zaaknummer / rolnummer: 154335 / HA ZA 07-615
Vonnis van 24 oktober 2007
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen,
procureur mr. A.J.B. Ross,
advocaat mr. M.A.A. Gockel-Gieskes,
beiden te Zevenaar,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE ARNHEM,
zetelend te Arnhem,
gedaagde,
procureur mr. T.G. Zweers-te Raaij te Arnhem.
De partijen zullen hierna [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en de Gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 10 september 2007.
Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiseres sub 1] is op 6 november 1998 eigenaar geworden van het perceel [adres] c.a. te [woonplaats]. Op 5 maart 1999 heeft zij dit perceel in eigendom overgedragen aan [betrokkene] en op 7 februari 2002 heeft [betrokkene] dit perceel op zijn beurt weer overgedragen aan de vennootschap onder firma v.o.f. [naam VOF], die het perceel tot dan toe huurde. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] waren op dat moment de vennoten van v.o.f. [naam VOF].
1.2. De vennoten van v.o.f. [naam VOF] zijn thans [eiseres sub 2], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] Investments B.V. Op het onder 1 genoemde perceel exploiteert v.o.f. [naam VOF] een speelautomatenhal.
1.3. De Gemeente is sedert 9 november 1993 eigenaar van de percelen gelegen aan de [adres] 36 en 36a. Deze percelen grenzen aan het perceel [adres]. De percelen [adres] [huisnummer] zijn in ieder geval in de jaren 60 en 70 gebruikt voor de exploitatie van een garage/bezinestation. Nadien, in elk geval vanaf begin jaren negentig, wordt op deze percelen een (Aldi-)supermarkt geëxploiteerd. De Gemeente heeft de percelen aangekocht om daar woningbouw te realiseren.
1.4. In juli 1998 is, met het oog op een voorgenomen uitbreiding van v.o.f. [naam VOF], een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie [adres] door Van der Poel Consult BV te Laren (Gld). In het daarvan opgemaakte rapport, gedateerd juli 1998, is onder meer vermeld:
“Samenvatting en conclusies
“De onderzoekslocatie heeft een totale oppervlakte van circa 60 m2. Het terrein ligt braak tussen Amusementscenter [naam VOF] en de [supermarkt].
In de supermarkt was in het verleden een benzinestation gevestigd. Onder de supermarkt bevinden zich nog enige brandstoftanks. De vulpunten en vermoedelijk een gedeelte van het pompeiland hebben zich op de onderzochte locatie bevonden. Voor zover bekend is (nog) geen bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de voormalige benzinepomp.
Op de locatie is zeer waarschijnlijk sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (vermoedelijke oorzaak is het voormalige benzinestation). Een bouwvergunning zal niet worden afgegeven. Geadviseerd wordt verdere stappen in overleg met de overheid te nemen”.
1.5. Op enig moment in 2002 heeft v.o.f. [naam VOF] met het oog op haar (eerder genoemde) uitbreidingsplannen een bouwvergunning bij de Gemeente aangevraagd, onder bijvoeging van het onder 1.4 bedoelde rapport. Naar aanleiding daarvan heeft de Gemeente bij faxbrief van 14 augustus 2003 onder meer aan v.o.f. [naam VOF] geschreven:
“Aangezien de grond zwaar verontreinigd is, zal een eventuele bouwaanvraag (die niet geweigerd kan worden) aangehouden moeten worden. Deze aanhouding zal worden opgeheven, zodra er een besluit is genomen. Dit besluit wordt genomen zodra er een saneringsplan is ingediend en door bevoegd gezag is goedgekeurd”.
