ECLI:NL:RBARN:2007:BB7139

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154192
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil tussen buitenlandse vennootschap en Nederlandse vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Duitse vennootschap WITTKOP SATTEL GmbH en de Nederlandse vennootschap VERENIGDE SPATBORDENFABRIEK LEPPERS B.V. De procedure betreft een incident waarin WITTKOP vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, terwijl LEPPERS verweer voert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afgifte van matrijzen en de productie van zadeldekken zo nauw met elkaar verbonden zijn dat er geen sprake is van gescheiden rechtsrelaties. Dit leidt tot de conclusie dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 6 lid 3 van de EEX-Verordening.

De rechtbank wijst de vordering van WITTKOP af en beveelt een verschijning van partijen in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelt dat de teruggave van de matrijzen aan LEPPERS in Nederland moet plaatsvinden, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. WITTKOP, als in het ongelijk gestelde partij, wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak wordt vervolgens op de rol gezet voor het opgeven van verhinderdagen van de partijen en hun advocaten, waarna een comparitie zal worden bepaald.

De uitspraak is gedaan op 24 oktober 2007 door mr. J.R. Veerman, waarbij de rechtbank de relevante artikelen van de EEX-Verordening heeft toegepast om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vast te stellen. De zaak illustreert de toepassing van internationale rechtsregels in civiele geschillen tussen partijen uit verschillende lidstaten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 154192 / HA ZA 07-600
Vonnis in incident van 24 oktober 2007
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
WITTKOP SATTEL GmbH.,
gevestigd te Zella-Mehlis (Duitsland),
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. W.H.B.M. Litjens,
advocaat mr. I.A. van Rooy te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERENIGDE SPATBORDENFABRIEK LEPPERS B.V.,
gevestigd te Dieren,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. S.M. van der Zwan.
Partijen zullen hierna Wittkop en Leppers genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juni 2007
- het proces-verbaal van comparitie van partijen in conventie
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord
1.2. Tijdens de comparitie is vonnis in het incident bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Wittkop vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Leppers voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.3. Bij inleidende dagvaarding vordert Wittkop de betaling van facturen in verband met zadeldekken die zij aan Leppers heeft verkocht en geleverd. Leppers vordert in reconventie de teruggave van matrijzen die zij aan Wittkop voor de productie van de zadeldekken ter beschikking heeft gesteld. Verder vordert Leppers de vergoeding van haar schade als gevolg van de weigering van Wittkop deze matrijzen af te geven, alsmede betaling van facturen voor zadeldekken die Leppers op haar beurt aan Wittkop heeft geleverd.
2.4. Wittkop stelt dat Leppers zich voor haar vorderingen dient te wenden tot de bevoegde rechterlijke instantie in Duitsland, zulks op grond van de Verordening nr 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening). Daarbij heeft Wittkop kennelijk artikel 2 EEX-Verordening op het oog, op grond waarvan zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat in beginsel moeten worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
2.5. Leppers stelt dat in deze de Nederlandse rechter een alternatieve bevoegdheid toekomt. Daartoe voert zij aan dat de teruggave van de matrijzen aan haar - naar de rechtbank aanneemt in Nederland - dient plaats te vinden zodat op grond van artikel 5 lid 1 EEX-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd is. Ingevolge artikel 5 lid 1 kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt moet worden uitgevoerd.
2.6. Verder beroept Leppers zich op artikel 6 lid 3 EEX-Verordening. Ingevolge artikel 6 lid 3 EEX-Verordening kan de rechter bij wie de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt tevens kennisnemen van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit een rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is. Leppers stelt dat zij de matrijzen aan Wittkop ter beschikking heeft gesteld uitsluitend om reden dat Wittkop daarmee, op bestelling van Leppers, zadeldekken voor haar kon produceren en haar kon leveren.
2.7. De rechtbank stelt voorop dat Wittkop is gevestigd in Duitsland en Leppers in Nederland. Beide landen hebben de EEX-Verordening geratificeerd zodat deze hier van toepassing is.
2.8. De rechtbank volgt Leppers in haar hiervoor onder 2.5 en 2.6 vermelde verweer. Leppers vordert de teruggave van matrijzen. Omdat Leppers feitelijk in Nederland is gevestigd, moet worden aangenomen dat de teruggave in Nederland dient plaats te vinden zodat ingevolge artikel 5 lid 2 EEX-Verordening bevoegdheid toekomt aan de Nederlandse rechter.
2.9. Naar Leppers onbestreden heeft gesteld, heeft zij de matrijzen afgegeven zodat Wittkop daarmee zadeldekken kon produceren en aan Leppers kon verkopen en leveren.
De rechtbank is van oordeel dat de afgifte van de matrijzen en de productie van zadeldekken zozeer met elkaar verbonden zijn dat niet kan worden volgehouden dat hier sprake is van van elkaar gescheiden rechtsrelaties c.q. afzonderlijke afspraken of overeenkomsten tussen partijen. Dit betekent dat bevoegdheid van de Nederlandse rechter voorts kan worden aangenomen op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 3 EEX-Verordening.
2.10. Wittkop zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt Wittkop in de kosten van het incident, aan de zijde van Leppers tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
3.3. beveelt voor het geding in reconventie een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.R. Veerman in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 november 2007 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2007 tot en met januari 2008, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.5. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.6. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.7. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
3.8. bepaalt dat partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.9. Verzoekt de tijdige toezending van de stukken,
3.10. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.