ECLI:NL:RBARN:2007:BB4181

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157350
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake de toepasselijkheid van algemene voorwaarden tussen H&C Grafimedia B.V. en Uitgeverij Veerhuis B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen H&C Grafimedia B.V. en Uitgeverij Veerhuis B.V. De rechtbank heeft op 19 september 2007 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de vraag centraal stond of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten tussen de partijen. H&C Grafimedia B.V., eiseres in conventie, betoogde dat de Leveringsvoorwaarden voor de Grafische Industrie van toepassing zijn, terwijl Uitgeverij Veerhuis B.V. dit betwistte en verzocht om onbevoegdverklaring van de rechtbank. De rechtbank overwoog dat indien de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, aangezien Veerhuis kantoor houdt in het arrondissement Arnhem. De rechtbank concludeerde dat Grafimedia onvoldoende had aangetoond dat de algemene voorwaarden van toepassing waren, en wees de vordering van Veerhuis tot onbevoegdverklaring af. Tevens werd een comparitie van partijen bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling konden komen. De proceskosten van het incident werden aan Veerhuis opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De zaak werd vervolgens op de rol gezet voor het opgeven van verhinderdagen van de partijen en hun advocaten, waarna de comparitie zou worden bepaald.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157350 / HA ZA 07-1051
Vonnis in incident van 19 september 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H&C GRAFIMEDIA B.V.,
gevestigd te Vlijmen,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. J.F.R.M. Willems te Boxtel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERIJ VEERHUIS B.V.,
gevestigd te Alphen (Gelderland),
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. J.A.M. van Heijningen te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Grafimedia en Veerhuis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie, tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering en het verweer in het incident
2.1. Veerhuis vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en stelt daartoe het volgende. Indien de Leveringsvoorwaarden voor de Grafische Industrie (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen, hetgeen Grafimedia stelt maar Veerhuis betwist, geldt artikel 21 van die voorwaarden, waarvan het eerste lid luidt:
Alle geschillen, welke mochten ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de leverancier dan wel van nadere tussen hen gesloten overeenkomsten, zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het reglement van de stichting Scheidsgerecht voor de Grafische Industrie, gevestigd te Amstelveen (…).
Op grond van deze arbitrageclausule is de rechtbank Arnhem onbevoegd om van het geschil tussen partijen kennis te nemen, aldus Veerhuis.
2.2. Grafimedia voert verweer. Zij stelt zich, samengevat, op het standpunt dat de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen. Voorts verwijst zij naar lid 2 van artikel 21 van de algemene voorwaarden, dat luidt, voor zover hier van belang:
De in het vorige lid van dit artikel bedongen arbitrale geschillenbeslechting is slechts van toepassing indien tenminste een van de partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst lid of associé was van het KVGO.
Grafimedia stelt dat zij zelf geen lid is van het KVO (de rechtbank begrijpt: KVGO; Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen) en dat hetzelfde geldt voor Veerhuis. Beslechting van het geschil door middel van arbitrage is daarom volgens Grafimedia niet mogelijk.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. Gelet op de vordering en het verweer in het incident spitst de beoordeling zich toe op de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomsten tussen partijen. Indien de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, is de rechtbank Arnhem bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, aangezien Veerhuis kantoor houdt in het arrondissement Arnhem. Indien de algemene voorwaarden wél van toepassing zijn, geldt dat volgens artikel 21 lid 2 van die voorwaarden arbitrale geschillenbeslechting slechts aan de orde is indien ten minste één van de partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst lid of associé was van het KVGO. De vraag rijst vervolgens of Grafimedia en/of Veerhuis ten tijde van het sluiten van de overeenkomst lid of associé waren van het KVGO. Grafimedia stelt dat zij geen lid was van het KVGO en dat dit eveneens geldt voor Veerhuis. Veerhuis heeft zich hierover echter niet uitgelaten.
3.2. Gezien het voorgaande moet eerst de vraag worden beantwoord of de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Veerhuis stelt zich op het standpunt dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, omdat zij niet met de toepasselijkheid ervan heeft ingestemd en omdat de voorwaarden haar in strijd met artikel 6:234 lid 1 BW nooit ter hand zijn gesteld. De rechtbank overweegt als volgt.
3.3. In zijn arrest van 1 oktober 1999 (NJ 2000, 207, Geurtzen/Kampstaal) overweegt de Hoge Raad dat de wijze waarop in artikel 6:233 sub b juncto artikel 6:234 lid 1 BW is geregeld hoe de gebruiker van algemene voorwaarden aan de wederpartij de mogelijkheid kan bieden om kennis te nemen van die voorwaarden, limitatief is bedoeld. Dat volgt ten eerste uit de tekst van artikel 6:234 lid 1 BW. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt daarnaast dat de wetgever heeft beoogd een stelsel tot stand te brengen dat het voor de gebruiker van algemene voorwaarden slechts binnen enge grenzen mogelijk maakt zich tegenover zijn wederpartij erop te beroepen dat hij aan de wederpartij een redelijke mogelijkheid heeft geboden van die algemene voorwaarden kennis te nemen. De Hoge Raad overweegt voorts dat aan de strekking van artikel 6:234 lid 1 BW eveneens recht wordt gedaan, indien de wederpartij zich tegenover de gebruiker ook niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in het geval dat regelmatig gelijksoortige overeenkomsten tussen partijen worden gesloten, terwijl de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste overeenkomst aan de wederpartij ter hand zijn gesteld. Onder omstandigheden kan een beroep op artikel 6:233 sub b en artikel 234 lid 1 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn.
