ECLI:NL:RBARN:2007:BB4166

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
151076
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van juridisch adviseur bij tekortkoming in dienstverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 september 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, een juridisch adviseur. Eiser stelt dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit een dienstverleningsovereenkomst, die betrekking had op juridische bijstand in een geschil met AGIS zorgverzekeringen. Eiser vordert schadevergoeding, die hij stelt te hebben geleden door het onrechtmatig handelen van AGIS, en restitutie van een bedrag van € 127,10.

De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen eiser en gedaagde een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij gedaagde zich heeft verplicht om eiser bij te staan in zijn geschil met AGIS. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet kan worden aangesproken op een resultaatsverbintenis, maar dat zijn handelen moet worden getoetst aan de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. Eiser heeft niet voldoende onderbouwende stukken overgelegd om zijn schade te onderbouwen, ondanks herhaalde verzoeken van gedaagde om deze aan te leveren.

De rechtbank concludeert dat gedaagde niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen, omdat eiser zelf in gebreke is gebleven met het aanleveren van de benodigde informatie. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, maar de rechtbank staat wel de vordering tot restitutie van € 127,10 toe, omdat dit bedrag aan eiser toekomt. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering door eiser, waarbij hij de gelegenheid krijgt om de benodigde stukken te overleggen. De rechtbank heeft de zaak op de rol gezet voor 26 september 2007 voor uitlating door eiser over de bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 151076 / HA ZA 07-104
Vonnis van 12 september 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.M. Wilmink,
advocaat mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur en advocaat mr. M.P.J. Rubens.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en [gedaagde] is een – mondelinge – dienstverleningsovereenkomst gesloten, inhoudende dat [gedaagde] aan [eiser] juridische bijstand zou verlenen, terzake van een geschil tussen [eiser] en AGIS zorgverzekeringen (hierna: Agis). [gedaagde] is geen advocaat, maar gepensioneerd epidemiologisch onderzoeker en jurist. Hij is als vrijwilliger werkzaam – op basis van onkostenvergoeding – als juridisch adviseur van de Nederlandse Vereniging van Rugpatiënten “De Wervelkolom” (hierna: “NVVR”). Deze werkzaamheden omvatten incidenteel ook het vertegenwoordigen in rechte van individuele leden van die vereniging in met name uitkeringskwesties, kwesties op het gebied van de Wet Voorzieningen Gehandicapten, vergoedingenkwesties bij zorgverzekeraars, en (voorheen) ziekenfondsen. Zijn bezigheden en werkzaamheden vallen onder de aansprakelijkheidsverzekering van de NVVR voor zover het werkzaamheden voor de NVVR of haar leden betreft.
2.2. [eiser] is geen lid van de NVVR. Tussen [eiser] en [gedaagde] is voor de dienstverlening van [gedaagde] een uurtarief afgesproken, ten aanzien waarvan [gedaagde] bij de facturering in het voordeel van [eiser] is afgeweken.
2.3. Het geschil tussen [eiser] en Agis betrof het volgende. [eiser] heeft bij brief van 9 oktober 2000 aan zijn ziekenfonds Agis verzocht om toestemming te verlenen voor het ondergaan van een medisch-specialistische ingreep aan zijn neus in de Klinik am Rosenberg Heiden te Zwitserland. Agis heeft die toestemming bij besluit van 6 december 2000 geweigerd. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt bij brief van 13 december 2000. Bij besluit van 17 oktober 2001 heeft Agis het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [eiser] op 27 november 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht. Op 31 januari 2003 heeft in het kader van deze beroepsprocedure een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam.
2.4. Na die zitting heeft [eiser] [gedaagde] – die rond dat moment een ander bijstond - op de gang ontmoet. In de periode daarna is een mondelinge overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen, inhoudende dat [gedaagde] [eiser] zou bijstaan bij zijn geschil met Agis.
