ECLI:NL:RBARN:2007:BB2036

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146484
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van regresvorderingen op failliete rechtspersonen met rekening-courantvordering van de curator

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 15 augustus 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de curator van verschillende failliete rechtspersonen, waaronder Bolsenbroek B.V. en de Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman, vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. De curator vorderde betaling van verschillende bedragen die voortvloeien uit rekening-courantvorderingen op [gedaagde], die als bestuurder van de failliete vennootschappen wordt beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de failliete rechtspersonen gezamenlijk één onderneming, het taxibedrijf, dreven en dat [gedaagde] feitelijk beleidsbepaler was. De curator stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door geld aan de failliete rechtspersonen te onttrekken zonder uitzicht op terugbetaling, wat de schuldeisers zou hebben benadeeld.

De rechtbank heeft de mogelijkheid van verrekening van de regresvorderingen van [gedaagde] op de failliete rechtspersonen met de rekening-courantvorderingen van de curator onderzocht. Artikel 53 van de Faillissementswet biedt de mogelijkheid tot verrekening indien de schuld en de vordering zijn ontstaan vóór de faillietverklaring. De rechtbank oordeelt dat de regresvorderingen zijn ontstaan vóór de faillietverklaring en dat de opschortende voorwaarde voor verrekening is vervuld. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat [gedaagde] niet voldoende informatie heeft verstrekt over de leningen en vorderingen, wat noodzakelijk is voor de beoordeling van de verrekening.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden en [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de leningen en de aflossingen die zijn gedaan met de veilingopbrengst van de failliete rechtspersonen. De curator heeft de vorderingen van [gedaagde] gemotiveerd weersproken, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de curator bewijs moet leveren van zijn stellingen. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 146484 / HA ZA 06-1795
Vonnis van 15 augustus 2007
in de zaak van
MR. SANDER-JAN BEREND DRIJBER
in hoedanigheid van curator in de faillissementen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BOLSENBROEK B.V., statutair gevestigd te Groesbeek,
2. de coöperatie U.A. COÖPERATIEVE VERENIGING TAXIBEDRIJF HOPMAN NIJMEGEN U.A., statutair gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KNIPPING B.V., statutair gevestigd te Lent en
4. de coöperatie U.A. COÖPERATIEVE VERENIGING TAXIBEDRIJF HOPMAN U.A., statutair gevestigd te Weurt,
eiser qq,
procureur mr. J.M. Bosnak,
tegen
[gedaagde],
thans wonende te Nijmegen
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. C.J. Diks te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2007
- de akte na comparitie houdende uitlatingen en houdende overlegging van producties van [gedaagde]
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij beschikking van 19 juli 2004 heeft de rechtbank te Arnhem onder gelijktijdige intrekking van de surséance van betaling het faillissement uitgesproken van Bolsenbroek BV, Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman Nijmegen UA, Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman UA en [naam BV] (hierna gezamenlijk te noemen de failliete rechtspersonen) met aanstelling van eiser tot curator.
2.2. De failliete rechtspersonen dreven samen één onderneming te weten Taxibedrijf [gedaagde] (verder het taxibedrijf). [gedaagde] was feitelijk beleidsbepaler van het taxibedrijf.
2.3. [gedaagde] is enig bestuurder en aandeelhouder van Bolsenbroek BV en enig bestuurder van [naam BV]. Daarnaast is [gedaagde] (enig) bestuurder van de Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman UA, die op haar beurt (enig) bestuurder is van de Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman Nijmegen UA. [gedaagde] is medebestuurder van deze laatste rechtspersoon.
2.4. De failliete rechtspersonen hebben rekening-courantvorderingen op [gedaagde] (en zijn echtgenote).
2.5. De curator heeft met toestemming van de rechter-commissaris een onderzoek laten verrichten door PeMa Consultancy te Westervoort van de administraties van de failliete rechtspersonen. Het resultaat van dat onderzoek staat vermeld in een drietal rapporten van PeMa Consultancy, die zich bij de stukken bevinden (hierna het rapport of de rapporten van PeMa).