3.4. Gelet op het strikte kader dat de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft geschetst, is de rechtbank van oordeel dat Grafimedia onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar standpunt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van Grafimedia dat de algemene voorwaarden bij het sluiten van de overeenkomst aan Veerhuis ter hand zijn gesteld, gelet op de betwisting daarvan door Veerhuis, onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de zinsnede “Op al onze aanbiedingen zijn de leveringsvoorwaarden van de grafische industrie van toepassing waarvan een exemplaar aan u is verstrekt” onderaan de opdrachtbevestiging is onvoldoende om aan te nemen dat de algemene voorwaarden daadwerkelijk aan Veerhuis zijn verstrekt. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof Amsterdam van 21 november 1996 (NJ 1999, 212) waarnaar Grafimedia zelf verwijst. Het door Grafimedia genoemde arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 10 juli 1997 (NJ 1998, 504) mist toepassing, aangezien het in die zaak ging om een verwijzing naar algemene voorwaarden op een opdrachtbevestiging, waarbij de algemene voorwaarden tevens op de achterzijde van de opdrachtbevestiging waren afgedrukt. Gesteld noch gebleken is dat dat laatste ook in de onderhavige zaak het geval was. Grafimedia heeft voorts weliswaar aangevoerd dat partijen vaker zaken met elkaar hebben gedaan, maar gesteld noch gebleken is dat de algemene voorwaarden bij het sluiten van de eerste of een daarop volgende overeenkomst aan Veerhuis ter hand zijn gesteld. De verwijzing van Grafimedia naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1994 (NJ 1994, 611) faalt dan ook, omdat in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, vaststond dat de algemene voorwaarden van toepassing waren op eerdere overeenkomsten tussen partijen.
3.5. Voor zover Grafimedia zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 1991 (NJ 1991, 525) op het standpunt stelt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn omdat zij in de grafische branche gebruikelijk zijn, wordt dit standpunt eveneens verworpen. Grafimedia onderbouwt immers met genoemd arrest, dat betrekking heeft op de opslag van wijn, niet wat in de grafische branche een gebruikelijke wijze van totstandkoming van overeenkomsten is. Grafimedia heeft dit ook niet op andere wijze onderbouwd.
3.6. Grafimedia voert ten slotte nog aan dat in artikel 7 lid 1 van de algemene voorwaarden een verbod op (onder meer) verrekening is opgenomen. Uit de omstandigheid dat Veerhuis in een brief van 24 april 2007 meedeelt dat zij haar aangekondigde reconventionele vordering niet zal verrekenen met “deze openstaande factuur”, leidt Grafimedia af dat Veerhuis heeft kennisgenomen van (het verbod op verrekening in) de algemene voorwaarden en dat zij deze heeft aanvaard. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan naar het oordeel van de rechtbank echter op grond van voornoemde mededeling van Veerhuis niet worden geconcludeerd dat zij heeft kennisgenomen van de algemene voorwaarden en deze heeft aanvaard. Niet ondenkbaar is immers dat Veerhuis uit eigen beweging niet tot verrekening overgaat. Ook deze stelling van Grafimedia wordt daarom gepasseerd.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn op de overeenkomsten tussen partijen. Zoals in r.o. 3.1 al is overwogen, brengt dit mee dat de rechtbank Arnhem bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering van Veerhuis tot onbevoegdverklaring zal dan ook worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven.
3.8. Veerhuis zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Grafimedia worden tot op heden begroot op € 579,-- wegens salaris procureur (1 punt, tarief € 579,--).
4. De beoordeling in de hoofdzaak
4.1. De rechtbank zal een comparitie van partijen bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2. Verweerster in reconventie heeft de gelegenheid de conclusie van antwoord in reconventie ter comparitie te nemen. Verweerster in reconventie moet de conclusie uiterlijk twee weken voor aanvang van de comparitie toezenden. Na de comparitie kan deze conclusie niet meer worden genomen.
4.3. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.4. De partijen wordt verzocht de stukken waarop zij tijdens de comparitie een beroep willen doen, uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden. De meest gerede partij wordt verzocht de tussen partijen gesloten overeenkomsten dan wel orderbevestigingen en facturen – inclusief eventuele bijlagen – die zich nog niet onder de stukken bevinden in het geding te brengen.
4.5. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
4.6. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt Veerhuis in de kosten van het incident, aan de zijde van Grafimedia tot op heden begroot op € 579,00,
in de hoofdzaak
5.3. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 3 oktober 2007 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2007 tot en met januari 2008, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.6. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.7. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
5.8. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.9. verzoekt de tijdige toezending van de stukken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2007.