2.5. Bij uitspraak van 6 maart 2003 heeft de rechtbank Amsterdam [eiser]’ beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Op 2 juni 2003 heeft Agis – opnieuw – een besluit op het bezwaar van [eiser] van 13 december 2000 genomen, dit maal inhoudende dat [eiser] recht heeft op vergoeding van de kosten van de medische behandeling in Zwitserland, zodat zijn bezwaar gegrond werd verklaard. [eiser] wenste echter behalve de kosten van de medische behandeling in Zwitserland van Agis ook vergoed te zien de schade die hij had geleden door het onrechtmatige – want vernietigde – besluit van Agis van 17 oktober 2001. Hierbij heeft [gedaagde] hem bijgestaan.
2.6. [gedaagde] heeft namens [eiser] daarover onderhandelingen gevoerd met de heer R. [XXX] van Agis. Bij brief van 3 juli 2003 heeft [gedaagde] aan Agis onder meer geschreven:
“(...) U heeft mij aangegeven dat – wilde een voorstel tot afdoening in der minne voor u ook “verkoopbaar aan de directie” kunnen zijn – er tenminste wat meer “concrete en harde” posten op tafel zouden moeten liggen. In dat kader werden genoemd zaken als reiskosten, gederfd inkomen etc.
In overleg met de heer [eiser] kan ik u mededelen dat ik inmiddels met hem zover ben gekomen dat hij zich zou kunnen vinden in een afdoening in der minne indien aan hem vergoed worden:
De gemaakte reiskosten van en naar Zwitserland (deze waren ingeval de specialist naar Nederland was gekomen aanzienlijk hoger uitgevallen): Het bedrag dat ik in dit kader van onderhandeling daarvoor wil stellen wil ik fixeren op € 725,--.
Voorts is er sprake geweest van inkomstenderving, omdat de heer [eiser] onnodig lang heeft moeten wachten op de behandeling die eerst daarna leidde tot herstel van de arbeidsgeschiktheid, en tot de mogelijkheid tot het vinden van een dienstbetrekking. Die vertraging wil ik in dit kader op 8 maanden stellen, en de inkomstenderving – uitgaande van het verschil tussen het thans verdiende inkomen ten opzichte van de uitkeringssituatie – op € 550 per maand, derhalve een schadepost van 4.400,--.
Voorts heeft de heer [eiser] in en buiten rechte het nodige aan kosten voor zijn kiezen gekregen, en hoewel ik zijn eigen daaraan bestede uren, in verband met de hiervoor vermelde post, in dit overlegkader daarbij niet reken, zijn de kosten van administratie, telefoon, reizen, de niet vergoede eigen bijdrage in de proceskosten, kosten in andere procedures en de huidige kosten ter zake rechtsbijstand, niet onaanzienlijk geweest. In dit kader van de onderhandelingen wil ik die, zonder hen elk apart te specificeren, stellen op € 2.250,--.
De immateriële schade waarvan sprake is, mede door het sociale isolement waardoor de heer [eiser] ten gevolge van de vertraagde behandeling (in elk geval meer dan nodig) kwam te verkeren wil ik – indien aan het voorgaande onverkort wordt tegemoet gekomen – alsdan in dit kader stellen op € 2.500,--.”
2.7. [gedaagde] heeft bij brief van 7 juli 2003 onder meer aan [eiser] geschreven:
“Ik herhaal overigens bij deze gaarne hetgeen met u reeds telefonisch werd doorgesproken ten aanzien van het claimen van immateriële schade: in Nederland moet iemand wel bijkans al zijn ledematen hebben verloren wil het tot een uitkeringsbedrag van enige importantie kunnen komen.”