2.6. In het rapport van PeMa over de beide coöperatieve verenigingen (productie 2) staat onder meer het volgende:
Rabobank rek.courant 12.79.17.160
Het laatste ingeboekte bankafschrift dateert van 19-7-04 (…). Hal saldo beloopt 4913,-- negatief. (…)
Rek.courant G. [gedaagde] + [echtgenote]
Op faillissementsdatum bestaat er een rek.-courant vordering op de bestuurder en zijn voormalige echtgenote ad 139.969,--. (…)
2.7. In het rapport van PeMa over Bolsenbroek BV (productie 3) staat onder meer het volgende:
Rabobank rek.courant 12.79.08.161
Het laatste ingeboekte bankafschrift dateert van 12-7-04 (…). Het saldo beloopt 2726,-- negatief.
Rek.courant G. [gedaagde]
Nagenoeg integraal daterend uit een periode van voor 2002 (…) bestaat er een rekening courant vordering van de onderneming op G. [gedaagde] in privé. (…) Het saldo van de vordering per faillissementsdatum beloopt 22.582,--. (…)
2.8. In het rapport van PeMa over [naam BV] (productie 4) staat onder meer het volgende:
Lening Rabo 1279.908.807
(…) Volgens de administratie bestaat er een restschuld ad 10891,--.
Lening Rabo 1578.907.292
De maandelijkse aflossingsverplichting beloopt 1039,--, de restschuld is 85301,--.
Rabobank rek.courant 12.79.95.218
(…) Het saldo beloopt 375123,-- negatief.
Rek. courant G. [gedaagde]
In het grootboek staat een schuld van 5265,-- te boek als schuld aan dhr [gedaagde] per faillissementsdatum. (…) Controle van de boekstukken over 2003 levert een voorlopige correctie op bij de Postbankrekening ad 16709,27 (…). Ter zake van niet aangetroffen in de exploitatie geboekte inkoopfakturen (voldaan via Rabo) dient een eerste correctie ad per saldo 2974,40 te worden gemaakt (…). De eerste correctie vanuit het kasboek (…) beloopt 12438,23. (…)
Gecorrigeerd saldo; vordering op directie 26856,67.
Slotconclusie
(…) De algemene indruk bestaat bij mij dat reeds enige tijd is toegewerkt naar het failleren van de onderneming, althans bij de directie al geruime tijd duidelijk had moeten zijn dat de situatie onhoudbaar was. Desalniettemin is in de laatste maanden voorafgaande aan het faillissement toegewerkt naar een zo gunstig mogelijke uitgangspositie voor een doorstart (inhaalslag bij de leaseverplichtingen, ultimo juni 04) en is de rekening courantvordering op dhr [gedaagde] in het laatste half jaar fors toegenomen. Kenmerkend is het betalen van een vakantiereis vanaf de bedrijfsrekening in maart 04 (en eind 03), in een periode waarin het financieel zeer zwaar weer was.
2.9. Bij brief van 30 mei 2003 heeft de Rabobank Nijmegen aan [naam BV] een financieringsvoorstel gedaan (productie 3 akte [gedaagde]). Volgens dat voorstel wordt aan [naam BV] een krediet rekening-courant verstrekt van
€ 520.000,-- en van € 70.000,--.
Het krediet van € 520.000,-- wordt geadministreerd bij de bank op rekeningnummer 1279.95.218 en het krediet van € 70.000,-- op een nader te benoemen rekening courantnummer ten name van [naam BV]. In het financieringsvoorstel staat bij ‘Zekerheden’ onder meer het volgende:
- Voor alle bestaande financieringen van [naam BV] wordt mede hoofdelijk aansprakelijk: G.A.W.M. [gedaagde]
- Voor alle bestaande financieringen van [naam BV] wordt mede hoofdelijk aansprakelijk: Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman U.A., Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman Nijmegen U.A.., Bolsenbroek B.V.
2.10. De Rabobank heeft op 12 februari 2004 in een brief, gericht aan de failliete rechtspersonen en aan [gedaagde], het voormelde krediet van € 520.000,-- en nog diverse andere leningen opgezegd tegen 30 juni 2004. In die brief worden nog de volgende andere leningen vermeld:
1. een lening oorspronkelijk groot ƒ 244.921, (€ 111.140,30) aan [gedaagde], voor welke lening [naam BV] zich bij onderhandse akte d.d. 9 juni 2004 als hoofdelijk schuldenaar heeft meeverbonden (notariële akte van 10 mei 1985),
2. een lening oorspronkelijk groot ƒ 120.000,-- (€ 54.453,62) aan [gedaagde] voor welke lening de failliete rechtspersonen zich als hoofdelijk schuldenaar hebben meeverbonden (onderhandse akte d.d. 14 februari 1990) en
3. een lening oorspronkelijk groot ƒ 275.000,-- (€ 124.789,55) aan [naam BV] voor welke lening [gedaagde] en de andere failliete rechtspersonen zich als hoofdelijk schuldenaar hebben meeverbonden (onderhandse akte 4 mei 2001).
