ECLI:NL:RBARN:2007:BB3232

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
492211 CV Expl. 07-2642
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een oproepcontract en de toepassing van artikel 7:610b BW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Arnhem op 7 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [eisende partij], en haar werkgever, de Stichting GGZ Nijmegen. De werkneemster had een oproepcontract en vorderde dat de kantonrechter zou vaststellen dat haar dienstverband een omvang had van minimaal 28,7 uur per maand. De werkneemster stelde dat zij recht had op achterstallig loon en vakantiebijslag, omdat zij in de praktijk meer uren had gewerkt dan in de arbeidsovereenkomst was vastgelegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst eenduidig de maximale omvang van het dienstverband en de voorwaarden waaronder de werkneemster kon worden opgeroepen, vastlegde. De rechter oordeelde dat de werkneemster zich bewust was van het oproepkarakter van de overeenkomst en dat het aantal gewerkte uren niet structureel de overeengekomen maximum omvang overschreed. De kantonrechter concludeerde dat er geen grond was voor het beroep op artikel 7:610b BW, dat bedoeld is voor situaties waarin de omvang van het dienstverband niet duidelijk is.

De vorderingen van de werkneemster werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in oproepcontracten en de verantwoordelijkheid van werknemers om zich bewust te zijn van de voorwaarden van hun arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 492211 \ CV EXPL 07-2642 \ 103jb
uitspraak van 7 september 2007
Vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te Nijmegen
eisende partij
gemachtigde mr. J.J. van Vliet
toevoegingsnummer 2CX4159
tegen
de stichting Stichting GGZ Nijmegen
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. S.C. Struycken-Veenhoff.
Partijen worden hierna [eisende partij] en GGZ genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 juni 2007
- het proces-verbaal van de comparitie van 28 augustus 2007.
2. De feiten
De kantonrechter gaat van de volgende vaststaande feiten uit:
- [eisende partij] is met ingang van 1 november 2004 voor bepaalde tijd in dienst getreden van GGZ als oproepkracht in de functie van groepsleidster.
- Vanaf 1 november 2005 is de overeenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
- Er is een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Overwegende:
- dat de werkgever behoefte heeft aan enkele invalkrachten die na afroep kunnen worden tewerkgesteld bij afwezigheid van het vaste personeel wegens vakantie, ziekte of verlof of anderszins;
- dat de werkgever hiertoe een pool van oproepkrachten heeft samengesteld die slechts kunnen worden ingezet indien en voor zover er vaste personeelsleden afwezig zijn;
- dat een en ander met zich meebrengt dat het werkaanbod van de oproepkrachten wisselend van aard is;
- dat werknemer slechts mag weigeren aan een oproep gehoor te geven indien en voor zover hij/zij redelijkerwijs niet in staat is op de door de werkgever aangegeven tijden te werken;
- dat werknemer, zich bewust van het feit dat hij afhankelijk van het werkaanbod zal worden opgeroepen, bereid is op onderstaande voorwaarden werkzaamheden te verrichten na afroep (…)”
En:
“(…)
6.1. Het werkzaam zijn als oproepkracht houdt in dat de werkgever alleen dan gehouden is de werknemer op te roepen en te werk te stellen, indien en voor zover er sprake is van extra werkaanbod. Hiervan zal uitsluitend sprake zijn, wanneer er ten gevolge van afwezigheid van de vaste werknemers wegens ziekte, vakantie of verlof of anderszins, behoefte is aan extra arbeidskrachten.
6.2. Werknemer is verplicht aan een oproep door of namens werkgever gegeven gehoor te geven.
6.3. Werknemer mag slechts weigeren aan een oproep gehoor te geven indien en voor zover hij/zij redelijkerwijs niet in staat is op de door de werkgever aangegeven tijden te werken.
6.4. Beide partijen zullen in dit kader rekening houden met elkaars belangen en regelmatig contact houden.(…)”.
En:
“(…)
7.2. De duur van een werkperiode en de in deze periode te werken tijden worden telkenmale per oproep vastgesteld, doch bedragen niet meer dan gemiddeld 16 uur per week, te meten per kwartaal (…)”.
- Uit de overgelegde urenoverzichten (die aan het proces-verbaal van de comparitie zijn gehecht) blijkt, dat [eisende partij] in 2005 237 uur heeft gewerkt en in 2006 397 uur.