1.6. V.o.f. [naam VOF] heeft vervolgens Hofstede Milieuadviseurs te Bilthoven ingeschakeld om haar te begeleiden in het saneringstraject. Ir. H.H. de Natris, werkzaam bij Hofstede Milieuadviseurs, heeft bij brief van 8 januari 2004 aan de Gemeente geschreven dat de verontreiniging op de beoogde uitbreidingslocatie ([adres]) een “uitloper” is van een benzineverontreiniging waarvan de bron ligt op het naastgelegen perceel [adres] 36, waar in het verleden een garagebedrijf was gevestigd. Verder heeft De Natris geschreven:
“In ons overleg hebt u aangegeven, dat bij de verdere voorbereiding van de woningbouw aan de [adres] de gehele benzineverontreiniging zou kunnen worden onderzocht en aangepakt, nadat de bedrijfshal is gesloopt. Dit zou inhouden, dat de gewenste uitbreiding van het casino nog minimaal twee jaar zou moeten worden uitgesteld. [betrokkene] heeft aangegeven, dat deze stagnatie voor hem onacceptabel is. Bij wijze van tegemoetkoming heeft [betrokkene] zich in ons overleg van 6 november jl. bereid getoond om vooruitlopend op de verdere aanpak van het gehele geval van verontreiniging op zijn eigen terrein een deelsanering uit te voeren”.
Ten slotte heeft De Natris geschreven dat een deelsanering juridisch en beleidsmatig mogelijk is.
1.7. De Gemeente heeft met betrekking tot het perceel [adres] op 9 juni 2004 de definitieve beschikking ernstige bodemverontreiniging en deelsaneringsplan bodemverontreiniging afgegeven. Vervolgens heeft de Gemeente op 3 augustus 2004 de bouwvergunning aan v.o.f. [naam VOF] verleend, onder de voorwaarde dat op het laatstgenoemde perceel de saneringswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met het vastgestelde saneringsplan.
1.8. V.o.f. [naam VOF] is nadien tot sanering van haar perceel overgegaan.
1.9. Bij brief van 12 januari 2006 heeft de advocaat van v.o.f. [naam VOF] de Gemeente verzocht de door haar cliënt gemaakte saneringskosten te vergoeden. Bij brief van 28 februari 2006 heeft de Gemeente aan de advocaat van v.o.f. [naam VOF] geschreven dat zij daartoe niet bereid is.
Het geschil
2. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben gevorderd de Gemeente te veroordelen aan hen bij wijze van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 48.508,94, te vermeerderen met wettelijke rente en met buitengerechtelijke kosten ad € 3.124,83.
Zij hebben aan die vordering ten grondslag gelegd dat de Gemeente bij de aankoop van het perceel [adres] [huisnummer] in 1993 ervan op de hoogte was dat dat perceel was verontreinigd en dat zij heeft nagelaten de vervuilde grond te saneren, waardoor het mogelijk werd dat de vervuiling vanaf dit perceel is “doorgelekt” naar het perceel [adres]. Ter staving van dat laatste hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verwezen naar het onder 1.4 bedoelde rapport van juli 1998 en naar een brief van De Natris aan hun advocaat van 10 januari 2006. Door niet te saneren heeft de Gemeente gehandeld in strijd met de op haar rustende zorgplicht en aldus onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. De Gemeente is daarom gehouden de als gevolg van dit onrechtmatig handelen door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] geleden schade te vergoeden. Zij hebben die schade, onder overlegging van negen facturen, begroot op voormeld bedrag.
Subsidiair hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aangevoerd dat de Gemeente gehouden was de gehele door de verontreiniging aangetaste grond, inclusief het perceel [adres], te saneren. Door de inmiddels uitgevoerde deelsanering van laatstgenoemd perceel is de Gemeente ongerechtvaardigd verrijkt.
3. De Gemeente heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen.
De beoordeling van het geschil
4. De Gemeente heeft allereerst opgeworpen dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, omdat [eiseres sub 1] geen vennoot (meer) is van v.o.f. [naam VOF] en de vennootschap en al haar huidige vennoten niet in de procedure zijn betrokken.
