zaaknummer / rolnummer: 140063 / HA ZA 06-727
Vonnis van 7 november 2007
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEO LOGISTIC HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ MAINPORT ROTTERDAM BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mrs. P.J. Peters en J.L. Snijders te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RAVESTEIN CONTAINER PONTOON B.V.,
gevestigd te Dodewaard,
gedaagde,
procureur mr. L. Paulus,
advocaat mr. J.Smit te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Neo Holding, PMR en RCP genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 augustus 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 5 december 2006
- de brief van RCP van 14 februari 2007 met producties
- de conclusie van repliek 25 april 2007
- de conclusie van dupliek van 4 juli 2007
- de akte uitlating producties van Neo Holding en PMR van 15 augustus 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 24 januari 2003 heeft RCP een vaststellingovereenkomst gesloten met Neo Holding en de besloten vennootschappen Neo Logistic Services, Neo Kemp, Neo Kemp I, Neo Kemp II, Neo Kemp III, en Neo Kemp IV (verder samen ook: de Neo-vennootschappen). Deze vaststellingsovereenkomst luidt voor zover van belang, als volgt.
4.1. Neo Kemp en Neo Kemp 1 tot en met Neo Kemp 4 garanderen, ieder hoofdelijk, onherroepelijk en onvoorwaardelijk de betaling aan RCP van € 786.000,- […] (hierna “de schuld”) op voorwaarde dat RCP op uiterlijk 30 juni 2003 twee schepen van het type NeoKemp […] zal hebben verkocht aan (een) derde(n) […] voor een netto verkoopprijs (voor aflossing hypotheken) van tenminste € 1.100.000,- per schip. Betaling van € 786.000,- zal plaatsvinden onmiddellijk nadat de hier bedoelde schepen zijn verkocht en betaald.
4.3. Ter meerdere zekerheid van betaling van de schuld zullen Neo Kemp en Neo Kemp I tot en met IV een onherroepelijke bankgarantie doen stellen door een eerste klas Nederlandse handelsbank binnen vijf dagen vanaf de dag des ondertekening van deze overeenkomst, tot ten hoogste het bedrag van de schuld, betaalbaar op eerste verzoek van RCP, houdende de schriftelijke mededeling van RCP dat aan de in art. 4.1. van deze overeenkomst omschreven voorwaarde is voldaan.
2.2. Op 6 maart 2003 heeft de ABN AMRO Bank N.V. (verder: de Bank) in opdracht van Neo Holding en ten gunste van RCP een bankgarantie gesteld onder nummer 109.48.81.387 (verder: de bankgarantie). De bankgarantie luidt, voor zover van belang, als volgt (waarbij de Neo-vennootschappen worden aangeduid als “Neo”, de Bank als “ondergetekende” en de vaststellingovereenkomst als “de OVEREENKOMST”).
IN AANMERKING NEMENDE
[…]
- dat Neo conform het bepaalde in artikel 4.1./4.3 van de OVEREENKOMST een onherroepelijke bankgarantie dient te doen stellen jegens RCP, strekkende tot zekerheid voor de nakoming door Neo van zijn uit de OVEREENKOMST voortvloeiende verplichtingen jegens RCP, hierna te noemen: “zijn verplichtingen”;
- dat ondergetekende het verzoek heeft bereikt de verlangde garantie te stellen, aan welk verzoek ondergetekende bereid is gevolg te geven;
zich door deze tot een maximum bedrag van EUR. 786.000,- […] onherroepelijk garant te stellen tegenover RCP voor de stipte nakoming door Neo van zijn verplichtingen.
De ondergetekende verbindt zich derhalve op eerste schriftelijke verzoek van RCP, inhoudende de mededeling van RCP dat aan de in artikel 4.1. van de OVEREENKOMST omschreven voorwaarde is voldaan, aan RCP te zullen voldoen, al hetgeen RCP verklaart ter zake opeisbaar van Neo te vorderen te hebben, zulks met inachtneming van bovengenoemd maximum bedrag.
[…] Niettegenstaande het voorgaande komt deze garantie evenwel in ieder geval te vervallen op 30 juni 2003, einde kantoortijd.
