ECLI:NL:RBARN:2007:BB5466

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
149259
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van een financieel adviseur ten aanzien van informatievoorziening over rentestand en pensioen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Arnhem, stond de vraag centraal of de besloten vennootschap DBA Advies B.V. (dBa) verplicht was om eiser op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de rentestand en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn pensioen. Eiser had in 1999 en 2004 vragen gesteld aan dBa over zijn pensioen, maar stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de gevolgen van de dalende rentestand. De rechtbank oordeelde dat dBa niet in het algemeen verplicht was om eiser proactief te informeren over de rentestand, maar dat zij wel verplicht was om op de specifieke vragen van eiser te antwoorden. De rechtbank benadrukte dat dBa als een redelijk bekwaam en zorgvuldig adviseur moest optreden en dat zij haar cliënten op de hoogte moest houden van relevante ontwikkelingen, mits deze expliciet werden gevraagd.

De rechtbank stelde vast dat eiser op de hoogte was van de invloed van de rentestand op zijn pensioen en dat hij na het ontvangen van antwoorden op zijn vragen niet verder had doorgevraagd. Dit leidde tot de conclusie dat dBa niet nalatig was geweest in haar informatievoorziening. Eiser had bovendien niet aangetoond dat hij, indien hij beter was geïnformeerd, daadwerkelijk maatregelen had kunnen treffen om zijn pensioeninkomen te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat de deskundigheid van een actuaris nodig was om de vragen van eiser adequaat te beantwoorden, en stelde partijen in de gelegenheid om een deskundige aan te wijzen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling en de rechtbank hield iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149529 / HA ZA 06-2252
Vonnis van 3 oktober 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. W.H. Bussink te Emmen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DBA ADVIES B.V.,
gevestigd te Barneveld,
gedaagde,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. Ph.H.J.G. van Huizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en dBa genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juli 2007
- de akte van [eiser]
- de antwoordakte van dBa.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld aan te geven welke tekortkoming hij dBa verwijt binnen het kader dat in het tussenvonnis is aangegeven en welke schade daarvan het gevolg zou zijn. Samengevat houdt dit kader het volgende in.
2.2. DBa was niet in het algemeen verplicht [eiser] op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de rentestand en de mogelijke gevolgen daarvan voor zijn pensioen. Voor zover [eiser] zich richt op de volgens hem onjuiste en onvolledige beantwoording van de in 1999 en 2004 gestelde vragen geldt het volgende. Hier gaat het om de beantwoording van concrete vragen over het pensioen. De verplichting die bij de beantwoording van deze vragen tegenover de cliënt op dBa ligt – waarbij het criterium in de eerste plaats dient te zijn dat zij optreedt als een redelijk bekwaam en redelijk zorgvuldig adviseur – wordt door dBa verwoord in de in het tussenvonnis besproken tekst op haar website. Haar cliënten mogen volgens dBa zelf verwachten van relevante ontwikkelingen op de hoogte te worden gehouden. De rechtbank heeft overwogen dat dBa niet in zijn algemeenheid verplicht was [eiser] op de hoogte te houden van mogelijke gevolgen van rentefluctuaties voor het in 2006 te financieren pensioen, maar hem wel duidelijk moest voorlichten op zijn vragen.
2.3. Van belang is voorts dat [eiser] wist dat de hoogte van zijn pensioen bepaald werd door de rentestand op of omstreeks 1 januari 2006 en dat hij na antwoord op zijn vragen te hebben gekregen, niet heeft doorgevraagd, terwijl hij dBa niet expliciet aangaf dat hij een bepaald minimum pensioenbedrag wilde hebben.
2.4. [eiser] stelt dat de voor de door dBa te betrachten zorg geldende norm meebracht dat zij hem had moeten waarschuwen voor de gevolgen van de rentedalingen tussen 1981 en 1999 respectievelijk 2004 in antwoord op zijn vragen. Dit standpunt heeft de rechtbank niet op voorhand verworpen omdat [eiser] ontegenzeggelijk terwijl hij cliënt van dBa was, ten gevolge van wijzigingen in de voor zijn pensioenverzekering relevante, specifieke omstandigheden uiteindelijk in een veel ongunstiger positie raakte dan aangeduid was in de rekenvoorbeelden uit 1981 en 1990.
