ECLI:NL:RBARN:2007:BB2570

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3629
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en verlaging van WAO-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en verlaging van de WAO-uitkering van eiser. Eiser had een uitkering die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%, maar deze werd door het UWV herzien naar 35 tot 45%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het eerdere besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 juli 2007 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. R.A. van der Berkt. De rechtbank heeft de medische gegevens en rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser. Eiser stelde dat hij verdergaand beperkt was dan door het UWV werd aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren en dat er geen nadere medische informatie was overgelegd die de stelling van eiser kon ondersteunen.

De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling van de geduide functies beoordeeld en vastgesteld dat deze functies binnen de belastbaarheid van eiser vielen. De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd met de Awb had gehandeld door bepaalde informatie pas na de zitting in te brengen, maar dat dit niet leidde tot een vernietiging van het besluit. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, en het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 644. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 38 aan hem moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 06/3629 WAO
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Frerix,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 juni 2006, uitgereikt door UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (hierna: WAO), die op dat moment werd berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%, wordt herzien en verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 23 juli 2007. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van der Berkt, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de verzekeringsarts A.A.W. Haver van 1 november 2005 en de bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon van 14 april 2006 en 16 november 2006, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser per 8 februari 2006.
Eiser heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij verdergaand beperkt moet worden geacht dan door verweerder is aangenomen. Weliswaar heeft een operatie in 1999 in verband met slaapapneu waaraan eiser lijdt een tijdelijke verlichting van de klachten opgeleverd, maar zijn gezondheidssituatie is sindsdien weer verslechterd. Bovendien is bij hem diabetes geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank is in de verzekeringsgeneeskundige rapporten op begrijpelijke wijze uitvoerig uiteengezet dat voor het aannemen van verdergaande beperkingen wegens de door eiser ondervonden klachten geen medische grond aanwezig is. De rechtbank acht daarbij van belang dat de verzekeringsarts informatie uit de behandelende sector bij zijn beoordeling heeft betrokken. Nu eiser geen nadere medische informatie heeft overgelegd, volgt de rechtbank eiser dan ook niet in zijn stelling dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist of onvolledig is. Dat eiser niet meer onder behandeling staat, maakt niet dat het voor hem niet mogelijk is om een medicus om informatie aangaande zijn medische situatie te verzoeken. Eiser heeft ter zitting nog gewezen op algemene informatie afkomstig van een KNO-voorlichtingspagina waaruit blijkt dat in een groot aantal gevallen na een succesvol uitgevoerde operatie de slaapapneuklachten na verloop van tijd toch weer toenemen. De rechtbank is van oordeel dat dit op zichzelf niet leidt tot twijfel aan verweerders beoordeling. Immers, de aangevoerde informatie ziet niet op de specifieke medische situatie van eiser. Het lag op de weg van eiser om een KNO-arts om bevestiging te vragen van zijn stelling dat zijn medische situatie sinds de operatie was verslechterd. Dit geldt eveneens voor de geclaimde gevoeligheid voor stof, rook, gassen en dampen. Nu de bezwaarverzekeringsarts de geclaimde gevoeligheid in zijn beoordeling heeft betrokken, ziet de rechtbank zonder nadere informatie van een (KNO-) arts geen aanleiding voor het oordeel dat eiser verdergaand beperkt moet worden geacht in verband met de geclaimde gevoeligheid.
Anders dan eiser ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts vooringenomen was teneinde eiser (en met hem zo veel mogelijk andere arbeidsongeschikten) uit de WAO te houden, zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te gelasten, zoals eiser heeft verzocht.