2.3. Op 7 maart 2003 is tussen de Bank enerzijds en Neo Holding en PMR anderzijds een akte van vrijwaring opgesteld en ondertekend. Hierbij hebben Neo Holding en PMR zich verbonden om op eerste verzoek van de bank de bedragen, tot betaling waarvan de bank vanwege de bankgarantie wordt aangesproken, te vergoeden.
2.4. In een allonge op de bankgarantie is op 16 april 2003 de looptijd van de garantie verlengd tot 5 augustus 2003.
2.5. RCP heeft geen schepen van het type NeoKemp als bedoeld in artikel 4.1. van de vaststellingsovereenkomst verkocht voor de in de vaststellingovereenkomst genoemde minimum nettoprijs.
2.6. RCP heeft bij brief van 25 juli 2003 het volgende aan de bank medegedeeld.
Betreft: Garantienummer GAR/109.48.81.387
[…] Bij deze delen wij u mede dat aan de voorwaarden bedoeld als in art. 4.1. van de vaststellingsovereenkomst is voldaan.
Wij hebben opeisbaar te vorderen een bedrag ten hoogte van € 786.000,- van Neo als bedoeld in opgemelde garantie.
Wij verzoeken u dit bedrag te voldoen op bankrekeningnummer […]
2.7. Bij brief van 31 juli 2003 heeft de Bank het volgende aan RCP medegedeeld.
Uit de ons verstrekte informatie blijkt echter dat er niet is voldaan aan de voorwaarden van dit artikel. Gezien dit gegeven zullen wij op dit moment niet overgaan tot uitbetaling van de bovengenoemde garantie.
2.8. RCP heeft de Bank bij dagvaarding van 29 december 2003 gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en kort gezegd betaling onder de bankgarantie van € 786.000,--, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd. Neo Holding en PMR hebben zich conform artikel 214 Rv. in de procedure aan de zijde van de Bank gevoegd.
2.9. Bij vonnis van 26 oktober 2005 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van RCP toegewezen. De rechtbank Rotterdam heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende overwogen.
- Tussen partijen staat vast dat de onderhavige bankgarantie moet worden aangemerkt als een afroepgarantie zodat de bank in beginsel gehouden is om op eerste afroep van de begunstigde tot betaling onder de garantie over te gaan. Van een uitzondering hierop kan sprake zijn in geval zich een kennelijk willekeurige of bedrieglijke aanspraak zou voordoen, in die zin dat voor de bank zonder nader onderzoek en zonder enige redelijke twijfel vast staat dat RCP geen vordering uit hoofde van de garantie op de bank had.
- Vast staat dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit de aan de bankgarantie ten grondslag liggende overeenkomst dat de schepen vóór 5 augustus 2003 tegen een bedrag van € 1.100.000,- zouden zijn verkocht en dat de bank van deze omstandigheid zonder nader onderzoek kennis had. Onder deze omstandigheden mocht de bank in beginsel weigeren tot uitkering onder de bankgarantie over te gaan.
- Hiermee komt de rechtbank toe aan de vraag of de bank ook een beroep op voormelde uitzondering toekomt indien, zoals RCP heeft gesteld, de voorwaarde geacht moet worden te zijn vervuld omdat de Neo-vennootschappen, als wederpartij van RCP bij de vaststellings¬overeenkomst, de verkooppogingen van RCP hebben gefrustreerd. Onder die omstandigheden heeft gelet op het bepaalde in artikel 6:23 BW, een voorwaarde te gelden als vervuld. De Bank heeft zich ten aanzien hiervan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu die stelling ziet op de feitelijke verhouding tussen RCP en de Neo-vennootschappen.
