ECLI:NL:RBARN:2007:BB5480

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
135564
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en vernietiging van koopovereenkomst wegens dwaling

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding en vernietiging van een koopovereenkomst op grond van dwaling. De rechtbank Arnhem heeft op 3 oktober 2007 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door procureur mr. J.J. van Vliet. Gedaagden waren de besloten vennootschap Makelaardij in Onroerend Goed Peter Kolmeijer Malden B.V., vertegenwoordigd door procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune, en [gedaagde 2], vertegenwoordigd door procureur mr. H. van Ravenhorst.

De rechtbank overwoog dat het nadeel, zoals bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW, betrekking heeft op de schade die de tot vernietiging bevoegde lijdt bij instandhouding van de overeenkomst. Eisers stelden dat dit nadeel gelijk was aan de gevorderde schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de gevorderde schadevergoeding niet voldoende was onderbouwd. De primaire vordering tot schadevergoeding werd daarom afgewezen.

Daarnaast werd de subsidiaire vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling niet toegewezen, omdat eisers geen feiten of omstandigheden hadden gesteld die zouden rechtvaardigen dat de gevolgen van de vernietiging bezwaarlijk ongedaan gemaakt konden worden. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren en wees deze af. Tevens werden eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op respectievelijk EUR 8.419,00 en EUR 6.825,00 werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. M.M. Vanhommerig.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 135564 / HA ZA 06-23
Vonnis van 3 oktober 2007
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.J. van Vliet,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAKELAARDIJ IN ONROEREND GOED PETER KOLMEIJER MALDEN B.V,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. W.H.B.K. Brunet de Rochebrune,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. H. van Ravenhorst.
Eisers zullen hierna – in mannelijk enkelvoud – [eisers] worden genoemd, gedaagde sub 1 Kolmeijer en gedaagde sub 2 [gedaagde 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2006
- de processen-verbaal van getuigenverhoor van 30 januari 2007, 10 mei 2007 en 14 mei 2007
- de conclusie na getuigenverhoor van [eisers]
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde 2]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor tevens antwoordakte ter zake wijziging van eis van Kolmeijer.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 30 augustus 2006 is overwogen en beslist.
2.2. De rechtbank heeft in dat vonnis aan [eisers] bewijs opgedragen en een comparitie van partijen gelast in verband met onduidelijkheden met betrekking tot de strekking van de vorderingen van [eisers]. De rechtbank heeft [eisers] voorts in de gelegenheid gesteld de gevorderde schadevergoeding te onderbouwen door middel van het overleggen van met name genoemde bescheiden bij een op die comparitie te nemen akte.
2.3. [eisers] heeft ter voldoening aan de bewijsopdracht een aantal getuigen doen horen en ook van de kant van Kolmeijer en [gedaagde 2] zijn getuigen gehoord. De rechtbank komt echter niet toe aan een waardering van het bewijs omdat de vorderingen van [eisers] om andere redenen niet toewijsbaar zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
2.4. Bij gelegenheid van het laatste getuigenverhoor op 14 mei 2007 is [eisers], ondanks bezwaar van de kant van Kolmeijer en [gedaagde 2], toegestaan de eis te wijzigen. De vorderingen van [eisers] luiden na de wijziging van eis – naar de rechtbank begrijpt – als volgt:
primair gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 123.385,-- aan materiële en immateriële schadevergoeding wegens wanprestatie,
subsidiair vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag aan schadevergoeding
en meer subsidiair ‘vermindering van de koopprijs in de zin van artikel 6:230 lid 2 BW met een bedrag van € 123.385,--‘ althans met een in goede justitie te bepalen bedrag,
een en ander met rente en kosten.
Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat door [eisers] de vernietiging wordt gevorderd van de koopovereenkomst met [gedaagde 2], zoals in het lichaam van de dagvaarding subsidiair staat vermeld, en niet van de overeenkomst tot opdracht tussen [eisers] en Kolmeijer.
2.5. De door de rechtbank in het tussenvonnis genoemde bescheiden ter onderbouwing van de gevorderde schadevergoeding zijn door [eisers] niet in het geding gebracht. Dit betekent dat de door [eisers] gestelde en gevorderde materiële en immateriële schade volstrekt niet is onderbouwd zodat de primaire vordering van [eisers] jegens Kolmeijer en [gedaagde 2] reeds om die reden zal worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding [eisers] alsnog in de gelegenheid te stellen de eerder door de rechtbank gevraagde bescheiden in het geding te brengen.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat [eisers] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan hij jegens Kolmeijer en/of [gedaagde 2] aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW, zodat het daarop betrekking hebbende gedeelte van de vordering ook om die reden niet toewijsbaar is.
2.6. [eisers] vordert subsidiair vernietiging van de koopovereenkomst met daaraan gekoppeld – naar de rechtbank begrijpt uit het lichaam van de dagvaarding – vergoeding van de schade die hieruit voor [eisers] voortvloeit, waarbij door [eisers] hetzelfde bedrag wordt gevorderd als bij de primaire vordering.