5. Dat verweer slaagt. Het gaat om een door v.o.f. [naam VOF] gepretendeerde vordering.
Het perceel [adres] is, zo staat wel vast, gesaneerd in opdracht van de vennootschap met het oog op de gewenste uitbreiding van haar onderneming (Casino [naam VOF]) De kosten van de sanering, zoals die volgen uit de negen ten name van v.o.f. [naam VOF] gestelde facturen, zijn ook door de vennootschap betaald. Dat het gaat om een vordering van de vennootschap volgt overigens ook uit de onder 1.9 genoemde brief van de advocaat van v.o.f. [naam VOF] aan de Gemeente van 12 januari 2006. Dat betekent dat v.o.f. [naam VOF]/ haar vennoten [eiseres sub 2], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in de procedure als eiser(s) had(den) moeten optreden. Aangezien [eiseres sub 1] geen vennoot meer is van v.o.f. [naam VOF] kan hij reeds daarom niet in zijn vordering worden ontvangen. Voor [eiseres sub 2] geldt dat zij, zo volgt uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 15 mei 2007, ten opzichte van derden tot € 10.000,-- bevoegd is en daarboven slechts gezamenlijk met [betrokkene 3], zodat ook [eiseres sub 2], nu het hier gaat om een vordering van meer dan € 10.000,--, niet-ontvankelijk is. Dat de eigendom van het perceel [adres] vermoedelijk nog steeds berust bij de uitgetreden vennoot [eiseres sub 1] en de huidige vennoot [eiseres sub 2], en de uittreding van [eiseres sub 1] als vennoot van v.o.f. [naam VOF] op dat punt kennelijk nog niet is geregeld, kan aan het voorgaande niet afdoen.
6. Ten overvloede wordt overwogen dat de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hadden moeten worden afgewezen indien zij wel ontvankelijk waren geweest, op grond van het navolgende.
7. De Gemeente heeft opgeworpen dat de onderhavige vordering is verjaard op grond van artikel 3:310 BW.
Bij de beoordeling daarvan is allereerst van belang dat het hier gaat om de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW. Verder is van belang dat deze verjaringstermijn, gelet op de strekking van de bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van zijn schade in te stellen en dat daarvoor daadwerkelijke bekendheid met de schade nodig is. Een vermoeden van het bestaan van de schade waarop de vordering betrekking heeft is niet voldoende. Waar de onderhavige vordering strekt tot vergoeding van schade die is geleden omdat de Gemeente heeft nagelaten de aan haar in eigendom toebehorende vervuilde grond te saneren, waardoor het mogelijk werd dat de vervuiling vanaf dit perceel is “doorgelekt” naar het perceel [adres], geldt dat de verjaringstermijn is beginnen te lopen zodra de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - had gekregen dat de bodem van het perceel op deze wijze was verontreinigd (onder andere HR 24 maart 2006, NJ 2007, 377).
8. Aangenomen moet worden dat die zekerheid met het onder 1.4 bedoelde rapport van Van der Poel Consult BV, gedateerd juli 1998, is verkregen. Daarin is immers neergelegd dat op het perceel [adres] zeer waarschijnlijk sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en dat het voormalige benzinestation, dat was gelegen op het aan de Gemeente toebehorende perceel, de vermoedelijke oorzaak is van die verontreiniging.
Daarbij is verder van belang dat tijdens de comparitie is gebleken dat het verkennend bodemonderzoek in 1998 is uitgevoerd in opdracht van v.o.f. [naam VOF]. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de vennootschap/haar vennoten op het moment van het uitbrengen van het rapport op de hoogte kwamen van de inhoud daarvan. Dat is overigens ook niet weersproken. Dat betekent dat de onderhavige vordering in ieder geval op 1 augustus 2003 is verjaard. Tijdens de comparitie is namens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verklaard dat er in die periode (1998-2003) geen stuitingshandelingen zijn verricht door of namens v.o.f. [naam VOF]. De slotsom is dat het beroep op verjaring slaagt.
9. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
verklaart [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.280,-- wegens vast recht en op € 1.788,-- voor salaris procureur,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.