Geoordeeld moet worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 16 november 2006.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten Wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050), Schilder, spuiter (sbc-code 262170) en Samensteller metaalwaren (sbc-code 264140). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst op 13 juli 2007, derhalve in strijd met artikel 8:58 van de Awb, het mede aan de arbeidskundige beoordeling ten grondslag liggende resultaat functiebeoordeling in geding heeft gebracht. Nu eiser daartoe ter zitting toestemming heeft verleend, zij het enkel teneinde verdere vertraging te voorkomen, zal de rechtbank het bedoelde stuk desalniettemin in de beoordeling betrekken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de rapporten van de arbeidsdeskundige J.H. de Vries van 7 december 2005 en van de bezwaararbeidsdeskundige J. Leeneman van 22 mei 2006 en 3 juli 2007 voldoende en op begrijpelijke wijze uiteen heeft gezet dat de belasting in de geduide functies de voor eiser vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt. De rechtbank heeft wel geconstateerd dat verweerder de signalering bij item 4.14 (dragen) bij de functie Wikkelaar, niet heeft gemotiveerd. De rechtbank is echter van oordeel dat de motivering voor dit punt moet worden geacht te zijn opgenomen in de motivering voor item 4.15 zoals neergelegd in het door de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts ondertekende rapport van 16 mei 2006. Blijkens de FML is eiser niet beperkt ten aanzien van item 4.14 (tillen en dragen), maar wel indien dit frequent voorkomt gezien de beperking bij items 4.15 en 4.16. De frequentie van het hanteren van de haspel in deze functie is in het laatstgenoemde rapport besproken met de bezwaarverzekeringsarts en door deze akkoord bevonden. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de belasting in de functie, ook wat betreft het dragen, de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt.
Anders dan eiser meent, brengt het enkele feit dat er bij meerdere geduide functies sprake is van een bijzondere belasting op item 3.6 (stof, rook, gassen en damp) naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de belastbaarheid van eiser wordt overschreden. Nu eiser, gelet op de door de rechtbank onderschreven FML, geacht wordt opgewassen te zijn tegen het werken in een omgeving waar stof, gas en/of damp de atmosfeer belasten, ziet de rechtbank niet in dat als gevolg van voormelde bijzondere belastingen eisers belastbaarheid wordt overschreden.
Voorts overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat het feit dat eiser door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht voor zwaar lichamelijke arbeid met piekbelasting is meegenomen bij het vaststellen van de FML, in het bijzonder bij de frequentie van dynamische handelingen. Dat eiser niet beperkt is geacht op handelingstempo doet daar op zichzelf niet aan af. Gelet hierop is, gezien de belasting op dat aspect in de functie Samensteller metaalwaren, niet aannemelijk geworden dat eisers belastbaarheid in die functie wordt overschreden.
Ook eisers stelling dat hij de voor de geduide functies vereiste opleidingsniveaus niet heeft, volgt de rechtbank niet. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 mei 2006 uitvoerig en voldoende uiteengezet dat het opleidingsniveau van eiser op twee kan worden vastgesteld. Nu alle geduide functies verricht worden op datzelfde opleidingsniveau en er geen nadere diploma-eisen gesteld worden, kan de stelling van eiser dan ook niet slagen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst hangende het beroep met het genoemde rapport van 3 juli 2007 de geschiktheid van de geduide functies volledig heeft toegelicht. Tevens stelt de rechtbank vast dat genoemde bezwaarverzekeringsarts eveneens eerst in beroep met het rapport van 16 november 2006 een beperkende toelichting heeft gecorrigeerd in een nieuwe FML. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Nu met deze rapporten alsnog voldoende inzicht is geboden in (en een voldoende mogelijkheid tot toetsing verschaft van) de grondslag van verweerders conclusie dat de geduide functies als passend kunnen worden aangemerkt en uit het arbeidsdeskundig onderzoek voorts blijkt dat eiser met de functies waarop de schatting is gebaseerd een zodanig inkomen kan verdienen dat hij voor meer dan 35 maar minder dan 45% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand laten.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
bepaalt dat de betaling van deze kosten dient te worden gedaan op bankrekening 1923.25.752 ten name van DS 533 arrondissement Arnhem, onder vermelding van het registratienummer AWB 06/3629;
bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2007.
de griffier, de rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 28 augustus 2007