ECLI:NL:RBARN:2007:BB1799

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87017
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties voor juridische dienstverlening en verweer op grond van verrekening

In deze zaak vordert eiseres, de maatschap [naam] C.S. Advocaten, betaling van vier declaraties ter waarde van € 5.984,43 voor juridische dienstverlening aan gedaagde, de besloten vennootschap ONROEREND GOED MAATSCHAPPIJ DE LINDE GROESBEEK B.V. Gedaagde beroept zich op verrekening, stellende dat zij schade heeft geleden door gebrekkige dienstverlening van eiseres. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld en de relevante feiten en procesverloop zijn vastgesteld. De gemeente Groesbeek heeft in het verleden een rechtszaak aangespannen tegen gedaagde, waarbij de eigendomsverhoudingen van een perceel grond ter discussie stonden. Eiseres heeft nagelaten een eis in reconventie in te stellen, waardoor gedaagde extra kosten heeft moeten maken en het vertrouwen in eiseres heeft verloren. De rechtbank oordeelt dat eiseres aansprakelijk is voor de schade die gedaagde heeft geleden door deze beroepsfout. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van gedaagde om inlichtingen te verschaffen over de geleden schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 87017 / HA ZA 02-735
Vonnis van 4 juli 2007
in de zaak van
de maatschap
[naam] C.S. ADVOCATEN,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONROEREND GOED MAATSCHAPPIJ DE LINDE GROESBEEK B.V.,
gevestigd te Groesbeek,
gedaagde,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [naam] c.s. Advocaten en de Linde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2007
- de akte van [naam] c.s. Advocaten
- de akte van de Linde.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeente Groesbeek – hierna: de gemeente - heeft in eigendom de [adres] te Groesbeek, kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nummer 3456 (3336 oud).
2.2. Aan de noordzijde van de [adres] bevinden zich de percelen met de kadastrale aanduidingen gemeente Groesbeek, sectie I,
nummer 3340, eigendom van de heer [betrokkene 1]
nummer 3367, eigendom van de heer [betrokkene 2]
nummers 3366, 3368 en 3342, alle eigendom van de Linde.
2.3. Op 23 december 1996 hebben onder meer [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de Linde ten overstaan van notaris mr. L.J.C.M. Mostart een verklaring doen opmaken, waarin zij stellen ieder door verjaring te hebben verkregen een strook grond gelegen te Groesbeek, aan de [adres], welke strook is gelegen vóór de aan hen toebehorende percelen en “grenst direct daaraan telkens kadastraal bekend als een gedeelte van gemeente Groesbeek sectie I nummer 336”. De verklaring is op 24 december 1996 te Arnhem ingeschreven in het register van voorlopige aantekeningen van het kadaster.
2.4. Op 25 september 1997 heeft de gemeente de Linde, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – hierna: de Linde c.s. - in kort geding voor de voorzieningenrechter van de rechtbank betrokken. De door haar gevorderde voorziening gedaagden hoofdelijk te veroordelen, kort samengevat, reconstructiewerkzaamheden op het gehele perceel [adres] te gedogen, is bij vonnis van 3 november 1997 geweigerd.
2.5. In het gebied waar de percelen van de gedaagden en de [adres] zijn gelegen, liep de ruilverkaveling Groesbeek. De lijst van rechthebbenden en schattingsuitkomsten is op 30 oktober 1996 gesloten. Op de daarvan deel uitmakende lijst van eigenaren is de gemeente aangemerkt als eigenaresse van het gehele wegperceel nummer I 3456. De gedaagden hebben van de mogelijkheid van bezwaar op grond van art. 170 lid 1 van de Landinrichtingswet geen gebruik gemaakt.