2.8. Op 31 juli 2003 heeft Agis een besluit genomen op het verzoek van [eiser] tot schadevergoeding. De gevorderde posten zijn daarbij merendeels afgewezen. Hiertegen heeft [gedaagde] namens [eiser] op 10 september 2003 bezwaar aangetekend. Nadat de gronden van het bezwaarschrift bij brieven van 6 oktober 2003 en 10 november 2003 waren aangevuld en op 16 december 2003 een hoorzitting had plaatsgevonden, heeft Agis op 20 januari 2004 een beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing luidt onder meer als volgt:
“(...) Tevens kan worden aangenomen dat, doordat de rechtbank de beslissing van 17 oktober 2001 heeft vernietigd, hiermee vaststaat dat deze beslissing onrechtmatig was. Hiervoor in de plaats kwam de beslissing van Agis van 2 juni 2003 waarbij op basis van nieuwe medische informatie alsnog besloten werd dat uw cliënt voor vergoeding van de kosten van de neusoperatie in aanmerking kwam.
Hiermee staat echter niet vast of de posten die u aanvoert voor vergoeding in aanmerking komen. Immers het feit dat de bestreden beslissing van 17 oktober 2001 onrechtmatig is, wil nog niet zeggen dat de door u opgevoerde posten hiermee verband houden en dat Agis daardoor gehouden is deze te vergoeden. Dit is ook de reden geweest dat wij in onze beschikking d.d. 31 juli 2003 negatief hebben beschikt omtrent de schadeposten aangezien u geen enkele onderbouwing leverde voor de schadeposten hetgeen tot gevolg heeft gehad dat aan een toetsing niet is toegekomen.
Eerst na verzoek onzerzijds heeft u de schadeposten toegelicht. Wij zullen deze posten doorlopen en aangeven op welke punten wij al dan niet een vergoeding zien.
1. Gederfd inkomen en de daarover vervallen wettelijke rente
Agis is eerst aansprakelijk indien er een causaal verband bestaat tussen de schade van uw cliënt en de beslissing van Agis en dat deze schade aan Agis toegerekend kan worden. Zoals bekend zijn wij bij de bestreden beslissing uitgegaan van de medische informatie zoals die ons indertijd ten dienste stond. De rechter vernietigde onze beslissing vanwege een motiveringsgebrek. Eerst in 2003 kregen wij andere medische informatie toegezonden waarna alsnog een positieve beslissing voor uw cliënt volgde. Zou deze informatie ons direct ter beschikking zijn geweest dan had uw cliënt binnen enkele maanden geholpen kunnen worden. In zoverre is er een causaal verband aan te nemen tussen schade die uw cliënt meent te hebben en de beslissing van Agis. Wij zijn echter van mening dat de schade die uw cliënt stelt te hebben geleden redelijkerwijs niet aan het handelen van Agis is toe te rekenen. Agis heeft tijdig alle medische informatie opgevraagd bij de artsen bij wie uw cliënt onder behandeling is geweest en op basis hiervan een beslissing genomen. Het feit dat bepaalde informatie niet aan Agis is verstrekt ten tijde van het bestreden besluit kan Agis niet worden tegengeworpen. Op grond hiervan wijzen wij uw verzoek af tot betaling van een gefixeerd bedrag van 6 maal € 550. Uw bezwaar wordt ten aanzien van dit punt ongegrond verklaard.
2. Gemaakte reis- en verblijfskosten
In deze kostenpost kunnen wij uw cliënt tegemoet komen. Aangezien achteraf alsnog toestemming is verleend voor behandeling in het buitenland kan voor de vervoerskosten aangesloten worden bij het Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekering zodat het bezwaar ten aanzien van dit punt gegrond is, evenwel binnen de wettelijke vergoedingsmogelijkheden. In uw brief van 10 november specificeert u de gemaakte kosten.
In 2002 gold als vergoeding € 0,20 per kilometer. De hoogte van de vergoeding in 2000 is niet meer exact te achterhalen. Vast staat dat deze vergoeding in 2000 iets lager was. Daarom wordt uitgegaan van het prijspeil 2002. Vermenigvuldigd met 847,6 kilometer komt dit op een bedrag van € 169,52. Dit bedrag wordt verhoogd met een bedrag van € 74,00 te weten de kosten voor twee overnachtingen. Dit is geen wettelijke aanspraak maar een coulanceregeling van Agis. Over het bedrag van € 169,52 hebben wij de wettelijke rente berekend. Dit is een bedrag van € 39,88. In totaal ontvangt uw cliënt voor deze post € 169,52 plus € 39,88 plus € 74,00, in totaal € 283,40.