Verder staat in die brief dat tussen [naam BV], Bolsenbroek BV en Coöperatieve Vereniging Taxibedrijf Hopman UA hoofdelijke aansprakelijkheid en saldoverrekening is overeengekomen met betrekking tot de door die vennootschappen bij de bank aangehouden rekeningen-courant.
In de brief staan voorts vermeld de zekerheden waarover de Rabobank beschikt, waaronder:
- een eerste vaste hypothecaire inschrijving oorspronkelijk groot ƒ 244.921,--
(€ 111.140,30), pro resto groot € 69.012,90, gevestigd blijkens notariële akte d.d. 10 mei 1985 op de woning [adres],
- een vijftal bankhypotheken tot een totaalbedrag van € 598.360,10 gevestigd in diverse notariële akten op de woning en het bedrijfspand [adres].
2.11. Bij de stukken bevindt zich een brief gedateerd 29 maart 2005 van de Rabobank Nijmegen gericht aan Dirkzwager Advocaten en Notarissen t.a.v. de heer K.E. Verbeek (productie 1 conclusie van antwoord). In die brief schrijft de Rabobank het volgende:
In verband met de executoriale verkoop van het registergoed [adres], eigendom van G.A.W.M. [gedaagde], geef ik u onderstaand een opgave van de vordering van onze bank.
Deze vordering kan als volgt worden gespecificeerd.
A uit hoofde van lening nummer 1279.908.807
- restant-hoofdsom € 10.890,73
- (…)
B uit hoofde van lening nummer 1578.907.292
- restant-hoofdsom € 85.301,51
- (…)
C uit hoofde van lening nummer 1279.900.296
- restant-hoofdsom € 66.826,23
- (…)
D uit hoofde van rekening-courant nummer 1279.95.218
- debetsaldo € 407.437,47
- (…)
E uit hoofde van rekening-courant nummer 1279.17.160
- debetsaldo € 7.897,05
- (…)
F uit hoofde van rekening-courant nummer 1279.08.161
- debetsaldo € 2.564,43
Totaal te voldoen € 584.112,94.
De hypothecaire inschrijving van onze bank bedraagt € 664.826,08 plus rente en kosten. De bruto veilingopbrengst bedraagt € 412.000,-- en is daarmee onvoldoende om onze volledige vordering te voldoen. Ik verzoek u dan ook om de volledige netto veilingopbrengst, te vermeerderen met de
€ 1.000,-- buitengerechtelijke incassokosten ten laste van de koper over te
maken op rekening (…) ten name van onze bank (…).
2.12. De hiervoor bij 2.11 onder C vermelde lening is van [gedaagde] privé.
De hiervoor bij 2.11 onder A, B en D vermelde leningen/rekening courant komen blijkens de rapporten van PeMa voor in de administratie van [naam BV], de rekening courant onder E in de administratie van de beide coöperatieve verenigingen en de rekening courant onder F in de administratie van Bolsenbroek BV.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
1. € 139.969,-- inzake de faillissementen van de beide coöperatieve verenigingen,
2. € 22.582,-- inzake het faillissement van Bolsenbroek BV en
3. € 26.858,67 inzake het faillissement van [naam BV], een en ander met rente en kosten.
De curator stelt primair dat [gedaagde] als bestuurder c.q. feitelijk leidinggever van de failliete vennootschappen volledig verantwoordelijk is voor het ontstaan van de rekening-courantschulden, welke direct opeisbaar zijn en aan de gezamenlijke schuldeisers horen toe te komen. Subsidiair beroept de curator zich op onrechtmatig handelen van [gedaagde] door gelden aan een rechtspersoon te onttrekken zonder enig uitzicht op terugbetaling danwel enige zekerheid te stellen, waardoor de schuldeisers zouden zijn benadeeld.
3.2. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij niets verschuldigd is aan de curator.
Hij zich beroept op verrekening met de regresvorderingen van € 412.000,-- op de failliete rechtspersonen. De Rabobank heeft tot dat bedrag vorderingen verhaald op [gedaagde] door middel van de executoriale verkoop van zijn woning, terwijl de failliete rechtspersonen hoofdelijk medeschuldenaar waren. In het geval het beroep op verrekening niet zou opgaan, betwist [gedaagde] de conclusies en berekeningen van de rapporten van PeMa.
