ECLI:NL:RBARN:2007:BB1984

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156751
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen een ondernemer en een buitenlandse vennootschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem op 2 juli 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een ondernemer, en gedaagde, de vennootschap Cabby Caravans Aktiebolag uit Zweden. Eiser vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door Cabby was gelegd op zijn onroerende zaak en derden. Het beslag was gelegd naar aanleiding van onbetaald gelaten facturen voor de levering van caravans en caravanonderdelen door Cabby aan eiser's vennootschap, [eiser] Caravans B.V. Eiser stelde dat hij niets verschuldigd was aan Cabby, omdat de bestellingen op naam van zijn vennootschap waren gedaan en niet op zijn persoonlijke naam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vennootschap als contractspartij van Cabby moet worden aangemerkt, en niet eiser persoonlijk. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende feiten, waaronder een overeenkomst die door beide partijen was ondertekend, waarin de vennootschap werd genoemd. De voorzieningenrechter concludeerde dat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Cabby op eiser bleek, en dat het spoedeisend belang van eiser bij opheffing van het beslag voldoende was aangetoond. Cabby werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser tot dat moment waren begroot op € 1.151,31. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 156751 / KG ZA 07-341
Vonnis in kort geding van 2 juli 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur en advocaat mr. Th.H.A. Teeuwen te Tiel,
tegen
de vennootschap naar het recht van haar vestigingsplaats
CABBY CARAVANS AKTIEBOLAG,
gevestigd te Kristinehamn, Zweden,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom te Arnhem,
advocaat mr. F.W. Linders te Waalre.
Partijen worden hierna [eiser] en Cabby genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota met bijbehorende producties van [eiser]
- de pleitnota met bijbehorende producties van Cabby.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft vanaf oktober 1992 tot 1 januari 2001 zelfstandig de eenmanszaak ‘[eiser] Import’ gedreven ten behoeve van de import van caravans van (onder meer) het merk Cabby. Daarnaast is [eiser] jarenlang – in elk geval tot 1 februari 2007 – werkzaam geweest in het caravanbedrijf van zijn vader [betrokkene]n.
Tot 5 maart 1999 werd laatstbedoeld bedrijf geëxploiteerd in de vorm van de eenmanszaak ‘[eiser] Caravans’. Per die datum heeft de vader van [eiser] de besloten vennootschap ‘[eiser] Caravans B.V.’ (hierna de vennootschap te noemen) opgericht en zijn eenmanszaak in die vennootschap ingebracht.
De vennootschap is gevestigd in het pand op het adres [adres] (kennelijk recent vernummerd tot [huisnummer]) te [woonplaats], welk pand eigendom is van [eiser] en door hem aan de vennootschap is verhuurd. Blijkens het zich als productie 7 bij de processtukken van [eiser] bevindende uittreksel uit het handelsregister drijft de vennootschap zowel handel onder de naam ‘[eiser] Caravans B.V.’ als onder de naam ‘[eiser] Import’.
2.2. Cabby is leverancier van caravans en caravanonderdelen/–accessoires en maakt thans deel uit van de zogenaamde Tirus Group B.V. te Oirschot.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft (de directeur van) Cabby aan de vennootschap onder meer het volgende medegedeeld: “(…) [eiser] Caravans is importer/agent for de Dutch market. For that you get an provision of 3% for each caravan sold and paid to us (…)”.
2.3. In de periode van omstreeks begin 2003 tot omstreeks eind 2006 heeft Cabby caravans en caravanonderdelen/-accessoires geleverd aan “caravanbedrijf [eiser] Import” op het adres [adres] te [woonplaats] en daarvoor op naam van dat bedrijf facturen verzonden voor een totaalbedrag van ruim € 257.000,--, welk bedrag tot op heden onbetaald is gebleven.
2.4. Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank - die daarbij de vordering van Cabby heeft begroot op € 310.000,-- - heeft Cabby op 1 juni 2007 ten laste van [eiser] conservatoir beslag laten leggen op de onroerende zaak van [eiser] staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] alsmede conservatoir derdenbeslag onder de Coöperatieve Rabobank Maas en Waal U.A., gevestigd te Druten. Bij dagvaarding van 15 juni 2007 heeft Cabby de hoofdzaak tegen [eiser] aanhangig gemaakt, waarin zij onder meer betaling vordert van een bedrag ad € 257.555,-- wegens door [eiser] onbetaald gelaten facturen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, kort gezegd, opheffing van de onder 2.4. genoemde beslagen. Hij legt aan die vordering – samengevat – ten grondslag dat hij niets verschuldigd is aan Cabby, omdat hij in de periode waarop de onderhavige facturen betrekking hebben, geen bestellingen op eigen naam bij Cabby heeft gedaan.
[eiser] stelt een spoedeisend belang bij de opheffing te hebben, omdat hij op korte termijn het pand waarop het beslag rust, wil verkopen om met de overwaarde daarvan zijn vader financieel te helpen en omdat hij tot die tijd het pand - dat niet langer volledig in gebruik is bij de vennootschap - wenst te verhuren ter bekostiging van de rente en aflossing daarvan.
