RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4415
Uitspraakdatum: 2 april 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een ambtshalve aanslag (aanslagnummer [1].H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 85.000 (€ 38.571).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op
27 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2006 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen de gronden van het beroep aan te vullen. Eiser heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Wel heeft eiser met dagtekening 5 februari 2007 nadere stukken ingediend, welke stukken door de rechtbank op 12 februari 2007 zijn ontvangen. Een afschrift van deze stukken is verstrekt aan verweerder.
Op 19 februari 2007 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Eiser is daar wederom in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met procedurenummer AWB 05/4418 betreffende de aan eiser voor het jaar 2000 ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
De gang van zaken met betrekking tot de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 (hierna: de aangifte) is als volgt weer te geven:
• met dagtekening 12 februari 2000 is de aangifte aan eiser uitgereikt;
• met dagtekening 9 maart 2001 is aan eiser een aanmaning verzonden tot het doen van de aangifte vóór 23 maart 2001;
• met dagtekening 29 maart 2001 is aan eiser een herinnering verzonden tot het doen van de aangifte vóór 30 maart 2001;
• omdat eiser de aangifte niet heeft ingediend, heeft verweerder met dagtekening
31 juli 2001 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een geschat belastbaar inkomen van ƒ 85.000 (€ 38.571);
• met dagtekening 20 oktober 2001 heeft de ontvanger een aanmaning tot betaling van de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen aan eiser verzonden;
• eiser heeft op 22 september 2003 de aangifte ingediend. Het belastbaar inkomen is berekend op ƒ 3.104 (€ 1.408). Deze aangifte is door verweerder aangemerkt als bezwaarschrift tegen de opgelegde ambtshalve aanslag.
Op 25 oktober 2004 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 tot en met 2002. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in de brief van
17 mei 2005, welke brief later is vervangen door het exemplaar met dagtekening
19 mei 2005. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
“[…]
Tijdens het boekenonderzoek is door mij vastgesteld dat de door belastingplichtige gevoerde administratie over 1999 ernstige tekortkomingen kent. Deze tekortkomingen bestaan uit:
Niet geboekte opbrengsten van een 2 tal verbouwingen, [e] en [f]
(€ 62.638,-).
Ontbreken van termijnbetalingen van een 5 tal opdrachtgevers, [a]
(€ 19.966,-), [b] (€ 5.445,--), [c] (€ 2.722,--),
[d] (€ 7.331,--) en een projekt in [Q] (€ 14.936,--). (totaal € 49.862,--).
Diverse keren ontstaan van negatieve kassen, hoogste negatieve kas € 7.500,--.
Niet boeken van betalingen en facturen.
Totaal correcties € 120.000,--. […].
Aangegeven stipinkomen € 1.408
Winstcorrectie € 120.000
Nader vastgesteld stipinkomen € 121.408
Ambtshalve vastgesteld stipinkomen € 38.571
Correctie stipinkomen € 82.837
Ambtshalve vastgesteld stipinkomen 1999 € 38.571
Correctie € 82.837
Nader vastgesteld stipinkomen 1999 € 121.408
Bij een brief van 25 juli 2005 heeft eiser gereageerd op het verslag van het boekenonderzoek.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 8 september 2005 een aanvullend onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn vastgelegd in een brief van 19 september 2005. Verweerder concludeert in deze brief dat de correctie van € 120.000 zoals genoemd in de brief van 19 mei 2005 een juiste weergave van de feiten is.
In geschil is of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan. Voorts is in geschil of verweerder het belastbaar inkomen terecht heeft vastgesteld op € 38.571.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 1.408.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het door eiser ingediende bezwaarschrift als tijdig ingediend en derhalve als ontvankelijk dient te worden aangemerkt. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank zal echter van deze regel afwijken, omdat duidelijk is dat eiser niet wordt benadeeld doordat de rechtbank zelf in de zaak voorziet (Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 130, LJN: AX7330,
VN 2006/33.7).
Eiser heeft bij brief van 5 februari 2007, door de rechtbank ontvangen op 12 februari 2007, nadere stukken ingediend. Deze brief is op 12 februari 2007 in afschrift aan verweerder verstrekt. Met in achtneming van artikel 8:58 van de Awb en de verklaring van verweerder ter zitting dat hij niet in zijn processuele belangen is geschaad door het tijdstip van indiening van de brief, rekent de rechtbank deze brief tot de stukken van het geding.
De rechtbank heeft eerste de vraag te beantwoorden of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de toelichting ter zitting van verweerder en nu overigens ook niet is gebleken van omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van het bezwaar in de weg zouden staan, eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar door
Een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden - binnen een door de inspecteur te stellen termijn (artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: Awr) – aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren (artikel 8, eerste lid, van de Awr).
Door eiser wordt niet betwist dat hij het aan hem uitgereikte aangiftebiljet niet tijdig heeft ingediend. Vaststaat dat eiser, ondanks de aanmaning en de herinnering, niet vóór 30 maart 2001 de aangifte heeft ingediend, zodat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is, aldus artikel 27e van de Awr. Deze sanctie, de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast, blijft ook achterwege indien eiser aannemelijk maakt dat hem met betrekking tot het niet doen van aangifte geen enkel verwijt treft.
Eiser heeft bij het indienen van het bezwaarschrift alsnog de aangifte toegevoegd. Deze aangifte kan naar het oordeel van de rechtbank echter alsdan niet meer als de vereiste aangifte gelden, nu deze te laat is ingediend (vergelijk Hoge Raad 18 november 2005, nummer 41 950, LJN: AU6816, VN 2005/61.1).
Nu eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, is verweerder bevoegd het belastbaar inkomen over 1999 in redelijkheid te schatten. Verweerder heeft het belastbaar inkomen over 1999 geschat op € 38.571. Ter onderbouwing van de redelijkheid van deze schatting heeft verweerder gewezen op de uitkomsten van het ingestelde boekenonderzoek. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de schatting van verweerder als redelijk dient te worden aangemerkt.
Eiser moet vervolgens op grond van artikel 27e van de Awr doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Hierin acht de rechtbank hem niet geslaagd. Eiser heeft geen gegevens aangedragen waaruit kan worden opgemaakt dan wel afgeleid dat de door verweerder naar aanleiding van het boekenonderzoek aangebrachte correcties onjuist zijn. Ook overigens heeft hij geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard vanwege de onterechte niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 2 april 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.