar daarin zou steunen. In overleg met verweerder heeft eiseres op dat moment het uit haar functie voortvloeiende takenpakket slechts gedeeltelijk hervat. Met ingang van 20 januari 2003 is eiseres volledig arbeidsgeschikt verklaard.
Nadat eiseres in juni 2003 nog geen andere baan had gevonden, heeft zij op kosten van verweerder in werktijd een zogenaamd outplacementtraject gevolgd. In een gesprek op 4 juli 2003 is tussen partijen besproken dat dit traject is bedoeld ter ondersteuning van het vinden van een duurzame baan buiten de gemeentelijke organisatie. Dit traject is eind 2003 bij gebrek aan resultaat beëindigd. Tijdens het evaluatiegesprek op 13 januari 2004 heeft eiseres verweerder verzocht haar alsnog in te werken in haar eigen functie. Verweerder heeft dit in het besluit van 28 januari 2004 geweigerd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Aan laatstgenoemd besluit ligt ten grondslag dat verweerder meent dat de functie van medewerker Facilitaire Zaken te zwaar is voor eiseres, zowel wat betreft het niveau van de functie als de hectiek ervan. Volgens verweerder had hervatting in het volledige takenpakket, ook na hernieuwd inwerken, derhalve geen zin. Eiseres heeft nimmer al haar taken vervuld en in de loop der tijd enkel de minder stressvolle werkzaamheden verricht. Ook na haar hersteldverklaring in januari 2003 heeft zij nimmer al haar taken vervuld. Eiseres heeft hierin ook berust en heeft pas nadat haar in januari 2004 werd meegedeeld, dat de toenmalige situatie op termijn tot beëindiging van de dienstbetrekking zal leiden om voornoemd inwerktraject gevraagd.
Eiseres kan zich hier niet in vinden en heeft aangevoerd dat zij nooit afstand heeft gedaan van haar functie en dat niet is gebleken dat zij haar functie niet goed zou hebben vervuld, subsidiair dat verweerder haar niet de kans heeft gegeven aan te tonen dat zij haar functie op goede wijze kan vervullen.
De rechtbank zal thans beoordelen of het bestreden besluit 2 de rechterlijke toetsing kan doorstaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit het verslag van het gesprek van 13 januari 2004, waarin namens verweerder wordt gesteld dat de werkzaamheden binnen Facilitaire Zaken met twee formatieplaatsen gedaan moeten worden, blijkt dat eiseres beaamt dat het werk dan te zwaar en te hectisch voor haar is en de kans op uitval daardoor te groot is. Ter zitting is de stelling van eiseres dat deze werkzaamheden in de jaren daarvoor met aanzienlijk meer dan twee formatieplaatsen werden verricht door verweerder voldoende gemotiveerd bestreden.
Voorts heeft eiseres niet betwist dat uit voornoemde testresultaten is gebleken, dat eiseres op eenvoudig en rustig werk is aangewezen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de functie van eiseres, met name wat betreft de kopieer- en andere werkzaamheden voorafgaande aan raadsvergaderingen, alsmede vanwege de veelheid van taken hectisch is.
Verweerder heeft eveneens voldoende aangetoond dat eiseres vanaf augustus 2000 ten tijde van haar inwerkperiode op diverse collega’s kon terugvallen, terwijl er ook een map met werkinstructies beschikbaar was. Niet is gebleken dat eiseres in de aanvangsperiode van haar functie onvoldoende is begeleid, dan wel dat haar uitval wegens ziekte kort daarna in overwegende mate aan oorzaken die aan verweerder kunnen worden toegerekend is te wijten. Tevens is niet in geschil dat eiseres nimmer haar functie volledig heeft vervuld. De stelling van eiseres dat zij hierbij door verweerder, dan wel collega’s is tegengewerkt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Bovendien stelt de rechtbank vast dat eiseres in de periode na haar ziekte-uitval heeft ingestemd met het daarna gevolgde traject van uitzien naar ander werk. Zij heeft vóór januari 2004, derhalve ook niet na haar hersteldverklaring in januari 2003, nimmer verzocht (wederom) in haar volledige takenpakket te worden ingewerkt. In ieder geval heeft zij, terwijl ze ook voor januari 2004 al juridische ondersteuning genoot, nimmer formeel hierom verzocht. Zij is samen met verweerder het traject van het zoeken naar een andere baan ingegaan, waarbij voor de rechtbank niet is gebleken dat zij hiertoe onder druk is gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder gelet op al het vorenstaande in redelijkheid weigeren eiseres vanaf januari 2004 (wederom) in haar voormalig totale takenpakket in te werken.