2.6. De gemeente heeft op 24 juli 2000 onder meer de Linde c.s. op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de gemeente de enige rechthebbende is van het gehele perceel I 3456, inclusief bermstrook en gedaagden te bevelen de bij hen in gebruik zijn gedeelten van dit perceel te ontruimen en ontruimd te houden. Nr. 10 van de dagvaarding luidt als volgt:
“Doordat geen bezwaren overeenkomstig art. 170 van de Landinrichtingswet zijn ingediend, zijn de rechten zoals deze omschreven zijn in de lijst van rechthebbenden vast komen te staan (art. 171 Landinrichtingswet).
Hiermee staat vast dat de gemeente enig rechthebbende is van het gehele perceel I 3456, onverlet aanspraken van gedaagden uit hoofde van verjaring ten aanzien van de verschillende gedeelten van het wegperceel. Of gedaagden door verjaring eigenaar waren geworden van de betreffende perceelsgedeelten doet derhalve niet meer terzake.”
2.7. De Linde is daarop met mr. Th.J.H.M. [naam] – hierna: [naam] – van [naam] c.s. Advocaten overeengekomen dat deze de belangen van de Linde c.s. in deze procedure zou behartigen. [naam] heeft op 12 oktober 2000 de conclusie van antwoord genomen. Deze conclusie van antwoord bevat geen eis in reconventie. Op diezelfde dag heeft [betrokkene 2] aan [naam] de volgende e-mail geschreven:
“Nogmaals gelezen hebbende de dagvaarding van de gemeente Groesbeek d.d. 24 juli 2000 zie ik onder 1. (pagina 2) dat “eiseres, de gemeente, vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij eigenaresse is van het gehele wegperceel, kadastraal bekend gemeente Groesbeek …”
In het licht van hetgeen wij deze week hebben besproken, komt het mij voor dat wij derhalve geen aparte bodemprocedure hoeven te volgen, omdat de gemeente deze verklaring toch vordert.
Kunt u mij berichten of deze stelling juist is, en of wij in onze conclusie van eis hier voldoende aandacht aan besteed hebben.”
2.8. [betrokkene 2] heeft [naam] bij brief van 22 december 2000 onder meer het volgende geschreven:
“Gezien onze ervaringen met de totstandkoming van de conclusie van antwoord in bovengenoemde kwestie in oktober jl., willen wij op voorhand een aantal afspraken met u maken inzake de voorbereiding en totstandkoming van de pleitnotitie voor de zitting op 17 januari 2001:
Donderdag 4 januari 2001 [voorbespreking, rb]
Dinsdag 9 januari 2001 De Linde ontvangt eerste concept pleitnota uiterlijk 12.00 uur.
Donderdag 11 januari 2001 [naam] ontvangt eventuele opmerkingen op het eerste concept uiterlijk 12.00 uur.
Maandag 15 januari 2001 De Linde ontvangt aangepaste concept uiterlijk voor 10.00 uur. Reeds gereserveerd in uw agenda vanaf 17.00 uur in [woonplaats] om de laatste puntjes op de i te zetten.
Dinsdag 16 januari 2001 De Linde ontvangt definitieve pleitnota uiterlijk voor 12.00 uur
Woensdag 17 januari 2001 10.00 uur plaats: Arrondissementsrechtbank Arnhem Zitting.”
2.9. [betrokkene 2] heeft [naam] op 16 januari 2001 onder meer het volgende geschreven:
“Refererend aan het telefoongesprek van hedenochtend berichten wij je dat wij hebben besloten om onze belangen in de tegen ons door de gemeente Groesbeek aangespannen rechtszaak over diverse stroken grond, niet langer te laten behartigen door jou cq jouw kantoor.
Met name het voortdurend slecht of niet nakomen van afspraken jouwerzijds alsmede de ons inziens ondermaatse kwaliteit van de maandagmiddag aangeleverde concept pleitnota voor de zitting van a.s. woensdag, hebben ons dit besluit doen nemen.
Mocht de tegenpartij in deze kwestie nog contact met jou opnemen, dan verzoeken wij je hen onverwijld door te verwijzen naar de heer mr. T.E.P.A. Lam (…).
