RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummers : 05/900149-07, 05/800685-07 en 05/800781-07
Datum zitting : 17 september 2007
Datum uitspraak : 1 oktober 2007
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsvrouw: mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
parketnummer 05/900149-07:
hij op of omstreeks 25 november 2006 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik steek jou de ogen uit, stuk Jodentuig, begin de politie maar te bellen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 05/800685-07:
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer2], werkzaam als parkeer-/ milieupotitie bij de gemeente Maastricht van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een personenauto daarmede (met hoge toeren en/of met volle vaart) achteruit is gereden in de richting van en/of tegen die, direct achter voornoemde auto staande, [slachtoffer2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een personenauto daarmede (met hoge toeren en/of met volle vaart) achteruit is gereden in de richting van en/of tegen die, direct achter voornoemde auto staande, [slachtoffer2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 14 april 2007 te Maastricht, telkens, [slachtoffer2] en/of H.E.A. [slachtoffer3], beiden werkzaam als parkeer-/ milieupolitie bij de gemeente Maastricht,(telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] dreigend de woorden heeft toegevoegd:"Ik sla je voor je kop", en/of: "Ik schiet jullie beiden kapot" en/of: "Moet ik je bril van je neus af slaan" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, [slachtoffer4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer4] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Als je nog een keer de politie belt, dan maak ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een/de (voor)deur van de woning van J. [slachtoffer4], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft ingetrapt / ingeschopt althans heeft geforceerd en aldus dat goed heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk beledigend naar althans in de richting van een ambtenaar, te weten [slachtoffer5], hoofdagent van politie, district Maastricht, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft gespuugd;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 17 september 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mevrouw mr. A.H. Hamm-van de Water, advocaat te Maastricht.
Ter terechtzitting van 17 september 2007 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/800685-07 sub 1 primair tenlastegelegde zaak zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder de parketnummers 05/900149-07, 05/800685-07 sub 1 subsidiair en 2 en 05/800781-07 sub 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing betreffende het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder parketnummer 05/800685-07 sub 1 primair en parketnummer 05/800781-07 sub 1 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 primair onder parketnummer 05/800685-07 is de militaire kamer van oordeel dat op basis van de inhoud van de beschikbare wettige bewijsmiddelen niet geconcludeerd kan worden dat verdachte de opzet had, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, om [slachtoffer2] van het leven te beroven.
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 05/800781-07 is de militaire kamer van oordeel dat de geuite woorden “als je nog een keer de politie belt, dan maak ik je kapot” geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht althans met zware mishandeling oplevert. Het “kapot” maken van een persoon kan naast het feitelijk “kapot” maken van iemand ook betrekking hebben op het in figuurlijke zin kapot maken van iemand. In laatstbedoelde zin valt dit niet onder bedreiging als bedoeld in artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de parketnummers 05/900149-07, 05/800685-07 sub 1 subsidiair en 2 en 05/800781-07 sub 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
parketnummer 05/900149-07:
hij op 25 november 2006 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, [slachtoffer1] heeft bedreigd met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik steek jou de ogen uit, stuk Jodentuig, begin de politie maar te bellen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
parketnummer 05/800685-07:
hij op 14 april 2007 te Maastricht, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een personenauto daarmede (met hoge toeren en/of met volle vaart) achteruit is gereden in de richting van en tegen die, direct achter voornoemde auto staande, [slachtoffer2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op enig tijdstip op 14 april 2007 te Maastricht, M.H.A. [slachtoffer2], beiden werkzaam als parkeer-/ milieupolitie bij de gemeente Maastricht heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik schiet jullie beiden kapot" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van de woning van [slachtoffer4], toebehorende aan [slachtoffer4], heeft ingetrapt / ingeschopt en aldus dat goed heeft vernield,
hij op 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk beledigend in de richting van een ambtenaar, te weten [slachtoffer5], hoofdagent van politie, district Maastricht, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft gespuugd;
Wat verdachte onder de parketnummers 05/900149-07, 05/800685-07 sub 1 subsidiair en 2 en 05/800781-07 sub 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Als onweersproken staat op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat hij de eigenaar is van de personenauto, merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, met kenteken [nummer] en dat alleen hij als bestuurder van die personenauto optreedt.