3. Kosten gemaakt in en buiten rechte
De causaliteit ten aanzien van de eerste procedure is gegeven en op basis hiervan kunnen wij een vergoeding verlenen van 3 maal € 110. Uw bezwaar is ten aanzien van dit punt gegrond.
Voor het overige verklaren wij uw bezwaar ongegrond. In de kosten van het beroep zijn wij veroordeeld en deze kosten zijn reeds betaald aan de griffie.
De kosten van de schadeonderhandelingen en de kosten van het lopend bezwaar wijzen wij af aangezien er onzes inziens geen sprake is van onrechtmatigheid onzerzijds in deze zuivere schadeprocedure die ons zou verplichten de door uw cliënt te maken kosten te vergoeden. Voor de persoonlijke kosten van de heer [eiser] – aangezien deze niet gespecificeerd zijn – willen wij coulancehalve € 100 toekennen. Over het bedrag van € 330 is de wettelijke rente € 77,61. Aan uw cliënt wordt derhalve overgemaakt € 330 plus € 77,61 plus € 100, in totaal € 507,61.
4. Immateriële schade
Voor de betaling van een gefixeerd bedrag van € 2500 aan immateriële schade zien wij geen aanleiding. Wij blijven bij ons eerder ingenomen standpunt dat een beroep hierop niet kan slagen aangezien zich in casu niet een situatie voordoet die bestreken wordt door artikel 6:95, juncto artikel 6:106, lid 1, sub b BW. Uw bezwaar is op dit punt dan ook ongegrond.
5. Reactie op Van Braekel
(...)
6. Herberekening wettelijke rente
Wij hebben inderdaad een bedrag van € 63,68 te weinig berekend. Dit bedrag zullen wij eveneens overmaken. In totaal zullen wij zo spoedig mogelijk ten behoeve van uw cliënt een bedrag overmaken van € 854,69.”
2.9. [eiser] is van dit besluit wederom in beroep gegaan. Bij het voeren van de beroepsprocedure is [gedaagde] niet betrokken geweest, anders dan dat hij het beroepsschrift heeft ingediend en het griffierecht voor [eiser] heeft voldaan. Tijdens de beroepsprocedure is [eiser] bijgestaan door mr. J.C.R. de Lyon, advocaat te Amsterdam. Bij uitspraak van 14 april 2006 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op de schadepost met betrekking tot de eigen bijdragen en voor het overige ongegrond verklaard.
2.10. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“4.5. (...) De rechtbank stelt voorop dat met de vernietiging van het besluit van 17 oktober 2001 bij uitspraak van 6 maart 2003 van de rechtbank Amsterdam de onrechtmatigheid van het vernietigde besluit van 17 oktober 2001 en de schuld van verweerster is gegeven. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerster op 2 juni 2003 een nieuw – voor eiser positief – besluit heeft genomen waarmee de schadeperiode – anders dan eiser ter zitting heeft betoogd – wordt beperkt tot de periode van 6 december 2000 tot 2 juni 2003. Immers, de vernietiging van het besluit van 17 oktober 2001 brengt in beginsel de verplichting voor verweerster met zich om de door eiser ten gevolge van het besluit van 6 december 2000 geleden schade te vergoeden, aangezien uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat ook dat laatste besluit rechtens niet juist is. Voor zover eiser zijn beroep heeft gegrond op de stelling dat hij van verweerster een oordeel verlangt over de causaliteit en relativiteit – een zogenaamde abstracte schadevergoeding – kan de rechtbank eiser hierin niet volgen, omdat het recht daartoe geen grondslag biedt. Immers, anders dan in het burgerlijke recht moeten reeds bij de aanvraag van een schadebesluit de gegevens worden verschaft die het bestuursorgaan nodig heeft om de claim te kunnen beoordelen, bij gebreke waarvan het verzoek om schadevergoeding afgewezen dient te worden.