3. De vordering en het verweer
[eisende partij] heeft gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat tussen partijen een dienstverband van minimaal 28,7 uur per maand bestaat en GGZ zal veroordelen tot betaling van:
- het restant loon over het tijdvak van 1 januari 2007 tot 31 maart 2007 ad € 684,17 bruto;
- de vakantiebijslag over deze periode ad € 104,48 bruto;
- de wettelijke verhoging over deze bedragen;
- de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en verhoging;
- een bedrag van tenminste € 435,34 bruto per maand voor iedere maand vanaf 1 april 2007
tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de proceskosten.
Zij heeft zich daartoe beroepen op de vaststaande feiten en verder, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
[eisende partij] is op grond van de arbeidsovereenkomst verplicht op afroep te komen. Dat brengt problemen met zich. Enerzijds moet zij komen en zich bereid houden om te werken, anderzijds wordt zij wekenlang niet opgeroepen en ontvangt zij dan geen salaris. Dat is strijdig met het bepaalde in artikel 7:610b BW. Uitgaande van een referteperiode van één jaar bedraagt de gemiddelde werktijd per maand in 2006 28,7 uur. In rechte moet daarom worden vermoed dat het dienstverband die omvang heeft. Nu GGZ het uit dat dienstverband volgende loon heeft uitbetaald, heeft [eisende partij] recht op betaling van het gevorderde achterstallige salaris. GGZ dient verder voor de toekomt een met 28,7 uur per maand corresponderend loon uit te betalen. Tot nu toe heeft GGZ ten onrechte geweigerd dat te doen.
GGZ heeft verweer gevoerd. Op dat verweer gaat de kantonrechter bij de beoordeling waar nodig in.
4. De beoordeling
4.1. GGZ heeft allereerst betoogd dat het beroep op artikel 7:610b BW in dit geval niet opgaat, omdat er geen sprake van is dat de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is
overeengekomen of dat de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de oorspronkelijk overeengekomen arbeid.
4.2. Dit verweer slaagt. Uit de hiervoor geciteerde tekst van de arbeidovereenkomst blijkt eenduidig de bedoeling van partijen op het punt van de aard en de omvang van het dienstverband. Expliciet wordt ondermeer bepaald dat het werkaanbod voor de oproepkracht wisselend van aard is, dat [eisende partij] slechts zou worden opgeroepen bij afwezigheid van vast personeel en dat de inzet/de oproep van [eisende partij] niet voor meer uren zal zijn dan 16 uur per week, berekend over een kwartaal. [eisende partij] was zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst ook bewust van het feit dat zij niet kon rekenen op een vast aantal uren. Zij heeft dit expliciet ter comparitie verklaard. De omvang en grenzen van het dienstverband waren/zijn voor haar duidelijk en zij heeft de daarmee gepaard gaande onzekerheid over haar inzet willens en wetens geaccepteerd. In die situatie is er geen ruimte voor een beroep op art. 7:610b BW, dat nu juist geschreven is voor die situaties waarin de omvang van het dienstverband voor de werknemer niet duidelijk is.
Er is ook geen sprake van, zoals GGZ terecht heeft betoogd, dat de omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen arbeid. GGZ heeft onweersproken becijferd dat [eisende partij] in 2006 in het 1e kwartaal 3,17 uur per week, in het 2e kwartaal 4,13 uur per week, in het derde kwartaal 16,34 uur per week en in het 4e kwartaal 2,27 uur per week op afroep heeft gewerkt. Dat [eisende partij] in het 3e kwartaal (de vakantieperiode) eenmalig een half uur per week te veel heeft gewerkt rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van structureel meer werken dan overeengekomen. De wijze van berekening van [eisende partij], die het aantal in het gehele jaar gewerkte uren deelt door het aantal maanden, is onjuist want in strijd met wat is overeengekomen en met wat in art. 7:610b BW is bepaald.
Gelet op het voorgaande bestaat er daarom geen grond te bepalen dat het dienstverband een omvang van 28,7 uur per maand heeft en dat er sprake zou zijn van achterstallig loon. De overige verweren behoeven geen bespreking meer.
4.3. Dit betekent dat de vorderingen van [eisende partij] zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter
wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van GGZ begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2007.