Voorts staat als onweersproken vast dat verdachte de enige is die met zijn pinpas geld pint van zijn bankrekening.
Voor de overzichtelijkheid zal hieronder per parketnummer en feit worden besproken waarom de hiervoor vermelde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, met bespreking van de door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunten.
Parketnummer 05/900149-07:
Verdachte ontkent op 25 november 2006 te Valkenburg aan de Geul de in de dagvaarding genoemde [slachtoffer1] te hebben bedreigd, noch hem te hebben gezien of gesproken. Omdat naast de aangifte geen bewijsmiddelen aanwezig zijn is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan en dient hij daarvan te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de aangifte is gedaan door een beëdigd opsporingsambtenaar die de [familie van verdachte] kent. Daarnaast is een getuige [naam] die verklaard heeft dat hij iets gezien heeft, maar overigens niets verklaart omdat hij bang is voor represailles. De verklaring van verdachte is volgens de officier van justitie kennelijk leugenachtig.
Uit de aangifte van [slachtoffer1] blijkt dat hij op 25 november 2006 omstreeks 11:00 uur vanaf het Berkelplein te Valkenburg aan de Geul reed langs de aldaar gelegen Rabobank. Hij zag daar de hem bekende auto, Volkswagen Golf, zwart met kenteken [nummer], foutief geparkeerd staan. Hij weet als bijzonder opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente Valkenburg aan de Geul dat deze auto toebehoort aan [naam]. Deze [naam] stond bij de pinautomaat van de Rabobank aldaar. Hij zag [naam] in zijn richting kijken en daarbij iets mompelen. Aangever is doorgefietst en even verder gestopt en afgestapt. Hij zag dat [naam] in zijn auto stapte en in zijn richting reed. Hij zag dat [naam] bij hem stopte en uit de auto stapte. Hij hoorde dat [naam] tegen hem zei “ik steek jou de ogen uit, stuk jodentuig, begin de politie maar te bellen”.
Aangever zag dat [naam] tijdens het uitspreken van deze bedreiging recht op hem kwam aflopen. Ik zag aan zijn gelaatsuitdrukking dat het hem menens was. Kort daarna stapte [naam] in zijn auto en reed weg. Aangever zag dat de friturehouder van de friture aan het Berkelplein naar hem kwam toelopen en meteen tegen aangever zei dat hij alles had gezien en gehoord en het ongehoord vond. Aangever voelde zich door de woorden en houding van [naam] bedreigd.
Uit een nader verhoor van aangever [slachtoffer1] blijkt dat met de persoon [naam] over wie hij in zijn aangifte sprak de middelste zoon van de [familie van verdachte] door hem wordt bedoeld. Hij weet zeker dat die in het bezit is van deze Golf. Hij heeft deze persoon in Valkenburg een aantal keren bekeurd wegens foutparkeren met deze auto.
Uit een samenvattend proces-verbaal blijkt dat bankrekeningnummer [nummer] van de Rabobank ten name is gesteld van [naam], [adres], dat één bankpas is afgegeven voor deze rekening, dat er geen gemachtigde voor deze rekening is en dat op 25 november 2006 om 11:11:21 uur een pinpastransactie bij de Rabobank te Valkenburg aan de Geul heeft plaatsgevonden vanaf rekening [nummer], waarbij een geldbedrag van tweehonderddertig euro is opgenomen.
De militaire kamer komt op basis van deze hiervoor vermelde feiten in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie dat verdachte op 25 november 2006 te Valkenburg aan de Geul de genoemde [slachtoffer1] heeft bedreigd met zware mishandeling door deze de woorden “Ik steek jou de ogen uit, stuk jodentuig, begin de politie maar te bellen” toe te voegen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. De ontkennende verklaring van verdachte is hiermee in tegenspraak en komt de militaire kamer niet geloofwaardig voor.