3.2. Cabby voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
de bevoegdheid
4.1. De voorzieningenrechter acht zich op grond van artikel 705, lid 1 jo. artikel 254 Rv. bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
het toepasselijke recht
4.2. Nu het beslag in Nederland is gelegd, zal de vordering tot opheffing daarvan worden beoordeeld naar de daarvoor geldende maatstaven van het Nederlands recht, zoals neergelegd in artikel 705, lid 2 Rv.
de inhoudelijke beoordeling
4.3. Ingevolge het bepaalde in voormeld artikel dient het beslag onder meer te worden opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Volgens vaste jurisprudentie brengt dit mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing van het beslag vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kort gedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] daarin is geslaagd, is het volgende van belang.
4.4. Het geschil spitst zich toe op de vraag wie als contractspartij van Cabby heeft te gelden met betrekking tot de door Cabby aan [eiser] Import geleverde caravans/-onderdelen/-accessoires. Volgens [eiser] is dat de vennootschap en niet hijzelf, nu hij zijn werkzaamheden in de eenmanszaak [eiser] Import reeds in 2001 heeft afgebouwd en de bestellingen waarop de openstaande facturen betrekking hebben, door hem bij Cabby zijn gedaan namens de vennootschap waarin hij in loondienst werkzaam is.
Volgens [eiser] was Cabby van dit alles op de hoogte.
Cabby betwist dat en stelt dat begin 1998 een zakelijke relatie tussen haar en [eiser] is ontstaan, welke heeft geresulteerd in een overeenkomst tussen haar en [eiser], dat Cabby altijd alleen met [eiser] contact heeft gehad en dat de bestellingen op zijn naam althans op naam van zijn eenmanszaak [eiser] Import werden gedaan. In de visie van Cabby heeft [eiser] dus als haar contractspartij te gelden.
Cabby stelt voorts dat het op de weg van [eiser] lag om haar volledig te informeren over eventuele wijzigingen in de hoedanigheid waarin hij met Cabby zaken deed, en dat, nu hij dat niet heeft gedaan, haar niet kan worden tegengeworpen dat zij - mogelijk - ten onrechte [eiser] heeft gedagvaard.
4.5. De voorzieningenrechter deelt voorshands het standpunt van [eiser].
Zij baseert haar oordeel daarbij met name op de volgende feiten en omstandigheden.
Cabby heeft bij haar dagvaarding in de hoofdzaak als productie 1 een – kennelijk omstreeks begin 2003 opgemaakte en door/namens haar en [eiser] ondertekende – overeenkomst overgelegd waarop naast de naam ‘Cabby Caravans AB’ de naam ‘[eiser]’ is vermeld, waarbij opvalt dat het achter die naam oorspronkelijke woord ‘Import’ zowel in de aanhef van de overeenkomst als onderaan (boven de handtekening van [eiser]) met pen is gewijzigd in ‘caravans bv’. Daaruit kan worden afgeleid dat Cabby er toen zelf ook van uitging, dan wel dat haar bekend was, dat zij vanaf dat moment zaken deed met de vennootschap en niet meer met [eiser] zelf. Dat deze aanname juist is wordt versterkt door de onder 2.2. geciteerde, enkele maanden later verzonden brief van de directeur van Cabby aan de vennootschap alsmede door de nadien door Cabby verzonden facturen die alle op naam van [eiser] Import, een van de handelsnamen van de vennootschap, zijn gesteld.
Aan Cabby kan worden toegegeven dat door het gebruik van die handelsnaam enige verwarring kan zijn ontstaan, omdat die naam identiek is aan die van de voormalige eenmanszaak ‘[eiser] Import’ van [eiser], maar - daargelaten dat de vennootschap en niet [eiser] die handelsnaam heeft laten registreren - het gaat te ver om, zoals Cabby betoogt, die mogelijke verwarring alleen op het conto van [eiser] te schrijven c.q. hem op enkele grond daarvan als contractspartij van Cabby aan te merken mede in het licht van de overige feiten en omstandigheden.
4.6. Tot slot baseert de voorzieningenrechter haar oordeel op de als producties 16 en 17 door [eiser] overgelegde brieven van/namens de Tirus Group B.V. (waarvan Cabby deel uitmaakt) aan de vennootschap, gedateerd 14 juni 2005 en 7 juli 2005, welke brieven immers de strekking hebben een nauwere samenwerking tussen de beide vennootschappen te bewerkstelligen inzake de financiering en verkoop van (onder meer) Cabby caravans en
-onderdelen/-accessoires. In het licht van die brieven past niet de stelling van Cabby dat zij er van uitging, laat staan er (terecht) van mocht uitgaan dat zij enkel zaken deed met [eiser] en niet met de vennootschap.
4.7. Voormelde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang beschouwd – leiden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de vennootschap (in elk geval sedert begin 2003) als contractspartner van Cabby moet worden aangemerkt en niet [eiser]. Dat betekent dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van Cabby op [eiser], zodat de gelegde beslagen dienen te worden opgeheven. Het spoedeisend belang daarbij is door [eiser] voldoende aangetoond.
4.8. Een belangenafweging tussen partijen leidt niet tot een ander oordeel.
Het belang van Cabby bij handhaving van de beslagen is (kennelijk) hierin gelegen dat
daarmee voorkomen wordt dat haar vordering, indien deze in de bodemprocedure mocht komen vast te staan, niet verhaalbaar zal blijken te zijn. Dat belang weegt echter niet op tegen het onder 3.1. geschetste belang van [eiser] bij opheffing van de beslagen.
4.9. Cabby zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.151,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op de onder 2.4. genoemde, ten laste van [eiser] gelegde beslagen,
5.2. veroordeelt Cabby in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.151,31,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters op 2 juli 2007.