Het vorenstaande houdt in, dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond wordt verklaard.
De rechtbank zal vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit 1 beoordelen.
Verweerder heeft in een besluit van 13 september 2004 eiseres per 1 januari 2005 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 CAR/UWO. Verweerder heeft hierbij overwogen dat er inmiddels drie jaar van wederzijdse inspanningen zijn verstreken en dat er voor eiseres geen passend werk is binnen de gemeente. Voorts wijst verweerder erop dat het om een kleine gemeente gaat en dat de tot de ontslagdatum beschikbare vacatures een voor eiseres te hoog niveau hadden.
Aan het bestreden besluit 1 ligt het advies van de Commissie bezwaar- en beroepschriften rechtspositie van 11 januari 2005 ten grondslag. De Commissie overweegt dat noch verweerder, noch eiseres enig verwijt treft. Zij meent dat de termijn voor het vinden van een passende functie niet tot het oneindige kan worden opgerekt en vindt de ontslagdatum van 1 januari 2005 acceptabel, temeer nu eiseres in een brief van 28 januari 2004 nog een half jaar de gelegenheid is gegeven ander werk te zoeken. De commissie heeft verder overwogen dat het minimale recht van een WW-uitkering en een uitkering conform hoofdstuk 10a CAR/UWO niet geheel voldoende is te achten. Dit heeft geleid tot het aanbieden van voornoemde opslagregeling aan eiseres. Voorts is ter zitting gebleken dat er een ophoging van de WW-uitkering van eiseres tot 1 september 2007 heeft plaatsgevonden.
Eiseres kan zich niet vinden in het ontslag en heeft aangevoerd dat zij haar functie wil en kan vervullen. Volgens eiseres kan het ontslagbesluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde feiten, dan wel is het onvoldoende gemotiveerd.
Ingevolge artikel 8:8 CAR/UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in de vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd. In geval van ontslag op grond van dit artikel treft het college een regeling waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten, met dien verstande dat de betrokkene minimaal recht heeft op een aanvullende en een aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat terugkeer van eiseres in haar oude functie niet van verweerder kan worden gevergd en dat er voorts binnen de gemeente geen ander passend werk voor eiseres beschikbaar was. De rechtbank is niet gebleken van voor eiseres passende functies binnen de gemeente Rijnwaarden, bovendien is ook niet gebleken dat eiseres hiernaar daadwerkelijk heeft gesolliciteerd.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aandacht en tijd besteed aan de mogelijkheden voor eiseres om ander voor haar passend werk buiten de gemeente te verkrijgen. Voor zover eiseres aan verweerder verwijt dat haar onvoldoende gelegenheid is gegeven om haar functioneren te verbeteren, merkt de rechtbank op dat uit alles blijkt dat partijen samen het traject naar het zoeken van een andere functie zijn ingegaan. Eiseres heeft nimmer het totale functiepakket vervuld.
Nu er na enige jaren nog geen zicht was op ander werk kan niet worden gezegd dat er bij verweerder voldoende belang ontbrak over te gaan tot gebruikmaking van de bevoegdheid tot ontslag op bovengenoemde grondslag. De rechtbank komt gezien het vorenstaande tot de slotsom dat verweerder bevoegd was om eiseres op grond van voormeld artikel 8:8 CAR/UWO te ontslaan. Voorts is aan de rechtbank niet gebleken dat verweerder bij de afweging van de hierbij betrokken belangen niet in redelijkheid tot voornoemd ontslag heeft kunnen besluiten.
Volgens eiseres heeft verweerder haar niet schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen tot ontslag. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het verzuim hiervan in dit geval hersteld door het horen in de bezwaarfase. Voorts zijn er voorafgaand aan het ontslagbesluit meerdere gesprekken gevoerd, waaruit het voornemen hiertoe aan eiseres kenbaar kon zijn. In dit kader wijst de rechtbank ook op de hiervoor aangehaalde brief van 28 januari 2004.
De eerst ter zitting van de rechtbank namens eiseres aangevoerde grieven aangaande het achterwege laten van een hoorzitting door verweerder alvorens het bestreden besluit 2 te nemen en het maken van aanspraak op een (ongespecificeerde) hogere financiële vergoeding dan door verweerder ter gelegenheid van het bestreden besluit 1 aangeboden, acht de rechtbank tardief. Derhalve worden deze grieven hier niet verder besproken.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit 1 geen doel treffen. Ook dit beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mrs. S.W. van Osch-Leysma (voorzitter), A.W.M. van Hoof en M.J.P. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2007.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 13 november 2007