Parketnummer 05/800685-07:
Feiten 1 subsidiair en 2:
De verdediging heeft aangevoerd dat voor het perceel [adres] geen parkeervak is, wat in de visie van de raadsvrouw wordt bevestigd door de aan de pleitnotities toegevoegde foto’s van de situatie vóór perceel [adres]. Volgens de verdediging wordt hiermee aangetoond dat de aangiften niet juist zijn en op elkaar zijn afgestemd inclusief de aantoonbaar foute details. Voorts is gesteld dat het letsel van [slachtoffer2] geen zware mishandeling oplevert, maar alleen maar eenvoudige mishandeling zodat vrijspraak moet volgen voor feit 1 subsidiair.
Voor zover de militaire kamer verdachte volgt in zijn verklaring waarin hij de onder 2 tenlastegelegde bedreiging ontkent, moet vrijspraak volgen.
De officier van justitie zegt dat vaststaat dat verdachte en zijn auto zich daar te Maastricht bevonden op 14 april 2007 en dat de aangiften zijn gedaan door twee beëdigde opsporingsambtenaren en dat diezelfde dag nog een aanhoudingsbevel is uitgegaan. De door aangever [slachtoffer2] gehanteerde Handy terminal ging als gevolg van het achteruit rijden door verdachte stuk. De officier van justitie acht voldoende wettig bewijs aanwezig voor deze feiten.
Verdachte heeft niet ontkend dat zijn auto op 14 april 2007 in Maastricht heeft gestaan ter hoogte van de kruising van de [kruisende straten].
Uit de aangifte van [slachtoffer2] blijkt dat hij op 14 april 2007 werkzaam was als parkeer/milieupolitie binnen de gemeente Maastricht, gekleed in het daartoe verstrekte uniform, en op die datum met zijn collega [slachtoffer3] surveilleerde op een dienstscooter en zag dat een auto, merk Volkswagen Golf, kleur zwart, kenteken [nummer], dubbel geparkeerd stond op het fietspad van de Spoorweglaan te Maastricht, ter hoogte van de geldautomaat. Aangever zag iemand vanaf de achterzijde van deze auto naar de geldautomaat lopen. Aangever wilde de man aanspreken en hem zijn auto laten verplaatsen. Hij stopte met de scooter achter de bedoelde auto op het fietspad en sprak vanaf de scooter de man aan die op dat moment bij de geldautomaat stond. Hij zag dat de man direct zijn pinpas uit de automaat trok en hij hoorde dat de man al scheldend terugliep naar zijn auto. Hij zag dat zijn collega inmiddels schuin achter hem gestopt was met zijn scooter. Hij zag dat de man in zijn auto stapte en hoorde dat de man zei “ik schiet jullie alle twee kapot”of “ik schiet jullie beiden kapot”. Hij zag vervolgens dat de man met de auto wegreed in de richting [...]straat.
Hij reed met zijn collega deze auto achterna en hij zag even later dat deze auto geparkeerd stond in een parkeervak voor betaald parkeren, met de voorzijde richting perceel [adres].
Op het moment dat hij met zijn collega van plan waren een bekeuring uit te schrijven voor het aldaar parkeren zonder te betalen zag aangever de bestuurder van de auto aan komen lopen, die hij eerder die dag had gezien bij een geldautomaat bij de Spoorweglaan. De man liep direct naar de collega van aangever en begon te schelden en te tieren.