[gedaagde] betwist ook dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen. Hij betwist met name dat hij op het moment van de onttrekking wist althans redelijkerwijs kon vermoeden dat hij het onttrokken bedrag niet zou kunnen terugbetalen.
4. De beoordeling
4.1. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of [gedaagde] zijn regresvorderingen op de failliete rechtspersonen kan verrekenen met de rekening-courant vorderingen van de curator. Artikel 53 Fw biedt daartoe de mogelijkheid indien de schuld en de vordering zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht. De regresvorderingen zijn ontstaan vóór de faillietverklaringen onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] aan de Rabobank heeft betaald. De opschortende voorwaarde is vervuld op het moment dat de Rabobank haar vordering(en) heeft verhaald op [gedaagde] door de executoriale verkoop van zijn woonhuis. Het beroep op verrekening is daarom niet in strijd met artikel 53 Fw.
4.2. Voor verrekening is verder nodig dat partijen over en weer elkaars schuldeiser en schuldenaar zijn.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij jegens de failliete rechtspersonen regresvorderingen heeft van € 412.000,-- omdat hij als privé persoon tot dat bedrag de zakelijke schulden heeft voldaan waarvoor de failliete rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk zijn. [gedaagde] stelt dat de failliete rechtspersonen één onderneming uitoefenden en dat sprake was van een gemeenschap waarvan de failliete rechtspersonen voor gelijke delen deelgenoot waren. De financieringen die door [gedaagde] zijn afgelost zijn volgens hem aangewend voor de onderneming van de failliete rechtspersonen en dit heeft tot gevolg dat hij regres heeft op de failliete rechtspersonen samen, voor het geheel. De failliete rechtspersonen zijn volgens [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel.
4.3. De curator deelt het standpunt van [gedaagde] om diverse redenen niet.
4.4. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Tijdens de comparitie is aan de orde gekomen dat [gedaagde] – in het geval partijen niet tot overeenstemming zouden komen - informatie diende te verstrekken over de leningen/ vorderingen van de Rabobank die met de veilingopbrengst zijn afgelost. [gedaagde] heeft die informatie niet verstrekt. Hij heeft bij akte na de comparitie wel bescheiden overgelegd met betrekking tot het krediet in rekening courant van [naam BV] voor het bedrag van
€ 520.000,-- (geadministreerd onder rekeningnummer 1279.95.218), maar dit is slechts één van de kredieten die de Rabobank heeft opgezegd en genoemd in de brief van 29 maart 2005. Bovendien is het niet duidelijk of de netto veilingopbrengst geheel of gedeeltelijk in mindering is gebracht op dit krediet. Om de hierna nog te vermelden redenen dient [gedaagde] daarom alsnog de door de rechtbank gewenste informatie te verschaffen.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat thans nog niet vaststaat dat de omvang van de regresvordering van [gedaagde] € 412.000,-- bedraagt. Uit de hiervoor vermelde brief van de Rabobank van 29 maart 2005 blijkt immers dat dit de bruto veilingopbrengst was, terwijl de Rabobank in die brief betaling heeft gevraagd van de netto veilingopbrengst. Omdat van enige andere aanspraak niet is gebleken gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagde] uitsluitend voor de netto opbrengst is aangesproken en zijn regresvordering dan ook niet verder dan dat bedrag kan reiken. Het beroep op verrekening kan daarom alleen betrekking hebben op de netto veilingopbrengst. [gedaagde] heeft die informatie nog niet verschaft en hij zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.
4.6. [gedaagde] heeft voorts ter comparitie verklaard dat één van de leningen genoemd in de brief van de Rabobank van 29 maart 2005 een privé-lening is (lening 1279.900.296 met een restant hoofdsom van € 66.826,23). Uit de stukken blijkt niet of een gedeelte van de veilingopbrengst in mindering is gebracht op die privé schuld van [gedaagde]. Voor dat gedeelte zou [gedaagde] dan geen regresvordering hebben op de failliete rechtspersonen. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om bescheiden in het geding te brengen waaruit kan worden afgeleid of en zo ja hoeveel van de netto veilingopbrengst is aangewend voor de aflossing van de hiervoor genoemde privé schuld.