Vanochtend zullen wij iemand langs sturen om het volledige dossier op te laten halen.”
2.10. Op 17 januari 2001 heeft het pleidooi plaatsgevonden. Mr. Lam trad op namens de Linde c.s.. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente bij vonnis van 1 maart 2001 (zaak-/rolnummer 64020 / HA ZA 00-1244) afgewezen en de gemeente in de kosten veroordeeld. In r.ovv. 4 en 5 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“4. Bij de beoordeling van het geschil zelf wordt vooropgesteld dat de gemeente tijdens het pleidooi desgevraagd heeft meegedeeld de juistheid van het beroep op verjaring door De Linde, [voorlettersbetrokkene 1]. en [betrokkene 1] in deze procedure niet ter beoordeling te willen voorleggen. Haar standpunt is dat door het vaststellen van de lijst van gerechtigden een beroep op verjaring niet meer aan de orde is.
5. Door het vaststellen van de lijst van rechthebbenden treedt geen wijziging op in de eigendomsverhoudingen. Dat gebeurt ingevolge art. 208 lid 2 van de Landinrichtingswet eerst door de inschrijving van de akte van toedeling. Dat betekent dat de gevraagde verklaring voor recht niet kan worden gegeven, terwijl de vordering tot ontruiming evenmin toewijsbaar is. Op dit ogenblik kan immers niet worden uitgesloten dat het in het geding niet ter beoordeling staande beroep op verjaring gegrond is en dat De Linde, [voorlettersbetrokkene 1]. en [betrokkene 1] zich thans terecht als rechthebbenden beschouwen. Inschrijving in de registers is daarvoor geen voorwaarde. Het komt er met andere woorden op neer dat niet kan worden uitgemaakt of De Linde, [voorlettersbetrokkene 1]. en [betrokkene 1] zonder recht of titel de betwiste stroken in gebruik hebben, zoals de gemeente kennelijk meent. Zij zal tenminste moeten wachten tot de inschrijving van de akte van toedeling wanneer zij zich wil blijven baseren op rechtsgevolgen van de ruilverkaveling “Groesbeek”.
2.11. [naam] c.s. Advocaten heeft de Linde op 27 december 2000, 29 januari en 12 februari 2001 vier declaraties van in totaal € 5.984,43 gezonden voor juridische bijstand in de procedure tegen de gemeente. [betrokkene 2] heeft [naam] bij brief van 14 maart 2001 verzocht dat [naam] de declaraties in heroverweging neemt, omdat [naam] de conclusie van antwoord en de pleitnota te laat in concept heeft toegestuurd. Tevens heeft [betrokkene 2] het volgende geschreven:
“Tijdens de zitting werd al duidelijk dat de rechter het betreurde dat hij geen uitspraak mocht doen over de eigendomsverhouding. Dit werd veroorzaakt doordat er door ons in reconventie geen verklaring van recht was gevraagd. Vandaar dat wij alsnog als eisende partij de gang naar de rechter moeten maken om ons eigendom onomstotelijk vast te laten stellen. Dit is voor ons een zeer bittere pil. Niet alleen kost het weer handen vol tijd en geld, ook strategisch en tactisch gezien is het zwak.”
