ECLI:NL:RBARN:2007:BB3474

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
159806 /07-214
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen wrakingskamer afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Arnhem geoordeeld over een wrakingsverzoek dat was ingediend tegen een eerdere wrakingskamer. Het verzoeker, wonende te Druten, had de wrakingskamer gewraakt, bestaande uit mrs. A, B en C, die het verzoek tot wraking van mr. D, kantonrechter in een zaak tussen het Openbaar Ministerie en verzoeker, zouden behandelen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking buiten behandeling gelaten wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar zou kunnen komen. Verzoeker stelde dat de leden van de wrakingskamer partijdig waren omdat zij hun eigen collega’s beoordelen, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze stelling niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat de wet en het wrakingsprotocol bepalen dat een wrakingsverzoek altijd door een meervoudige kamer van dezelfde rechtbank wordt behandeld, waarin de gewraakte rechter geen zitting heeft. Dit biedt waarborgen voor de onpartijdigheid van de rechters. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingskamer afgewezen en het verzoek tot wraking van mrs. A, B en C eveneens afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de onpartijdigheid van deze rechters in twijfel zouden kunnen trekken. De beschikking is gegeven op 7 september 2007 en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 159806 / 07-214
Beschikking van 7 september 2007
inzake
[verzoeker],
wonende te Druten,
verzoeker tot wraking (hierna: verzoeker),
en
MR. [A],
MR. [B],
MR. [C],
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de wrakingskamer die het verzoek van verzoeker tot wraking van mr. [D] in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de zaak tussen het openbaar ministerie en verzoeker met parketnummers 05/502667-07 en 05/502575-07 zouden behandelen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2007 waarin het wrakingsverzoek is neergelegd,
- het verweerschrift van mr. [C], waar mrs. [A] en [B] zich bij hebben aangesloten,
- de aanvullende brief van verzoeker van 28 augustus 2007,
- de mondelinge behandeling op 3 september 2007.
1.2. Ter zitting van 3 september 2007 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer (mrs. Smedema, Van Hoof en Van Groeningen) mondeling gewraakt, waarna de wrakingskamer de zitting voor korte tijd heeft geschorst om zich te beraden.
1.3. Na de hervatting van de zitting heeft de bode de wrakingskamer medegedeeld, dat verzoeker de hervatting niet had afgewacht en het gerechtsgebouw heeft verlaten. Daarop heeft de wrakingskamer de behandeling gesloten en de uitspraak bepaald op heden.
2. De overwegingen
2.1. Met betrekking tot het verzoek om wraking van de wrakingskamer in de samenstelling van mrs. Smedema, Van Hoof en Van Groeningen wordt als volgt overwogen.
2.2. Ingevolge artikel 10.3 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Arnhem (te vinden op
www.rechtspraak.nl) worden wrakingsverzoeken die zijn gericht tegen de wrakingskamer niet
in behandeling genomen, indien zij kennelijk niet voldoen aan de in paragraaf 4 vermelde
eisen. In paragraaf 4 is vermeld dat een wrakingsverzoek gemotiveerd dient te zijn ten aanzien
van iedere rechter op wie het betrekking heeft. In onderdeel 4.3 is vermeld dat de
wrakingskamer de mogelijkheid heeft om kennelijk niet-ontvankelijke verzoeken tot wraking
van de wrakingskamer buiten behandeling te laten.
2.3. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
2.4. Er is onder meer sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk wrakingsverzoek indien verzoeker
geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het vermoeden zouden kunnen wettigen
dat de betrokken leden ten aanzien van het door hen te behandelen wrakingsverzoek niet
onpartijdig of onafhankelijk zijn of die anderszins aanleiding zouden kunnen geven tot de
conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden
2.5. Als reden voor de wraking heeft verzoeker aangegeven dat de leden van de wrakingskamer per
definitie partijdig zijn, omdat zij hun eigen collega’s beoordelen. Voorts heeft verzoeker als
wrakingsgrond aangevoerd, dat het niet juist is dat het gewraakte college (mrs. [A],
[B] en [C]) niet op de zitting gehoord wordt en dat de zaak thans wordt
afgedaan op stukken die onjuist en partijdig zijn.
2.6. De enkele omstandigheid dat de leden van een wrakingskamer moeten oordelen over een
ander lid van dezelfde rechtbank, vormt naar het oordeel van de wrakingskamer
geen aanwijzing van vooringenomenheid, behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel,
die verzoeker niet heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan deze grond
het verzoek ook niet dragen nu in de wet, alsook in het wrakingsprotocol, is bepaald dat een
wrakingsverzoek steeds wordt behandeld door een meervoudige kamer van de(zelfde)
rechtbank, waarin de gewraakte rechter geen zitting heeft. In zeer bijzondere gevallen,
bijvoorbeeld bij kwesties betreffende de onpartijdigheid van de president van de rechtbank of
van andere leden van het bestuur, optredend in een rechterlijke functie, kan hier een
uitzondering op worden gemaakt, in die zin dat (een lid van) de wrakingskamer afkomstig kan
zijn van een andere rechtbank. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een dergelijk
uitzonderlijk geval.