4.7. Als [gedaagde] die informatie heeft verschaft komt aan de orde de vraag of het gedeelte van de netto veilingopbrengst dat betrekking heeft op de delging van de zakelijke schulden kan worden verrekend op de wijze zoals [gedaagde] stelt, te weten op de failliete rechtspersonen tezamen voor het geheel, hetgeen volgens [gedaagde] leidt tot hoofdelijke aansprakelijkheid jegens hem. Dit zou tot gevolg hebben dat de curator niets meer van hem te vorderen heeft.
4.8. [gedaagde] baseert zijn stelling op de aanname dat sprake is van een gemeenschap: het taxibedrijf zou eigendom zijn van alle failliete rechtspersonen en deze zouden voor een gelijk deel in die onderneming gerechtigd zijn.
Een gemeenschap is aanwezig wanneer een of meer goederen – dat wil zeggen zaken en/of vermogensrechten – toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk (vgl. artikel 3:166 BW). Daarvan zou wellicht sprake kunnen zijn. Het feit echter dat [gedaagde] en de failliete rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de diverse kredieten bij de Rabobank betekent nog niet dat die kredieten toebehoren aan [gedaagde] en de failliete rechtspersonen gezamenlijk. Uit deze door de Rabobank gehanteerde constructie volgt veel meer dat geen sprake is van een gemeenschap omdat de leningen/kredieten zijn verstrekt aan de onderscheiden (rechts)personen en niet aan een gemeenschap genaamd ‘Taxibedrijf [gedaagde]’. Evenmin betekent dat het feit dat de failliete rechtspersonen tezamen een onderneming dreven, het taxibedrijf, dat de goederen die nodig zijn voor of verband houden met de uitoefening van dat taxibedrijf toebehoren aan de failliete rechtspersonen gezamenlijk. Tot slot kan het bestaan van een dergelijke gemeenschap ook niet worden afgeleid uit het feit dat het faillissement van de failliete rechtspersonen geconsolideerd wordt afgewikkeld, zoals [gedaagde] niet weersproken heeft gesteld. Een faillissement van meerdere rechtspersonen kan met toestemming van de rechter-commissaris geconsolideerd worden afgewikkeld als de curator één boedel heeft aangetroffen die niet meer valt te scheiden, maar dat betekent nog niet dat de goederen die in de boedel zijn aangetroffen toebehoren aan de failliete rechtspersonen gezamenlijk. De aanname van [gedaagde] dat sprake is van een gemeenschap gaat dus niet op. Daarvoor is onvoldoende gesteld. Dit heeft tot gevolg dat deze grondslag voor het beroep op verrekening niet opgaat.
4.9. [gedaagde] komt als hoofdelijk schuldenaar jegens de failliete rechtspersonen echter wel een beroep op verrekening toe met zijn regresvordering(en) op grond van artikel 6:10 BW. Volgens het eerste lid van dat artikel zijn hoofdelijke schuldenaren, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en de kosten bij te dragen. In het tweede lid is bepaald dat de verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een van de hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, op iedere medeschuldenaar komt te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.
Er zijn geen algemene regels gegeven omtrent de bepaling van ‘het gedeelte van de schuld dat hem aangaat’. Dit hangt af van hetgeen de schuldenaren hierover zijn overeengekomen, uitdrukkelijk of stilzwijgend, en van een eventuele onderlinge rechtsverhouding van de schuldenaren op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden. Verder kan van belang zijn in hoeverre de tegenwaarde van de schuld aan ieder van de schuldenaren ten goede is gekomen (TM, Parl. Gesch. 6, p. 108).
Tot slot geldt dat de verplichting tot bijdragen zelf geen hoofdelijke verbintenis is, zoals [gedaagde] lijkt te veronderstellen.
4.10. Nu de rechtbank het beroep op verrekening van [gedaagde] – voor zover gebaseerd op de aanname dat sprake is van een gemeenschap - heeft verworpen, zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld met argumenten onderbouwd zijn standpunt te bepalen naar aanleiding van hetgeen hiervoor bij 4.9 is overwogen. Daarbij dient [gedaagde] in ieder geval in te gaan op de volgende punten:
- welke (hypothecaire) leningen/kredieten van de Rabobank zijn afgelost met de veilingopbrengst
- wie heeft die (hypothecaire) leningen/kredieten afgesloten en met welk doel
- wie was hoofdelijk medeschuldenaar van die (hypothecaire) leningen/kredieten.