2.12. De Linde c.s. hebben op grond van art. 200 van de Landinrichtingswet bezwaar gemaakt tegen het plan van toedeling. De rechtbank heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij vonnis van 28 maart 2002 (rolnummer 02/169). De Linde c.s. hebben verder de gemeente gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat zij eigenaar zijn van de stroken grond die grenzen aan de [adres]. De rechtbank heeft bij vonnis van 28 maart 2002 (zaak-/rolnummer 73757 / HA ZA 01/782) de vordering afgewezen en de Linde c.s. in de kosten veroordeeld. In r.ovv. 6 en 7 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“6. Voor zoveel hier van belang heeft de rechtbank in de procedure met rolnummer 02/169 de reclamanten niet-ontvankelijk geoordeeld in hun bezwaar tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling “Groesbeek” omdat de betwiste grensstroken volgens het begrenzingsplan onderdeel van de [adres] en dus – uitgaande van een dienovereenkomstige toewijzing aan de Gemeente door gedeputeerde staten van de provincie Gelderland op de voet van art. 133 van de Landinrichtingswet – niet meer beschikbaar waren voor toedeling in het kader van het plan van toedeling. Dat betekent dat volgens de akte van toedeling de weg inclusief die stroken aan de Gemeente zal toekomen, die daarvan, ongeacht of zij voordien ook al eigenaresse was, door inschrijving van de akte in de openbare registers de onbelaste eigendom zal verkrijgen. Met de Gemeente, zoals deze haar verweer bij pleidooi heeft “verfijnd”, is de rechtbank van oordeel dat De Linde c.s., mede gelet op het naar verwachting geringe tijdsverloop totdat de toedelingsprocedure in het kader van de ruilverkaveling zal zijn afgerond, in de onderhavige procedure onvoldoende belang hebben bij hun vordering tot verklaring voor recht. Zij hebben op geen enkele wijze aangegeven welk belang zij vanaf heden tot de inschrijving van de akte van toedeling bij toewijzing van hun vordering nog zouden hebben. Zij kunnen daarin dan ook niet worden ontvangen. (…)
7. Het bovenstaande leidt niet tot ongerechtvaardigde vermogensverschuivingen in die zin dat de Gemeente door de eigendomsverkrijgingen van het wegperceel inclusief de betwiste grensstroken ongegrond zou worden verrijkt. De toewijzing heeft immers plaatsgevonden met inachtneming van de procedure van de Landinrichtingswet en voornoemde eigendomsverkrijging is dan ook in zoverre niet zonder rechtsgrond.”
2.13. Het plan van toedeling is in mei 2002 ingeschreven. De Linde c.s. hebben tegen het in 2.12 geciteerde vonnis hoger beroep ingesteld. In een tussenarrest van 22 februari 2005, LJN AS8340 heeft het hof Arnhem beslist dat de strekking van de Landinrichtingswet niet in de weg staat aan op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vordering van de Linde c.s. als zou blijken dat de Linde c.s. eigenaar waren van de stroken grond. Het heeft vervolgens bewijs opgedragen over de vraag of de Linde c.s. door verjaring de eigendom van de stroken grond hadden verkregen.
3. Het geschil
3.1. [naam] c.s. Advocaten vordert samengevat - veroordeling van de Linde tot betaling van EUR 5.984,43, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Linde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [naam] c.s Advocaten vordert betaling van vier declaraties die zij heeft verzonden voor de juridische dienstverlening van [naam] in de procedure tegen de gemeente. De Linde maakt [naam] twee verwijten. In de eerste plaats heeft [naam] verzuimd om in een eis in reconventie een verklaring voor recht te vorderen dat de Linde c.s. door verkrijging eigenaar zijn geworden van stroken grond aan de noordzijde van de [adres] op het perceel I 3456 – hierna: de stroken grond. Daardoor stond die vraag niet ter beoordeling in de procedure met rolnummer 00/1244 en moesten de Linde c.s. daarvoor een aparte procedure starten. Die leidde niet tot succes, omdat de rechtbank in haar vonnis van 28 maart 2002, rolnummer 01/782, besliste dat de Linde c.s. bij een dergelijke verklaring voor recht onvoldoende belang hadden, zo kort voor inschrijving in de openbare registers van het plan van toedeling, waarin de stroken grond waren toebedeeld aan de gemeente en voorts dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. Daardoor moesten de Linde c.s. in hoger beroep het oordeel van het hof daarover vragen. Door het nalaten van [naam] hebben de Linde c.s. veel extra kosten moeten maken. In de tweede plaats stelt de Linde dat [naam] zich bij herhaling niet aan de planningsafspraken met haar heeft gehouden, als gevolg waarvan zij het vertrouwen in [naam] heeft verloren en een andere advocaat heeft moeten inschakelen, die zich heeft moeten inwerken, waardoor zij schade in de vorm van een hogere declaratie heeft geleden.
