ECLI:NL:RBARN:2007:BB7879

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/4554
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van gegevens van ambtenaren in het kader van onderhandelingen met Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarheid van gegevens van ambtenaren die betrokken zijn bij onderhandelingen met Suriname. De zaak betreft een verzoek van vier rechtspersonen, vertegenwoordigd door [X], om openbaarmaking van gegevens met betrekking tot ambtenaren van de Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken. Het verzoek werd gedeeltelijk gehonoreerd, maar de namen van de betrokken ambtenaren werden niet openbaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] en [Y] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij het verzoek niet op persoonlijke titel hebben ingediend. De rechtbank heeft het besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken, dat de openbaarmaking van de namen en gegevens van de ambtenaren weigerde, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het belang van openbaarmaking van deze gegevens zwaarder weegt dan de belangen van de betrokken ambtenaren, aangezien deze gegevens betrekking hebben op hun beroepshalve functioneren. De rechtbank heeft de Minister opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft het beroep van de vier rechtspersonen gegrond verklaard voor wat betreft de openbaarmaking van de namen en gegevens van de ambtenaren, maar ongegrond verklaard voor de contactgegevens van de ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/4554
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[X], wonende te [woonplaats],
[Y], wonende te [woonplaats],
de Sociaal-Kulturele Vereniging SHIVA,
de Vereniging Van Reizigers (VVR),
de Vereniging van Surinaamse Ondernemers (VVSO) en
de Mr. Rudolf Lachmipersad Jankie Stichting (MJS),
vertegenwoordigd door [X], eisers,
en
De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 juli 2006.
2. Procesverloop
Op 21 januari 2006 heeft een viertal - hierboven aangeduide - rechtspersonen verweerder verzocht om openbaarmaking van gegevens met betrekking tot de ambtenaren van de Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken die de onderhandelingen met Suriname voeren over de Toescheidingsovereenkomst (T.O., hierna: de in geding zijnde gegevens).
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk gehonoreerd, in die zin dat verweerder de naam van één van de betrokken ambtenaren openbaar heeft gemaakt. Voor het overige heeft verweerder de openbaarmaking geweigerd.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de hiertegen door [X], [Y] en de vier rechtspersonen ingediende bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 7 februari 2006 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Verweerder heeft de in geding zijnde gegevens aan de rechtbank overgelegd, met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de betreffende stukken. Bij beslissing van 11 december 2006 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is.
Bij faxbericht van 28 december 2006 hebben eisers de krachtens artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb vereiste toestemming verleend om mede op grondslag van de betreffende stukken uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 augustus 2007. [X] is aldaar in persoon en als gemachtigde van eisers verschenen. Verweerder heeft zich, zoals vooraf aangekondigd, niet doen vertegenwoordigen.
3. Overwegingen
De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Ten aanzien van de beroepen van [X] en [Y]
Vooraf stelt de rechtbank vast dat het verzoek van 21 januari 2006 om de in geding zijnde gegevens door [X] namens een viertal rechtspersonen is ingediend. Het betreffen: de Sociaal-Kulturele Vereniging SHIVA, de Vereniging Van Reizigers (VVR), de Vereniging van Surinaamse Ondernemers (VVSO) en de Mr. Rudolf Lachmipersad Jankie Stichting (MJS).
Het primaire besluit van 7 februari 2006 is ook aan genoemde rechtspersonen gericht. Tegen dit besluit heeft [X] zowel op persoonlijke titel als namens de vier rechtspersonen bezwaar gemaakt. Tevens heeft [Y] op persoonlijke titel bezwaar tegen dit besluit gemaakt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast, dat [X] het verzoek om de in geding zijnde gegevens niet op persoonlijke titel heeft gedaan en dat [Y] evenmin een verzoek om de in geding zijnde gegevens bij verweerder heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat [X] en [Y] niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 7 februari 2006. Hieruit volgt dat verweerder de bezwaren van [X] en [Y] niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank zal het besluit in zoverre vernietigen. De beroepen van [X] en [Y] dienen dan ook gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en de bezwaren van [X] en [Y] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de beroepen van de Sociaal-Kulturele Vereniging SHIVA, de Vereniging Van Reizigers (VVR), de Vereniging van Surinaamse Ondernemers (VVSO) en de Mr. Rudolf Lachmipersad Jankie Stichting (MJS), in het navolgende aangeduid met: de vier rechtspersonen.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Krachtens het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale
organisaties;
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van een onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de
aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de geweigerde openbaarmaking van de volgende gegevens in geding:
1. De namen en gegevens over de deskundigheid van de overige ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die zijn betrokken bij onderhandelingen over de T.O. (hierna aangeduid met: de overige betrokken ambtenaren);
2. De contactgegevens (het postadres, e-mailadres, telefoonnummer en faxnummer) van de overige betrokken ambtenaren;
3. De namen van Nederlanders van Surinaamse afkomst met wie de betrokken ambtenaren spreken of voornemens zijn te spreken in verband met de onderhandelingen over de T.O. (hierna: de contactpersonen).
Ad 1 De namen en de gegevens over de deskundigheid van de overige betrokken ambtenaren
Aan de weigering om de namen en gegevens over de deskundigheid van de overige betrokken ambtenaren openbaar te maken ligt het standpunt van verweerder ten grondslag, dat het belang van het verstrekken van deze gegevens niet opweegt tegen de belangen van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van een onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob.