Aangever zag dat de man in zijn auto stapte aan de bestuurderszijde. Hij zag en hoorde dat zijn collega om assistentie vroeg. Aangever zag dat de bestuurder het portier sloot en de motor van de auto startte. Aangever stond op dat moment aan de linkerachterzijde van de auto, eigenlijk direct achter de auto. Hij zag dat de bestuurder vervolgens achteruit reed en hij hoorde dat de auto hoge toeren maakte. Hij sprong direct naar links en hij zag en voelde dat de achterzijde van de auto aankwam tegen het Handyapparaat, dat wordt gebruikt voor het uitschrijven van bekeuringen, dat hij in zijn rechterhand hield. Hij zag en voelde dat het apparaat met zijn rechterarm als het ware werd weggeslagen door de aanraking met de auto. Het Handyapparaat is daardoor stukgegaan. De bestuurder is daarna met hoge snelheid weggereden.
Aangever voelde zich bedreigd door de woorden van de man dat hij aangever dood wil maken.
Uit de aangifte van [slachtoffer3] blijkt dat hij als parkeercontroleur bij de gemeente Maastricht in uniform gekleed zich op 14 april 2007 samen met zijn collega [slachtoffer2], verplaatste met een dienstscooter op de Spoorweglaan aldaar. Hij zag dat ter hoogte van de geldautomaat een auto, merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, kenteken [nummer], dubbel geparkeerd stond op de fietsstrook. Hij zag dat een man van Noordafrikaanse afkomst bij de geldautomaat stond en hen zag staan. Hij zag dat de man stopte met zijn activiteiten bij de geldautomaat. Hij zag dat de man naar de dubbel geparkeerde auto liep en in de auto stapte. Hij hoorde nadat de man op de bestuurdersplaats had plaatsgenomen dat deze met luide stem via het geopende portierraam in hun richting riep “ik maak jullie kapot”. Hij hoorde dat de man de auto startte en zag dat hij met hoge snelheid wegreed.
Op de [...]laan ter hoogte van perceel [nummer] trof hij in het gedeelte voor betaald parkeren voornoemd voertuig aan. Aangever zag dat de persoon die hen kort tevoren op de Spoorweglaan had bedreigd en met de Volkswagen Golf was weggereden over de [...]laan liep. Hierop begon aangever met het intoetsen van gegevens in de Handy-terminal. Hij zag dat de man zich omdraaide en in hun richting liep. De man kwam direct op aangever aflopen en kwam recht tegenover hem staan. De man draaide zich plotseling om en liep naar het bestuurdersportier van zijn auto. De man stapte in zijn auto en startte de auto.
De collega van aangever stond linksachter de auto van de man om hem het wegrijden met de auto te belemmeren. Aangever zag dat de auto met volle vaart achteruit reed richting zijn collega. Aangever hoorde een klap en hij zag dat zijn collega die met zijn handyterminal in zijn rechterhand stond de auto raakte. Aangever zag dat zijn collega werd geraakt aan zijn rechterhand. Aangever zag dat de man wegreed.
De militaire kamer is op basis van de inhoud van deze wettige bewijsmiddelen tot de conclusie gekomen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer2] getracht heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte is met de door hem bestuurde auto welbewust achteruit gereden terwijl deze [slachtoffer2] zich achter de auto bevond. Door opzij te springen wist [slachtoffer2] te voorkomen dat hij door de auto ernstig zou worden verwond. Verdachte heeft door achteruit te rijden met zijn auto terwijl hij wist, dan wel kon weten, dat zich iemand vlak achter de auto bevond zich blootgesteld aan de naar ervaringsregels aanmerkelijke kans dat hij deze persoon zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen door achteruit te rijden. Door het opzij springen van die persoon is dit voorkomen.
De militaire kamer bezigt tot bewijs niet de fotoconfrontatie aangezien deze niet met de nodige zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. De militaire kamer acht die ook niet nodig nu op grond van de verklaring van verdachte dat hij de bewuste Volkswagen Golf met dat kenteken heeft en hij alleen als bestuurder gebruik maakt van deze auto, de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten vaststaat.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de verdediging dat de aangifte van de beide aangevers niet juist zouden zijn omdat uit de overgelegde foto’s blijkt dat ter plaatse van perceel [adres] geen parkeervak voor betaald parkeren is. De militaire kamer is van oordeel dat de overgelegde foto’s geen totaaloverzicht geven van de situatie ter plaatse, omdat slechts een gedeelte van die laan ter hoogte van perceel [nummer] wordt weergegeven en dit niet uitsluit dat in de directe omgeving van dat perceel wel een parkeervak aanwezig is.