2.5. Thans stelt [eiser] dat dBa in 1999 en in 2004 ten onrechte heeft nagelaten hem informatie te verschaffen over de rentestand. Daardoor is hem de mogelijkheid onthouden, zo betoogt hij, financiële maatregelen te treffen om de gevolgen van de rentedaling weg te nemen. Wat dBa volgens [eiser] had kunnen en ook moeten doen, is hem wijzen op de gevolgen van de dalende rentestand voor zijn pensioen op basis van de rentestand in 1999 en 2004. Was hij op adequate wijze voorgelicht, dan had hij maatregelen kunnen treffen, stelt hij, door – in het bijzonder – zijn echtgenote fulltime te laten gaan werken.
2.6. Het verweer van dBa houdt in hoofdzaak in dat zij in 1999 en 2004 in redelijkheid geen relevante en betrouwbare gegevens voor de situatie na 1 januari 2006 aan [eiser] kon verschaffen. Voorts stelt dBa met een behoorlijke, cijfermatige onderbouwing vraagtekens bij de mogelijkheden om het pensioen – althans de daarmee gelijk te stellen inkomsten na zijn pensioendatum – tot het door [eiser] genoemde niveau aan te passen met behulp van de resultaten van fulltime werk van zijn vrouw.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het voorgaande tot vragen welker beantwoording een andere deskundigheid behoeft dan die van de rechtbank. Het gaat hierbij in de eerste plaats om de invulling van dBa’s verplichtingen in 1999 en 2004 en vervolgens om de vraag of [eiser] nog maatregelen had kunnen treffen en de vraag wat dat zou hebben opgeleverd.
1. Kon van dBa, handelend als als een redelijk bekwaam en redelijk zorgvuldig adviseur, gelet op de omstandigheden van dit geval zoals omschreven in dit vonnis en het vonnis van 4 juli 2007, worden verwacht dat zij eigener beweging op de vragen die [eiser] haar in 1999 en/of 2004 stelde (vonnis 4 juli 2007 onder 2.6) hem wees op de gevolgen van de dalende rentestand voor het door [eiser] aan te kopen pensioen?
2. Had, als vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, [eiser], gelet op zijn financiële situatie en alle andere relevante omstandigheden, waaronder de mogelijk voor zijn vrouw bestaande mogelijkheid om fulltime te gaan werken, na dBa’s antwoord in redelijkheid maatregelen kunnen treffen om zich voor de periode na 1 januari 2006 een hoger inkomen te verschaffen dan waartoe het verzekerde pensioen uiteindelijk leidde?
3. Wat zou, als vraag 2 bevestigend wordt beantwoord, in redelijkheid als een voor [eiser] haalbaar pensioeninkomen na 1 januari 2006 geschat kunnen worden?
2.8. Voor de beantwoording van deze vragen is de deskundigheid van een actuaris nodig. Wellicht zijn partijen in staat gezamenlijk overeenstemming over de persoon van een deskundige te bereiken. De rechtbank noemt bijvoorbeeld de heer Seine Weessies te Amstelveen. Met hem is nog niet over deze zaak gesproken.
2.9. Het voorgaande leidt ertoe dat partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden zich uit te laten over de persoon van een deskundige en de aan deze te stellen vragen. Mochten partijen het over de persoon van een deskundige eens zijn, dan kunnen zij de procedure aanzienlijk bekorten door deze gezamenlijk – niet afzonderlijk – te benaderen en hem/haar te vragen naar de bereidheid om in deze zaak te rapporteren en naar het te verwachten tijdsbeslag van het onderzoek en de hoogte van het voorschot. Dit voorschot dient betaald te worden door [eiser].
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 oktober 2007 voor het nemen van een akte door ieder der partijen over hetgeen is vermeld onder 2.9,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.