De rechtbank is -onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 14 juli 2004, LJN: AQ1360)- van oordeel, dat met betrekking tot ambtenaren, waar het hun beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep op het belang van de eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer kan worden gedaan. De namen en gegevens over de deskundigheid van de overige betrokken ambtenaren zijn naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als aspecten van hun beroepshalve functioneren.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet kunnen laten prevaleren boven het belang van openbaarmaking van deze informatie.
De rechtbank is voorts van oordeel, dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking van de namen en gegevens over de deskundigheid van de overige betrokken ambtenaren niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van verweerder. Verweerders vrees voor een onevenredige belasting van de betrokken ambtenaren, welke de normale voortgang van de werkzaamheden zou belemmeren, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De hier bedoelde gegevens bevatten namelijk niet tevens contactgegevens van de betreffende ambtenaren. Bovendien laat openbaarmaking van voornoemde gegevens onverlet dat verweerder de informatievoorziening over de onderhavige bestuurlijke aangelegenheid via de daarvoor aangewezen contactambtenaar laat lopen. Indien desondanks correspondentie over deze aangelegenheid aan andere ambtenaren dan de contactambtenaar wordt gestuurd, kan deze correspondentie naar de betreffende contactambtenaar worden doorgestuurd. Niet valt in te zien dat hierdoor de normale voortgang van de werkzaamheden zou worden belemmerd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat verweerder ten onrechte met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob openbaarmaking van de gevraagde informatie heeft geweigerd. Het bestreden besluit dient dan ook in zoverre wegens strijd met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob te worden vernietigd. Het beroep moet in zoverre gegrond worden verklaard.
Ad 2 De contactgegevens van de overige betrokken ambtenaren
Verweerder heeft openbaarmaking van deze gegevens met een beroep op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob geweigerd.
De rechtbank is van oordeel, dat verweerder het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van (de organisatie van) verweerder in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de contactgegevens (postadres, e-mailadres, telefoonnummer en faxnummer) van de overige betrokken ambtenaren. De gegevens waarvan openbaarmaking is verzocht betreffen gegevens die zijn bedoeld om met de betrokken ambtenaren in contact te kunnen treden. Verweerder heeft zijn belang bij een informatievoorziening via een daarvoor aangewezen contactambtenaar genoegzaam gemotiveerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verweerder openbaarmaking van de onderhavige gegevens terecht met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft geweigerd. Hieruit volgt dat de hierop betrekking hebbende grief geen doel treft en dat het beroep in zoverre ongegrond moet worden verklaard.
Ad 3 De namen van de contactpersonen
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat openbaarmaking van de namen van de contactpersonen zich verzet tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties, het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, e en g, van de Wob.
Daartoe heeft verweerder gesteld, dat de contactpersonen hebben aangegeven er prijs op te stellen dat hun identiteit niet wordt prijsgegeven. Met openbaarmaking van de namen wenst verweerder niet het risico te lopen dat hij de contactpersonen niet meer zou kunnen betrekken bij de lopende onderhandelingen door de Nederlandse regering over de T.O. Dit zou Nederland kunnen schaden in zijn onderhandelingspositie en een onevenredige benadeling van verweerder met zich mee kunnen brengen, aldus verweerder.
Na kennis te hebben genomen van de stukken, waarvan openbaarmaking is verzocht, ziet de rechtbank geen grond voor het standpunt van verweerder, dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de gevraagde informatie. De contactpersonen zijn immers vanwege hun achtergrond, welke niet de persoonlijke levenssfeer van deze personen betreft, bij de onderhandelingen betrokken. Verweerder heeft de verzoeken van de contactpersonen om hun identiteit niet prijs te geven in redelijkheid niet zwaarder kunnen laten wegen dan openbaarmaking van de gevraagde informatie.
De rechtbank ziet voorts geen grond voor het standpunt van verweerder, dat het belang van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties en het belang van het voorkomen van een onevenredige benadeling van (de organisatie van) verweerder zich verzet tegen openbaarmaking van de onderhavige gegevens. Daarbij merkt de rechtbank op, dat slechts om openbaarmaking van de namen van de contactpersonen is verzocht en niet om informatie met betrekking tot de onderhandelingen zelf.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verweerder openbaarmaking van de gevraagde gegevens ten onrechte met een beroep op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, e, en g, van de Wob heeft geweigerd, zodat het bestreden besluit wegens strijd hiermee voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
Voor zover het beroep van de vier rechtspersonen gegrond zal worden verklaard, zal verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Van door [X] gemaakte proceskosten, die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken, zodat de rechtbank geen termen aanwezig acht toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
Voor zover het beroep is ingediend door [X] en [Y]
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de bezwaren van [X] en
[Y] ontvankelijk zijn geacht en ongegrond zijn verklaard;
verklaart de bezwaren van [X] en [Y] alsnog niet-ontvankelijk;
Voor zover het beroep is ingediend door de Sociaal-Kulturele Vereniging SHIVA, de Vereniging Van Reizigers (VVR), de Vereniging van Surinaamse Ondernemers (VVSO) en de Mr. Rudolf Lachmipersad Jankie Stichting (MJS)
verklaart het beroep gegrond voor zover openbaarmaking is geweigerd van de namen en de gegevens over de deskundigheid van de overige betrokken ambtenaren en van de namen van de contactpersonen;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door [X] betaalde griffierecht ten bedrage van € 281 aan hem vergoedt;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:19 oktober 2007