4.2. [naam] c.s Advocaten reageren op het eerste verwijt aldus dat de Linde daarover te laat heeft geklaagd en daarom gezien art. 6:89 BW geen aanspraken meer heeft, dat – met een beroep op HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 - een enkele verklaring voor recht in strijd is met een goede procesorde en met een behoorlijke rechtspleging, dat een spiegelbeeldige eis in reconventie niets toevoegde en een extra procesrisico inhield en dat de nieuwe advocaat van de Linde c.s. zich tijdens het pleidooi op 17 januari 2001 had moeten verzetten tegen de wijziging van de grondslag van de eis door de gemeente. Deze punten zullen hieronder worden besproken.
4.3. Tussen de Linde en [naam] c.s Advocaten is een overeenkomst van opdracht gesloten. De Linde verwijt [naam] dat hij de belangen van de Linde c.s. niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat heeft behartigd in de procedure tegen de gemeente, dat zij daardoor schade heeft geleden en die wenst te verrekenen met de declaraties.
4.4. De Linde c.s. hebben bij brief van 14 maart 2001 erover geklaagd dat [naam] geen eis in reconventie had ingesteld. Dat is binnen twee weken na het vonnis van 1 maart 2001, waarin de rechtbank besliste dat niet aan haar de vraag was voorgelegd of de Linde c.s. door verjaring de eigendom van de stroken grond hadden verkregen, en daarom tijdig. Het beroep op art. 6:89 BW faalt.
De eis in reconventie
4.5. In de dagvaarding van 24 juli 2000 heeft de gemeente de aanspraken van de Linde c.s. op verkrijgende verjaring van de stroken grond genoemd, maar deze kwestie in het midden gelaten en in ieder geval niet als grondslag van de eis gekozen, zoals blijkt uit het in 2.6 opgenomen en hier herhaalde citaat:
“Doordat geen bezwaren overeenkomstig art. 170 van de Landinrichtingswet zijn ingediend, zijn de rechten zoals deze omschreven zijn in de lijst van rechthebbenden vast komen te staan (art. 171 Landinrichtingswet).
Hiermee staat vast dat de gemeente enig rechthebbende is van het gehele perceel I 3456, onverlet aanspraken van gedaagden uit hoofde van verjaring ten aanzien van de verschillende gedeelten van het wegperceel. Of gedaagden door verjaring eigenaar waren geworden van de betreffende perceelsgedeelten doet derhalve niet meer terzake.”
4.6. De gemeente heeft als grondslag van de eis genomen dat door vaststelling van de lijst van rechthebbenden overeenkomstig art. 170 van de Landinrichtingswet zij in ieder geval als eigenaar gold van de stroken grond.
4.7. [naam] heeft namens de Linde c.s. een uitvoerige conclusie van antwoord genomen, waarin hij aan de hand van een aantal producties, waaronder foto’s, uiteen heeft gezet dat de Linde c.s. door verjaring de eigendom van de stroken grond hadden verkregen. Omdat [naam] in samenspraak met de Linde c.s. ervoor had gekozen dit aspect van het geschil met de gemeente, wél tot onderwerp van de procedure te maken en het verweer niet louter te beperken tot een verweer tegen de uitleg door de gemeente van art. 170 van Landinrichtingswet, had hij als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat ervoor moeten zorgen dat de rechtbank daarover een beslissing zou nemen die tussen partijen gezag van gewijsde zou krijgen en die de Linde c.s. nadien aan de gemeente zouden kunnen tegenwerpen. Omdat de gemeente dit punt in de conventie duidelijk in het midden had gelaten en daarover dus geen beslissing van de rechtbank vorderde, had [naam] namens de Linde c.s. een eis in reconventie dienen in te stellen, inhoudende een verklaring voor recht dat de Linde c.s. door verjaring de eigendom van de stroken grond hadden verkregen. Omdat [naam] dit heeft nagelaten heeft hij een beroepsfout begaan en is hij gehouden de dientengevolge door de Linde c.s. gevorderde schade te vergoeden.