4.6. (...)
4.7. Hierna zal de rechtbank het bestreden besluit per gevorderde schadepost bespreken.
Ten aanzien van het gederfd inkomen
Eiser heeft, hoewel hij daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld, bij zijn verzoek om schadevergoeding geen gegevens of bescheiden overgelegd die verweerster nodig had om te kunnen vaststellen of eiser de door hem gestelde schade – kennelijk het verschil tussen inkomen en (arbeidsongeschiktheids- dan wel bijstands-)uitkering heeft geleden. Het was aan eiser om zodanige gegevens en bescheiden te verschaffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerster het bezwaar terecht in zoverre – aanvankelijk op andere gronden – ongegrond heeft verklaard. Bij deze uitkomst behoeft hetgeen met betrekking tot deze post voorts is aangevoerd geen verdere bespreking. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat eerst ter zitting naar voren is gekomen dat eiser in voornoemde schadeperiode een bijstandsuitkering genoot. Voor zover deze uitkering tijdelijk zou zijn gestaakt gedurende de periode van de operatieve ingreep, hetgeen niet is gesteld of gebleken, is de rechtbank van oordeel dat die schade geen gevolg is van het onrechtmatige besluit doch van het op zichzelf staande feit dat eiser een ingreep heeft ondergaan.
Ten aanzien van de reis- en verblijfkosten.
De rechtbank stelt vast dat van causaal verband tussen de gevorderde kosten en het schadeveroorzakend besluit geen sprake is. Immers, deze kosten heeft eiser moeten maken ten gevolge van het ondergaan van een operatie in het buitenland en niet ten gevolge van het feit dat sprake is van een schadeveroorzakend besluit. Nu het instellen van beroep er echter niet toe mag leiden dat de indiener van het beroepschrift in een slechtere positie komt dan zonder het instellen van het beroep het geval zou zijn, laat de rechtbank deze vaststelling verder buiten beschouwing.
Ten aanzien van de kosten in- en buiten rechte.
De eigen bijdragen. (...)
De kosten van het beroep in de eerdere procedure. (...)
De kosten terzake van schadeonderhandelingen.
Vast staat dat voorafgaand aan indiening van het verzoek tot schadevergoeding tussen eiser en verweerster onderhandelingen zijn gevoerd die ertoe hebben gestrekt de zaak in der minne te regelen. De rechtbank begrijpt de vordering van eiser aldus dat hij vergoeding van de buitengerechtelijk incassokosten vraagt op grond van artikel 6:96 lid 1 BW. Voor toewijzing van deze kosten is noodzakelijk dat wordt gesteld of uit de overgelegde stukken blijkt dat daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en voorts moet worden gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en welke werkzaamheden dat zijn. Nu eiser zonder nadere onderbouwing stelt dat er onderhandelingen zijn gevoerd is de rechtbank van oordeel dat verweerster het bezwaar in zoverre terecht ongegrond verklaard.
De kosten van het lopende bezwaar.
Zoals hiervoor reeds is overwogen komen de kosten van het bezwaar en beroep uitsluitend op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Bbp voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerster heeft het bezwaar in zoverre terecht ongegrond verklaard.
Diverse reis-, porto- en bureaukosten van eiser.
Vast staat dat verweerster een bedrag van € 100,= ter zake van deze kosten aan eiser heeft vergoed. In beroep heeft eiser gesteld dat verweerster overeenkomstig het Bbp tot vergoeding van het door hem verzochte bedrag - € 200,= dient over te gaan. Voor zover al sprake mocht zijn van kosten die op grond van het Bbp voor vergoeding in aanmerking zouden komen, heeft eiser nagelaten de gestelde kosten te specificeren en met concrete gegevens of bescheiden te onderbouwen, zodat verweerster het bezwaar – voor zover het de € 100,= overstijgt – in zoverre terecht ongegrond heeft verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade
Eiser heeft, hoewel daartoe meermalen in de gelegenheid gesteld, bij zijn verzoek om schadevergoeding geen gegevens of bescheiden overgelegd die verweerster nodig had om te kunnen vaststellen of eiser de door hem gestelde schade heeft geleden. De enkele stelling dat eiser in een maatschappelijk isolement is geraakt is daartoe onvoldoende. Het was aan eiser zodanige gegevens en bescheiden te verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerster het bezwaar – aanvankelijk op andere gronden – dan ook terecht in zoverre ongegrond verklaard.”