De militaire kamer verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte moet worden vrijgesproken van het opzettelijke toebrengen van zwaar lichamelijk letsel omdat op basis van de geneeskundige verklaring bij de stukken alleen maar sprake is van eenvoudige mishandeling. De gevolgen van een poging tot het plegen van een misdrijf zijn niet bepalend voor de kwalificatie van dat misdrijf. Dat misdrijf is te kwalificeren vanuit de situatie dat het zou zijn voltooid ware het niet bij een poging gebleven.
De militaire kamer acht op grond van de verklaringen van aangevers wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemden [slachtoffer2] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven door hem de woorden “Ik schiet jullie kapot” of woorden van gelijke dreigende aard en strekking toe te voegen. Zoals hiervoor overwogen met betrekking tot de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel staat de betrokkenheid van verdachte bij dit voorval vast.
De ontkennende verklaring van verdachte is hiermee in tegenspraak en komt de militaire kamer niet geloofwaardig voor.
Parketnummer 05/800781-07:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte erkend heeft tegen de deur geschopt te hebben op 27 mei 2007, maar niet een ruit te hebben vernield. Hij schopte tegen een houten plank die was aangebracht als noodvoorziening. De verdediging acht dit feit overigens wel wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie zegt dat gezien de aangifte een noodruit in de deur zat en dat deze noodruit door verdachte is stukgetrapt. Hij acht het feit bewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 27 mei 2007 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, opzettelijk een trap heeft gegeven tegen de voordeur van de buurman van zijn ouders [slachtoffer4].
Uit de aangifte van [slachtoffer4] blijkt dat op 27 mei 2007 verdachte naar de woning van aangever liep en dat aangever zag dat verdachte met zijn been richting de deur trapte.
Aangever hoorde glasgerinkel. Hij liep naar de gang en zag dat de onderste ruit van de voordeur kapot was. Aangever wenst dat zijn schade wordt vergoed.
Uit de aanvullende verklaring van [slachtoffer4] blijkt dat er op het moment dat verdachte tegen de deur trapte een noodruit op de plaats van de onderste ruit van de voordeur aanwezig was. Deze noodruit was op de resten van de oude ruit geplakt. Aangever ging de gang in en zag dat de beide ruiten in scherven bij hem in de gang lagen.
De militaire kamer acht op grond van de verklaring van verdachte in samenhang met de aangifte van [slachtoffer4] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit van de voordeur heeft vernield zoals hiervoor in de bewezenverklaring vermeld. De verklaring van verdachte dat hij alleen tegen de houten plank heeft geschopt die zich bevond op de plaats waar de onderste ruit van de voordeur had gezeten wordt als niet geloofwaardig door de militaire kamer terzijde geschoven, gezien de duidelijke en consistente verklaring van aangever met betrekking tot de noodruit.
De verdediging heeft aangevoerd dat volgens een uitspraak van de Hoge Raad van 11 januari 1994 pas sprake is van belediging als iemand vol in het gezicht wordt gespuugd. Nu verdachte ontkent in de richting van aangever [slachtoffer5] te hebben gespuugd, laat staan dat hij deze vol in het gezicht zou hebben gespuugd dient verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken.
De officier van justitie vindt de verklaring dat hij niet in de richting van de politieman heeft gespuugd ongeloofwaardig, dan wel leugenachtig en vindt het feit bewezen.