4.11. In het geval de diverse regresvorderingen van [gedaagde] op de failliete rechtspersonen lager zijn dan de door de curator gestelde saldi van de rekeningen courant van [gedaagde] met die failliete rechtspersonen, komt aan de orde het verweer van [gedaagde] tegen de omvang van die saldi. De curator baseert zijn vorderingen op de uitkomsten die staan vermeld in de rapporten van PeMa terwijl [gedaagde] de uitkomsten en berekeningen in die rapporten betwist. Het gaat [gedaagde] dan met name om de rekening-courantvordering van de coöperatieve verenigingen. Volgens hem is die vordering met name opgebouwd uit verschillende lidmaatschapsrechten die ten onrechte op zijn naam zijn geadministreerd. [gedaagde] wijst in dit verband op een brief van 11 december 1995 van zijn toenmalige boekhouder gericht aan [naam BV] t.a.v. de weledele heer G.A.W.M. [gedaagde]. In de conclusie van dupliek heeft [gedaagde] ook verweer gevoerd ten aanzien van de bepaling van het saldo van de rekening courantvordering van [naam BV] op [gedaagde].
4.12. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van de vordering van de curator inzake het faillissement van Bolsenbroek BV niet is weersproken door [gedaagde].
Verder blijkt uit de rapporten van PeMa dat de vordering van de curator inzake de faillissementen van de coöperatieve verenigingen correspondeert met het saldo van de rekening courant vordering op [gedaagde] en zijn echtgenote op de faillissementsdatum en per eind 2003. Ook blijkt uit die rapporten dat het saldo in de loop van de jaren is opgelopen van € 120.105,-- eind 2000, naar € 126.095,-- eind 2001, en € 136.419,-- eind 2002.
Nu het in de rapporten van PeMa vermelde saldo van deze rekening courant uitsluitend een weergave is van hetgeen bij het onderzoek van de administratie van de coöperatieve verenigingen is aangetroffen, ligt het op de weg van [gedaagde] om aan te tonen dat dit saldo niet juist is. [gedaagde] zal daarom te zijner tijd tot dat bewijs worden toegelaten.
4.13. Tot slot zal de rechtbank reeds thans ingaan op de subsidiaire grondslag voor de vordering van de curator die door [gedaagde] gemotiveerd is weersproken.
De curator stelt dat [gedaagde] een bedrag van € 189.407,67 (zijnde het totaal van de hiervoor bij 3.1 vermelde bedragen) aan schadevergoeding dient te betalen wegens onrechtmatig handelen. De curator verwijt [gedaagde] dat hij teveel geld voor privédoeleinden aan de failliete rechtspersonen heeft onttrokken terwijl hij wist dat hij dat geld niet zou kunnen terugbetalen. [gedaagde] zou in de maanden voor de faillissementen geld voor privé gebruik hebben opgenomen terwijl hij wist dat de rechtspersonen in zwaar weer verkeerden. [gedaagde] heeft volgens de curator een privé-vakantie via [naam BV] gefinancierd en de curator verwijst naar een gedeelte uit de rapporten van PeMa met betrekking tot [naam BV].
4.14. De rechtbank stelt vast dat het verwijt van de curator uitsluitend betrekking heeft op [naam BV] en niet tevens op de andere failliete rechtspersonen. De curator heeft immers niet gesteld dat onrechtmatige onttrekkingen bij [naam BV] zouden leiden tot onrechtmatige onttrekkingen bij de andere failliete vennootschappen.
Dit betekent dat de vordering tot schadevergoeding hooguit toewijsbaar is tot € 26.858,67, namelijk het saldo van de rekening courant vordering van [naam BV] op [gedaagde]. Dit wordt door [gedaagde] gemotiveerd weersproken zodat de curator bewijs daarvan zal moeten leveren in het geval dat wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag. De curator dient dan tevens bewijs te leveren van zijn stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] omdat [gedaagde] dit gemotiveerd heeft weersproken en enig onrechtmatig handelen van [gedaagde] niet zonder meer volgt uit de rapporten van PeMa, waarvan de inhoud overigens ook door [gedaagde] is weersproken.
4.15. De slotsom luidt nu als volgt.
De rechtbank zal de zaak op de rol plaatsen teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over hetgeen hiervoor bij 4.5, 4.6 en 4.10 is overwogen.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 september 2007 voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 4.5, 4.6 en 4.10,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.