2.11. [eiser] heeft zelfstandig, dus zonder bijstand van [gedaagde], een klachtprocedure gevoerd bij eerst het Medisch Tuchtcollege Amsterdam en in beroep het Centraal Medisch Tuchtcollege tegen [XXX], de verzekeringsgeneeskundige van Agis. Deze beroepsprocedure liep nog in het voorjaar en de zomer van 2003. Verder heeft hij – eveneens zelfstandig en buiten medeweten van [gedaagde] - twee klachten tegen Agis ingediend bij de Nationale Ombudsman. [eiser] heeft voorts brieven gestuurd aan diverse personen binnen Agis, zoals aan [XXX] (directeur zorg – brief van 12 april 2003), [XXX] (voorzitter van de raad van bestuur – brieven van 23 april 2003 en 18 mei 2003), en [XXX] (voorzitter van de raad van commissarissen – brief van 18 mei 2003).
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft – samengevat - een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van zijn verbintenis en veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Verder heeft [eiser] op grond van onverschuldigde betaling restitutie van een bedrag van € 127,10 gevorderd. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde] jegens hem is tekortgeschoten door na te laten om tijdens de procedures de gestelde feiten en schade van [eiser] op het juiste moment voldoende te onderbouwen, zelfs ondanks meerdere verzoeken daartoe van Agis. Het gaat daarbij om reis- en verblijfkosten, gederfd inkomen en immateriële schade. Als gevolg hiervan heeft [gedaagde] schade geleden ten bedrage van € 8.053,06, te weten het verschil tussen hetgeen hij van Agis vorderde en hetgeen hem is toegekend. Ook stelt [eiser] dat [gedaagde] hem onjuist heeft geadviseerd over een schikkingsvoorstel van Agis ten aanzien van reis- en verblijfkosten, dat [gedaagde] hem heeft gestimuleerd te blijven procederen door hem voor te houden dat Agis hem zeker de kosten van rechtsbijstand zou moeten vergoeden. [eiser] verwijt [gedaagde] dat hij heeft nagelaten [eiser] erop te wijzen dat procederen onder toevoeging goedkoper zou zijn. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] ten onrechte pas na een jaar heeft voldaan aan zijn verzoek stukken, die [eiser] nodig had voor procedures bij het Medisch Tuchtcollege en de Nationale Ombudsman, toe te sturen. Tenslotte stelt [eiser] dat [gedaagde] ten onrechte weigert hem een bedrag van € 127,10 uit te keren, dat aan [eiser] toekomt.
3.2. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat hij jegens [eiser] tekort zou zijn geschoten. Hij heeft erop gewezen dat bij een overeenkomst als deze geen sprake is van een resultaatsverbintenis. Juist [eiser] is in gebreke gebleven hem onderbouwende gegevens te verschaffen, ondanks meer verzoeken daartoe. Bovendien heeft [eiser] een goed schaderegelingstraject in de weg gestaan door eigengereide acties, zoals de tucht- en klachtprocedures bij Centraal Medisch Tuchtcollege en Nationale Ombudsman en de brieven aan personen binnen Agis. [gedaagde] heeft [eiser] wel degelijk gewezen op de mogelijkheid van procederen onder toevoeging. [gedaagde] betwist ook dat [eiser] onverkort recht had op al hetgeen hij vorderde en stelt dat hij [eiser] erop heeft gewezen dat de kans dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zou worden gehonoreerd, klein was. Hij wijst er in dat verband ook op dat [eiser] nog steeds geen onderbouwende gegevens ten aanzien van zijn inkomensschade heeft overgelegd. Tenslotte heeft [gedaagde] gesteld dat [eiser] in de beroepsprocedure de alsnog de vereiste informatie had kunnen verschaffen en dat hij die ook thans nog aan Agis kan verschaffen en aldus de schade kan beperken.