Uit het relaas van verbalisant [slachtoffer5] blijkt dat [slachtoffer5] zich op 27 mei 2007 bevond bij de voordeur van perceel [adres ouders verdachte]. Aangever klopte op de voordeur. Hierna zag aangever dat een boven deze deur aanwezig raampje werd geopend en dat een jongeman naar buiten keek. Aangever vroeg aan deze man of hij [verdachte] was genaamd. De man zei hierop “ja, dat klopt. Wat moet je”. Hierna zegde aangever [verdachte] aan dat hij was aangehouden en naar buiten diende te komen. Toen aangever hem vertelde dat hij was aangehouden voor vernieling zag aangever dat [verdachte] steeds kwader werd. Hij zag dat [verdachte] in de richting van aangever spuugde, maar dat hij niet werd geraakt. Aangever voelde zich hierdoor in zijn goede naam en eer aangetast.
Verdachte heeft in zijn verklaring ter terechtzitting erkend dat hij zich in het huis van zijn ouders op de [adres ouders verdachte], in de doucheruimte bevond en dat hij naar buiten heeft gespuugd.
Verdachte ontkent dat hij in de richting van de politieman heeft gespuugd, die beneden het raam stond waardoor verdachte naar buiten spuugde. De militaire kamer acht dit gedeelte van de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
De militaire kamer acht op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op die dag de in de bewezenverklaring genoemde verbalisant [slachtoffer5] heeft beledigd door in de richting van deze ambtenaar te spugen.
De militaire kamer verwerpt daarmee ook het verweer van de raadsvrouw betreffende het door haar genoemde arrest van de Hoge Raad. De militaire kamer is namelijk van oordeel dat de Hoge Raad met dit arrest geen criterium heeft aangegeven voor het geval dat er sprake is van belediging door spugen.
Uitgegaan moet worden van de feitelijke gang van zaken en ook het spugen in de richting van iemand getuigt van een dusdanige minachting en vernedering dat degene die dit wordt aangedaan hierdoor wordt beledigd, aldus is het oordeel van de militaire kamer.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05/900149-07:
“bedreiging met zware mishandeling”;
parketnummer05/800685-07:
“poging tot zware mishandeling”;
“bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”;
parketnummer05/800781-07:
“opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen”;
“eenvoudige belediging aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 augustus 2007.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling, een poging tot zware mishandeling waarbij de door verdachte bestuurde auto als wapen werd gebruikt, opzettelijke vernieling en belediging van een ambtenaar in functie. Met uitzondering van de vernieling zijn deze feiten allemaal gepleegd ten opzichte van ambtenaren in functie. Uit het gedrag van verdachte spreekt dreiging aan het adres van gezagsdragers en minachting voor het gezag. Juist van een militair, die zelf ook deel uitmaakt van een organisatie die zich bezig houdt met de veiligheid en handhaving van de openbare orde, mag verwacht worden dat hij geen agressie uit in de richting van mensen die zich ook bezig houden met de handhaving van de openbare orde.
Om deze reden moeten de feiten verdachte zwaar worden aangerekend en is oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende strafrechtelijke reactie. De militaire kamer legt een lager onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf op dan door de officier van justitie gevorderd. Zij is van oordeel, mede gelet op het feit dat verdachte van één feit meer wordt vrijgesproken en geen relevante documentatie heeft, dat een te ondergane gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voldoende recht doet aan alle bewezenverklaarde feiten.
De militaire kamer is van oordeel, gelet op wat hiervoor is overwogen, dat oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf, zoals door de raadsvrouw bepleit, geen passende sanctie is.
Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf dient enerzijds om de ernst van het feit aan te geven en anderzijds om verdachte te weerhouden zich wederom aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 266, 267, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 05/800685-07 sub 1 primair en onder parketnummer05/800781-07 sub 1 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de parketnummers 05/900149-07, 05/800685-07 sub 1 subsidiair en 2 en 05/800781-07 sub 2 en 3 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder de parketnummers 05/900149-07, 05/800685-07 sub 1 subsidiair en 2 en 05/800781-07 sub 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
mr. G. Perrick, rechter als voorzitter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 1 oktober 2007.