2.7. De rechtbank stelt vast dat [eisers] aan de gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst geen vordering heeft gekoppeld tot terugbetaling van de koopprijs. Het gevolg van toewijzing van de gevorderde vernietiging zou zijn dat de vernietiging terug werkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling/koopovereenkomst is verricht/gesloten. Dit zou dan betekenen dat het woonhuis van [eisers] nimmer zijn eigendom zou zijn geworden en nog altijd eigendom van [gedaagde 2] zou zijn en dat de koopprijs door [eisers] onverschuldigd zou zijn betaald. Dat is kennelijk niet de bedoeling van [eisers] met de subsidiaire vordering. Deze conclusie wordt ook bevestigd door de omstandigheid dat [eisers] bij de primaire vordering geen ontbinding van de koopovereenkomst heeft gevorderd.
2.8. In artikel 3:53 lid 2 BW is het volgende geregeld:
Indien de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, kan de rechter desgevraagd aan een vernietiging geheel of ten dele haar werking ontzeggen. Hij kan aan een partij die daardoor onbillijk wordt bevoordeeld, de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt.
2.9. De subsidiaire vordering van [eisers] kan in het licht van voormeld wetsartikel worden beschouwd, waarbij [eisers] kennelijk wenst dat aan de vernietiging geheel haar werking wordt ontzegd waartegenover Kolmeijer en [gedaagde 2] een uitkering in geld aan [eisers] zouden moeten betalen.
2.10. De aldus begrepen subsidiaire vordering van [eisers] is in ieder geval niet toewijsbaar jegens Kolmeijer reeds omdat zij geen partij was bij de bewuste rechtshandeling/koopovereenkomst.
De vordering is ook niet toewijsbaar jegens [gedaagde 2] omdat [eisers] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat de reeds ingetreden gevolgen van de vernietiging bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Evenmin heeft [eisers] feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [gedaagde 2] onbillijk zou worden bevoordeeld door het ontzeggen van terugwerkende kracht aan de vernietiging. Het feit dat [eisers] stelt schade te hebben geleden tot een bepaald bedrag betekent immers nog niet dat [gedaagde 2] tot datzelfde bedrag onbillijk zou worden bevoordeeld.
2.11. Dat [eisers] geen vernietiging van de koopovereenkomst wil bereiken leidt de rechtbank ook af uit de meer subsidiaire vordering tot vermindering van de koopprijs ‘in de zin van artikel 6:230 lid 2 BW’. In artikel 6:230 BW staat het volgende:
1. De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de artikelen 228 en 229 vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voorstelt, die het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde bij instandhouding van de overeenkomst lijdt, op afdoende wijze opheft.
2. Bovendien kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel wijzigen.
2.12. Voorop staat dat deze van de vernietigingsvordering afgeleide meer subsidiaire vordering niet toewijsbaar is jegens Kolmeijer vanwege de hierboven bij rechtsoverweging 2.10 vermelde reden.
2.13. Met betrekking tot deze meer subsidiaire vordering gericht tegen [gedaagde 2] overweegt de rechtbank het volgende.
Het nadeel als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW ziet op het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde lijdt bij instandhouding van de overeenkomst en dat is volgens [eisers] de door hem gevorderde schadevergoeding.
Het gaat er echter om dat de dwalende, [eisers], moet worden gebracht in een situatie waarin hij zou hebben verkeerd als hij niet had gedwaald. Het aldus begrepen nadeel is zonder nadere uitleg die ontbreekt niet gelijk aan de door [eisers] gestelde en gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding zodat om die reden de meer subsidiaire vordering niet kan worden toegewezen, nog daargelaten dat ook ten aanzien van deze vordering geldt dat de gestelde en gevorderde schadevergoeding volstrekt niet is onderbouwd en dus ook om die reden niet toewijsbaar is.
2.14. Hoewel [eisers] in de formulering van de meer subsidiaire vordering uitdrukkelijk verwijst naar artikel 6:230 lid 2 BW zou die vordering ook kunnen worden beschouwd als een vordering tot vermindering van de prijs als bedoeld in artikel 7:22 lid 1 sub b BW. Daarin is bepaald dat, in het geval het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt, bij een consumentenkoop de koper de bevoegdheid heeft om de prijs te verminderen in evenredigheid met de mate van afwijking van het overeengekomene.
In het geval vast zou komen te staan dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt, zou de aldus beschouwde vordering van [eisers] hooguit toewijsbaar zijn tot het door hem in de dagvaarding gestelde bedrag van € 20.000,-- aan prijsvermindering, maar dit bedrag is volstrekt niet onderbouwd. Als gevolg hiervan behoeft [eisers] ook niet te worden toegelaten tot het bewijs van de gestelde prijsvermindering en is dit onderdeel van de vordering ook niet toewijsbaar.
2.15. De slotsom is dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen. Daarbij kan in het midden blijven of er sprake is van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW of dat er sprake was van dwaling van de kant van [eisers] als bedoeld in artikel 6:228 BW. Waardering van het in verband hiermee aangedragen getuigenbewijs is daarom niet nodig.
2.16. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Kolmeijer en [gedaagde 2] worden veroordeeld, waarbij de getuigenkosten van de aan de kant van Kolmeijer en [gedaagde 2] gehoorde getuigen worden toegerekend aan [gedaagde 2].
2.17. De kosten aan de zijde van Kolmeijer worden begroot op:
- vast recht 2.735,00
- salaris procureur 5.684,00 (4,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 8.419,00
2.18. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- vast recht 1.100,00
- getuigenkosten 41,00
- salaris procureur 5.684,00 (4,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 6825,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Kolmeijer tot op heden begroot op EUR 8.419,00, en aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op EUR 6.825,00,
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.