- Aan de betwisting van Neo Holding en PMR dat zij de verkooppogingen hebben gefrustreerd gaat de rechtbank voorbij, omdat zij de procedure niet mogen overnemen, waarvan feitelijk sprake zou zijn indien de rechtbank tegen de achtergrond van de referte van de bank die betwisting nader zou onderzoeken. Slechts van belang is of voor de bank zonneklaar was dat ook de stelling dat de voorwaarde geacht moet worden te zijn vervuld, kennelijk bedrieglijk was. Dit is niet het geval nu de Bank het daarvoor benodigde inzicht in de verhouding en de gebeurtenissen tussen de Neo-vennootschappen en RCP niet had en dus niet zonder nader onderzoek en zonder enige twijfel kan vaststellen dat RCP geen vordering op haar heeft.
- Hieruit volgt dat in de relatie tussen RCP en de bank vooralsnog heeft te gelden dat de voorwaarde geacht moet worden te zijn vervuld en dat de Bank, nu niet is weersproken dat aan de formele vereisten is voldaan, gehouden is tot betaling.
2.10. Neo Holding en PMR hebben beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam.
2.11. Op 2 december 2005 is de Bank overgegaan tot betaling onder de bankgarantie. De Bank heeft van NLH en PMR betaling onder de contragarantie gevorderd. De laatstgenoemde betaling heeft nog niet plaatsgevonden.
2.12. Op 2 en 7 december 2005 hebben Neo Holding en PMR conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van RCP, ter verzekering van de vorderingen die het voorwerp vormen van de onderhavige procedure.
3.1. Neo Holding en PMR vorderen samengevat - een verklaring voor recht dat RCP ten onrechte onder de bankgarantie heeft geclaimd en veroordeling van RCP tot betaling van € 874.819,95, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Neo Holding en PMR stellen dat de in de vaststellingsovereenkomst en in de bankgarantie opgenomen voorwaarde niet is vervuld, noch dient te gelden als te zijn vervuld op grond van artikel 6:23 BW. Zij betwisten dat zij de verkooppogingen van RCP van de in de vaststellingovereenkomst genoemde schepen hebben gefrustreerd. Gelet hierop is RCP door de bankgarantie op te eisen jegens Neo Holding als partij bij de vaststellingsovereenkomst en contragarant en jegens PMR als contragarant tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de vaststellings¬overeenkomst, althans heeft zij jegens hen onrechtmatig gehandeld. Zij dient de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden.
3.3. RCP voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het beroep van RCP op niet-ontvankelijkheid van Neo Holding en PMR, dat zij baseert op haar stelling dat de rechtbank Rotterdam in haar vonnis van 26 oktober 2005 tussen, onder meer, dezelfde partijen een oordeel heeft gegeven over een zaak waarin door Neo Holding en PMR dezelfde stellingen naar voren zijn gebracht, wordt verworpen. De rechtbank stelt voorop dat in het Nederlandse rechtssysteem ten aanzien van civiele zaken geen algemeen ‘ne bis in idem’-beginsel bestaat. Uit de door RCP genoemde feiten en omstandigheden kan evenmin volgen dat de goede procesorde zich er tegen verzet dat Neo Holding en PMR hun vorderingen aan de rechtbank Arnhem voorleggen. De rechtbank overweegt daarbij dat, zoals ook door RCP wordt erkend, de aan de Rotterdamse rechtbank voorgelegde rechtsvraag, te weten of de Bank op grond van de verstrekte bankgarantie gehouden was € 786.000,-- aan RCP te betalen, een andere is dan de thans ter beoordeling voorliggende vragen, te weten of het door RCP inroepen van de bankgarantie jegens Neo Holding en PMR een tekortkoming of een onrechtmatige daad oplevert. Daar komt bij dat de Rotterdamse rechtbank de vraag of de voorwaarde die de bankgarantie stelt om te mogen claimen geacht moet worden te zijn vervuld (ex artikel 6:23 BW), nu juist uitdrukkelijk niet beantwoordt (zie r.ov. 3.6 van dat vonnis). Dat in beide procedures mogelijk dezelfde stellingen aan de orde komen en getoetst worden levert geen strijd met de goede procesorde op. De verwijzing van RCP naar ‘de bindende kracht van het eerste (door de Rotterdamse rechtbank gewezen) vonnis’ kan de rechtbank dus niet volgen.
4.2. Neo Holding en PMR stellen dat RCP wanprestatie heeft gepleegd althans onrecht¬matig jegens hen heeft gehandeld door ten onrechte de bankgarantie in te roepen.