3.3. Op de stellingen van eiser en gedaagde zal, waar nodig, hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Toerekenbare tekortkoming
4.1. Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, dient zijn handelen te worden getoetst aan de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot (hier: juridisch adviseur). [gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat geen sprake is van een resultaatsverbintenis.
4.2. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] heeft verzuimd in de zomer van 2003 en nadien in de bezwaarfase nadere onderbouwing van de vordering aan Agis te verstrekken en dat hem daardoor maar een relatief gering bedrag is toegekend. Hij heeft gesteld dat [gedaagde] hem slechts heeft gevraagd om specificaties van de reiskosten en dat [gedaagde] hem er verder niet op heeft gewezen dat hij stukken zou moeten overleggen. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat hij [eiser] steeds heeft gevraagd om onderbouwende stukken en hem er meermalen op heeft gewezen dat hij zijn vordering zou dienen te onderbouwen, maar dat [eiser] zelf desondanks die niet heeft overgelegd.
4.3. [gedaagde] kon – vanzelfsprekend – slechts stukken overleggen ten aanzien van de schade van [eiser] indien die hem door [eiser] waren aangeleverd. [eiser] draagt op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat [gedaagde] hem er niet op heeft gewezen dat hij die diende over te leggen. Hij zal tot bewijslevering daaromtrent worden toegelaten. Zo [gedaagde] hierover nog bewijsstukken in het geding wenst te brengen – hij heeft ter comparitie verklaard dat hij bij brief [eiser] erop heeft gewezen dat hij onderbouwing moest aanleveren en aangeboden die in het geding te brengen – zal hij dat bij zijn eerstvolgende rolhandeling kunnen doen, of (voor het geval een getuigenverhoor zal plaatsvinden) die stukken twee weken voorafgaand aan het getuigenverhoor aan de rechtbank en aan [eiser] kunnen toesturen.
4.4. [eiser] heeft [gedaagde] verder verweten dat deze hem onjuist heeft geadviseerd over het schikkingsvoorstel van Agis. Dit verwijt is ongegrond. Uit het enkele feit dat het latere resultaat van een procedure ongunstiger is gebleken dan een eerder schikkingsvoorstel, kan niet worden afgeleid dat het advies om door te gaan onjuist was, in die zin dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de rechtsbijstandverlener. Zelfs al zou [eiser], zoals hij stelt, het aanbod van Agis om € 725,00 voor reis- en verblijfkosten te vergoeden en € 1.000,00 wegens kosten van rechtsbijstand, hebben afgewezen omdat [gedaagde] hem had gezegd dat hij meer kon krijgen, dan nog betekent dat dus niet op zichzelf al dat [gedaagde] jegens [eiser] is tekortgeschoten. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, die echter niet zijn gesteld. Voorzover [eiser] deze bedragen niet heeft gekregen doordat ze niet zijn onderbouwd, valt het verwijt daarover samen met het hiervoor reeds besproken verwijt. Het gestelde onjuiste advies als zelfstandige grond voor wanprestatie wordt dus verworpen.
4.5. Verder heeft [eiser] [gedaagde] verweten dat hij hem heeft gestimuleerd door te procederen, terwijl die procedures waren gedoemd te mislukken door gebrek aan onderbouwing in de bezwaarfase. Ook dit verwijt komt wederom in de kern neer op het eerste verwijt, te weten het niet onderbouwen van de vordering.