2.7. De tweede door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond - dat de gewraakte wrakingskamer
opgeroepen had moeten worden om te verschijnen voor de zitting van 3 september 2007 - kan
het verzoek evenmin dragen nu de wet geen grondslag biedt om partijen (en daarmee dus ook
verzoeker) te verplichten om te verschijnen voor de wrakingskamer. Zowel verzoeker als de
gewraakte rechters worden op grond van de wet in de gelegenheid gesteld om te worden
gehoord. Zij kunnen hier echter ook van af zien, waartoe in casu mrs. [A], [B]
en [C] hebben besloten, en alleen schriftelijk reageren op het wrakingsverzoek. Het gevolg hiervan is, dat de wrakingskamer zal moeten beslissen op basis
van de stukken en van het verhandelde ter zitting, inclusief de kanttekeningen die verzoeker
heeft geplaatst bij de stukken.
2.8. Nu verzoeker ook verder geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het vermoeden zouden kunnen wettigen dat de leden van de wrakingskamer (in de samenstelling van mrs. Smedema, Van Hoof en Van Groeningen) niet onpartijdig of onafhankelijk zijn, zal de wrakingskamer dit verzoek conform het wrakingsprotocol als kennelijk niet-ontvankelijk buiten behandeling laten.
2.9. Met betrekking tot het verzoek om wraking van de wrakingskamer in de samenstelling van
mrs. [A], [B] en [C] wordt als volgt overwogen.
2.10. Verzoeker heeft gesteld dat de wrakingskamer vooringenomen en niet onpartijdig was en
daartoe aangevoerd dat hem op de zitting woorden in de mond zijn gelegd, gebaseerd op het
proces-verbaal van 25 juli 2007 dat inhoudelijk niet juist is. Tevens heeft verzoeker gesteld
dat één van de leden van de wrakingskamer de officier van justitie in bescherming nam.
2.11. Mr. [C] heeft schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Mr. [B] en mr. [A] hebben zich bij de schriftelijke reactie van mr. [C] aangesloten.
2.12. Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.13. De wrakingskamer is allereerst van oordeel dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat
mr. [B] de officier van justitie die namens het Openbaar Ministerie optrad in de hoofdzaak in bescherming nam. Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2007, maar ook uit het verzoek- en verweerschrift, blijkt dat mr. [B] verzoeker heeft gevraagd naar de feitelijke gang van zaken op de zitting van 25 juli 2007. Tevens heeft hij gevraagd naar het moment waarop verzoeker zijn verzoek had ingediend om stukken te verkrijgen. Daarbij heeft mr. [B] getracht om verzoeker uit te leggen wat de wettelijke te volgen procedure is, echter verzoeker stelde zich op het standpunt dat dit hem al duidelijk was omdat hij dit al wist van een kennis die bij de rechtbank werkt. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker onvoldoende aannemelijk gemaakt en is ook overigens niet voldoende gebleken dat mr. [B] met zijn vragen en uitleg de officier van justitie in bescherming wilde nemen dan wel dat hij anderszins niet onpartijdig was.
2.14. Uit de door mr. [A] gestelde vraag of verzoeker voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn zegje te doen tijdens de zitting van 25 juli 2007 (de wrakingskamer sluit overigens niet uit dat verzoeker mr. [C] bedoelt, nu uit het verweerschrift blijkt dat zij een vraag hierover heeft gesteld) kan evenmin worden afgeleid dat er sprake was van enige vooringenomenheid dan wel partijdigheid, nu dit een open vraag betrof. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan ook niet worden aangenomen dat de vraag of verzoeker zonder een advocaat ook geen verzoek tot aanhouding had kunnen doen, getuigt van enige vooringenomenheid.
2.15. Voorts heeft verzoeker onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de wrakingskamer zonder meer uitging van de juistheid van het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2007 zonder acht te slaan op de opmerkingen die verzoeker daarbij had. Uit het verzoek- en verweerschrift, alsook uit het proces-verbaal van de zitting van 16 augustus 2007, blijkt juist dat de betreffende rechters verzoeker in de gelegenheid hebben gesteld om aan te geven wat er volgens hem niet juist is verlopen tijdens de zitting van 25 juli 2007, zodat ook deze grond niet kan leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
2.16. Voor zover de eerste zin van de brief van verzoeker van 28 augustus 2007, waarin hij zich beklaagt over het nalaten van de rechters zich voor te stellen, nog dient te worden beschouwd als een grond voor wraking, is de wrakingskamer van oordeel dat deze omstandigheid onvoldoende is om de onpartijdigheid van de rechters in twijfel te kunnen trekken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker de betreffende rechters heeft gevraagd zich voor te stellen en dat zij dit vervolgens hebben geweigerd.
2.17. Voor het overige zijn door verzoeker geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking van mrs. [A], [B] en [C] zal worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat het verzoek tot wraking van mrs. Smedema, Van Hoof en Van Groeningen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling wordt gelaten,
3.2. wijst het verzoek tot wraking van mrs. [A], [B] en [C] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.G. Smedema, A.W.M. van Hoof en T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de voorzitter