4.3. De gestelde wanprestatie zou zijn gepleegd jegens Neo Holding “als partij bij de vaststellings¬overeenkomst”. Neo Holding en PMR hebben echter niet expliciet omschreven welke in de vaststellingsovereenkomst opgenomen of daaruit voortvloeiende verplichting RCP jegens Neo Holding door het beweerdelijk ten onrechte inroepen van de bankgarantie heeft geschonden. De rechtbank overweegt daarbij dat Neo Holding weliswaar partij is bij de vaststellings¬over¬eenkomst, maar dat in die vaststellingsovereenkomst de in artikel 4.1 en 4.3 opgenomen verplichtingen om onder een opschortende voorwaarde aan RCP € 786.000,- te betalen en om tot zekerheid daarvan een bankgarantie te doen stellen, niet op Neo Holding, maar op Neo Kemp en Neo Kemp I t/m IV zijn gelegd.
De rechtbank zal Neo Holding en PMR in de gelegenheid stellen bij akte nader te omschrijven in de nakoming van welke verbintenis RCP is tekortgeschoten.
4.4. Neo Holding en PMR stellen voorts dat het ten onrechte inroepen van de bankgarantie door RCP jegens hen “als contragarant” een onrechtmatige daad oplevert.
Het inroepen van een op eerste verzoek betaalbare bankgarantie die is gesteld ter zekerheid van een voorwaardelijke betalingsverplichting kan, indien blijkt dat niet aan die voorwaarde is voldaan, een tekortkoming opleveren ten opzichte van degene die de voorwaardelijke beta¬lings¬verplichting is aangegaan. Indien daarvan sprake zou zijn, staat daarmee nog niet zonder meer vast dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens ‘derden’, zoals in casu Neo Holding en PMR, die zich, als contragarant, tegenover de desbetreffende bank hebben verbonden om de bank op haar eerste verzoek de bedragen te voldoen tot betaling waarvan zij op grond van de bankgarantie is aangesproken.
4.5. De rechtbank zal Neo Holding en PMR in de gelegenheid stellen nader te specificeren welke omstandigheden met zich brengen dat het inroepen van de bankgarantie, voor zover dit ten onrechte is gebeurd, jegens respectievelijk Neo Holding en PMR een onrechtmatige daad oplevert.
4.6. In dat verband en in verband met de mogelijk later aan de orde komende vraag welke schade Neo Holding en PMR door de aan RCP verweten gedragingen hebben geleden, dienen Neo Holding en PMR duidelijkheid te verschaffen over welke vennootschap de door de bank gevorderde betaling onder de contragarantie uiteindelijk - voor zover dit niet op RCP verhaald kan worden - zal moeten dragen en met name in hoeverre er verhaal mogelijk is op Neo Kemp en Neo Kemp I tot en met IV. Het zijn, zoals overwogen, immers deze vennootschappen die zich blijkens artikel 4.1 en 4.3 van de overeenkomst jegens RCP hadden verbonden tot de voorwaardelijke betaling van € 786.000,-- en tot het doen stellen van de bankgarantie. De stellingen van Neo Holding en PMR zijn op dit punt niet duidelijk, nu zij enerzijds stellen dat zij door de gedraging van RCP schade lijden, maar anderzijds aanvoeren (conclusie van repliek, overweging 14) dat “de Neo-groep” als hoofdschuldenaar heeft te gelden.
4.7. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen van 5 december 2007 voor akte zij¬dens Neo Holding en PMR over de in r.ov 4.3, 4.5 en 4.6 genoemde onderwerpen, waarna RCP in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop bij antwoordakte te reageren. Bij deze aktewisseling worden partijen tevens in de gelegenheid gesteld de rechtbank te informeren omtrent de voortgang van het tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam ingestelde hoger beroep.
4.8. Alle overige beslissingen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 december 2007 voor het nemen van een akte door Neo Holding en PMR over hetgeen is vermeld onder 4.3, 4.5, 4.6 en 4.7,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. M.J. Blaisse en mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.