4.6. [eiser] heeft [gedaagde] vervolgens verweten dat deze hem ten onrechte niet heeft gewezen op de mogelijkheid van procederen onder toevoeging. Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, sector Bestuursrecht, van 6 maart 2003, pagina 5 onderaan, blijkt echter dat [eiser] bij de beroepsprocedure tegen het besluit van Agis van 17 oktober 2001, rechtsbijstand heeft genoten onder toevoeging. [eiser] was dus al voordat hij [gedaagde] ontmoette met deze mogelijkheid bekend, zodat niet relevant is of [gedaagde] hem al dan niet daarop heeft gewezen.
4.7. [eiser] heeft [gedaagde] verder nog verweten dat deze nalatig is geweest bij het hem toezenden van allerlei stukken die [eiser] nodig had voor zijn tucht- en klachtprocedures. Nu de door [eiser] gestelde schade daar echter niet het gevolg van is, behoeft daarover niet te worden geoordeeld.
Eigen schuld
4.8. Het beroep van [gedaagde] op artikel 6:101 BW zal aan de orde komen nadat omtrent de gestelde toerekenbare tekortkoming is beslist.
Schade
4.9. Als, uiteindelijk, tot het oordeel zou worden gekomen dat [gedaagde] toerekenbaar jegens [eiser] is tekort geschoten, moet worden beoordeeld wat de schade is die hij dientengevolge heeft geleden. Hoewel [eiser] verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de schade in het vonnis kan worden begroot (zie artikel 612 Rv) en zal zij de schadebegroting dan ook aan zich trekken. De hoogte van de schade zal dan moeten worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die [eiser] had in de procedure tegen Agis, indien [gedaagde] als redelijk bekwaam en redelijk handelend juridisch adviseur gehandeld had.
4.10. In dat kader, mocht het zover komen, zal een inschatting moeten worden gemaakt van de kansen van [eiser] in de bezwaar- en beroepprocedure op grond van de onderbouwende stukken die hij dan in het geding zou hebben gebracht. [eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat hij zijn bewijsstukken heeft bewaard totdat hij ze nodig had in de procedure. Hij zal nu reeds in de gelegenheid worden gesteld de onderbouwende stukken ten aanzien van zijn schadeposten in het geding te brengen. Hij zal dat kunnen doen bij akte ter rolle van 26 september 2007.
Het bedrag van € 127,10
4.11. De vordering tot betaling van € 127,10 staat los van de rest van de vordering. De grondslag daarvan is onverschuldigde betaling. Uit de stellingen van partijen blijkt dat het gaat om het volgende. Naast het geschil met Agis stond [gedaagde] [eiser] vanaf september 2003 bij in een geschil met een advocaat, die door [eiser] aansprakelijk was gesteld. Nationale-Nederlanden (hierna: NN) heeft als beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de aangesproken advocaat een schikkingsvoorstel gedaan dat door [eiser] is geaccepteerd. In het schikkingbedrag was begrepen een bedrag van € 515,53 voor deurwaarderskosten, welk bedrag door [eiser] ook aan [gedaagde] is voldaan ter dekking van de deurwaarderskosten. Uiteindelijk bleek de rekening van de deurwaarder lager uit te vallen. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verschil, te weten € 127,10 aan NN toekwam. NN heeft echter telefonisch aan [gedaagde] te kennen gegeven dat zij van dat bedrag afzag omdat de administratiekosten al hoger zouden zijn.
4.12. Nu het bedrag van € 127,10 onderdeel uitmaakt van een door NN aan [eiser] betaalde schikkingssom, en NN te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op restitutie ervan, komt het aan [eiser] toe. De vordering is in zoverre gegrond. Bij eindvonnis zal dit bedrag worden toegewezen.
4.13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] hem er niet op heeft gewezen – mondeling noch schriftelijk – dat hij onderbouwende stukken ten aanzien van zijn schadevordering op Agis diende aan te leveren,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 september 2007 voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel, en voor het overleggen van de stukken als bepaald in rechtsoverweging 4.10,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op woensdagen in de maanden oktober tot en met december 2007 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr A.E.B. ter Heide in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2007.