4.8. Een dergelijke eis in reconventie zou niet in strijd met een goede procesorde of met de eisen van een behoorlijke rechtspleging zijn (vgl. ook art. 5:47 BW). De Linde c.s. hadden een evident belang bij een dergelijke verklaring voor recht, in de eerste plaats om daarmee tegenover de gemeente vastgesteld te zien wat hun rechten waren en in de tweede plaats in verband met toekomstige rechtshandelingen zoals bezwaringen en vervreemdingen. De door [naam] c.s Advocaten aangehaalde jurisprudentie, waaronder HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29, ziet op andere situaties en is daarom voor dit geschil niet relevant.
4.9. Zo’n eis in reconventie was dus, anders dan [naam] c.s Advocaten stelt, niet dubbelop, omdat de gemeente een dergelijke verklaring voor recht in conventie niet vorderde. Omdat de Linde c.s. meende eigenaar van de stroken grond te zijn en daarover een proces wenste te voeren, was het procesrisico daarmee ook aanvaardbaar.
4.10. Ten slotte faalt ook het beroep van [naam] c.s Advocaten op de stelling dat mr. Lam zich namens de Linde c.s. had moeten verzetten tegen de wijziging van de eis tijdens het pleidooi op 17 januari 2001. De gemeente heeft namelijk de grondslag van de eis niet gewijzigd, omdat zij ook in de dagvaarding al in het midden had gelaten of de Linde c.s. door verkrijgende verjaring eigenaar waren geworden van de stroken grond.
4.11. [naam] c.s Advocaten is daarom aansprakelijk voor de schade die de Linde c.s. hebben geleden. In deze procedure beroept de Linde zich op verrekening van de door haar geleden schade met de facturen van [naam] c.s Advocaten. Zij heeft aangeboden de omvang van de schade aan de hand van declaraties van mr. Lam nader aannemelijk te maken. Voor het antwoord op de vraag of de Linde schade heeft geleden is mogelijk van belang hoe de procedure voor het hof in het hoger beroep van het vonnis van 28 maart 2002 is afgelopen. De rechtbank zal de procedure naar de rol verwijzen, opdat de Linde over deze punten bij akte inlichtingen kan verschaffen.
De te late toezending van concepten
4.12. De Linde c.s. hebben bij brief van 22 december 2000 (zie 2.8) [naam] aan de hand van een gedetailleerde planning verzocht tijdig met hen te overleggen over het pleidooi van 17 januari 2001 en tijdig een concept pleitnota toe te sturen. [naam] heeft tegen deze planning niet geprotesteerd. De planning is later enigszins aangepast, omdat er een andere zitting en een afspraak met de ruilverkavelingscommissie waren op 11 januari 2001. [naam] heeft zich niet aan de aangepaste afspraak gehouden, door eerst op 15 januari 2001 een ruw concept van de pleitnota aan de Linde c.s. te sturen. Daardoor is [naam] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, zoals nader geconcretiseerd in de brief van 22 december 2000 die daarna weer is aangepast. De Linde heeft op grond van de niet-nakoming van die afspraak het vertrouwen in [naam] verloren, de overeenkomst van opdracht met [naam] c.s Advocaten opgezegd en mr. Lam opgedragen de belangen van de Linde c.s. te behartigen. De schade die de Linde door de wanprestatie heeft geleden, bestaat in beginsel uit de inwerktijd van mr. Lam. De rechtbank nodigt de Linde uit in de in 4.11 bedoelde akte een begroting van deze kosten te maken.
4.13. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de procedure naar de rol van 1 augustus 2007 voor het nemen van een akte aan de zijde van de Linde voor het geven van de inlichtingen als bedoeld in 4.11 en 4.12.
5.2. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2007.