ECLI:NL:RBARN:2007:BB1678

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
151409
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oproeping in vrijwaring van medegedaagden in de hoofdzaak

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Arnhem, is er een incident aanhangig gemaakt door [gedaagde 4] die verzoekt om haar medegedaagden in de hoofdzaak, te weten [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], alsook haar aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal Schadeverzekering N.V., in vrijwaring op te roepen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben verweer gevoerd tegen deze oproeping, met uitzondering van de oproeping van de verzekeraar, waar zij zich aan het oordeel van de rechtbank refereren. De rechtbank heeft de procedure in de hoofdzaak en het incident in detail bekeken, waarbij de vordering van [gedaagde 4] om haar medegedaagden in vrijwaring op te roepen, centraal staat. De rechtbank overweegt dat de vordering in het incident afhankelijk is van de uitkomst van de hoofdzaak, waarin de aansprakelijkheid van de gedaagden voor de schade die voortvloeit uit de moord op de dochter van de eisers aan de orde is. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 4] niet (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor de schade, maar dat zij in het geval van een ongunstige uitspraak in de hoofdzaak, mogelijk een regresvordering kan instellen tegen de andere gedaagden. De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen, waarbij de kosten van het incident worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 151409 / HA ZA 07-152
Vonnis in incident van 20 juni 2007
in de zaak van
1. [eiser 1],
2. [eiser 2],
beiden wonende te Nijmegen,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. J.A.M.P. Keijser,
advocaat mr. R.J. Borghans te Nijmegen,
tegen
1. [gedaagde 1],
feitelijk verblijvende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
procureur mr. H. van Ravenhorst,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
2. [gedaagde 2],
feitelijk verblijvende te Zutphen,
gedaagde in de hoofdzaak,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. M.J.J.E. Stassen te Tilburg,
3. [gedaagde 3],
feitelijk verblijvende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. E.S. Florijn te Vught,
4. [gedaagde 4],
wonende te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur en advocaat mr. C.W. Langereis te Zevenaar.
Partijen zullen hierna [eisers], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak en in het incident
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 3]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2]
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde 4] en
- de incidentele conclusie van antwoord van [eisers]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering in het incident en de beoordeling daarvan
2.1. [gedaagde 4] heeft gevorderd dat haar zal worden toegestaan haar medegedaagden in de hoofdzaak - [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] - en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Reaal Schadeverzekering N.V. in vrijwaring op te roepen. [eisers] voeren verweer tegen deze vordering voor zover die ziet op de oproeping in vrijwaring van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Ten aanzien van de oproeping in vrijwaring van Reaal Schadeverzekering N.V. refereren zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. Om een verzoek tot oproeping in vrijwaring te kunnen toewijzen is vereist dat de vordering tegen de waarborg afhankelijk is van de vordering in de hoofdzaak in die zin, dat de eerstgenoemde vordering alleen toewijsbaar zal zijn, omdat in de hoofdzaak een voor de gewaarborgde ongunstig vonnis wordt gewezen. De rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborg dient zodanig te zijn dat de waarborg gehouden is de gewaarborgde vrij te houden van de nadelige gevolgen van het verliezen van de hoofdzaak (HR 10 april 1992, NJ 1992, 446).
2.3. In de onderhavige zaak staat de moord op [slachtoffer], de dochter van [eisers], centraal. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn (onder meer) voor het medeplegen van die moord door de strafrechter veroordeeld. [gedaagde 4] is in dit verband door de strafrechter veroordeeld wegens het opzettelijk nalaten op een tijdstip waarop deze moord nog kon worden voorkomen, tijdig kennis te geven hetzij aan de ambtenaren van justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, van kennis die door haar werd gedragen van het voornemen tot het plegen van de moord. Deze strafrechtelijke veroordelingen zijn inmiddels alle onherroepelijk. [eisers] hebben [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] voor deze rechtbank gedagvaard en, onder andere, op grond van art. 6:102 BW de hoofdelijke veroordeling van deze vier gedaagden gevorderd tot vergoeding van de schade die door hun onrechtmatige daden is veroorzaakt.
2.4. [gedaagde 4] heeft, samengevat, gesteld dat en waarom zij meent niet (mede-)
verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor de schade ten gevolge van de moord op de dochter van [eisers]. Zij heeft voorts aangevoerd dat zij, ingeval zij in de hoofdzaak niettemin naast de medegedaagden hoofdelijk aansprakelijk zal worden gehouden voor de daardoor veroorzaakte schade, in de onderlinge verhouding tot de medegedaagden vanwege het ontbreken van enige bijdrage van haar kant aan de schade dan wel de zeer geringe omvang van haar bijdrage niets zal hoeven bij te dragen. Aangezien zij meent de door haar op grond van de beslissing in de hoofdzaak te dragen schade aldus op de drie andere gedaagden te kunnen afwentelen, wenst zij hen in vrijwaring op te roepen.
2.5. Het verweer dat [gedaagde 4] voornemens is in de hoofdzaak te voeren en hetgeen daartegen namens de ouders is ingebracht ligt nu nog niet ter beoordeling voor. Enkel in de hoofdzaak kan en zal worden beoordeeld of [gedaagde 4] in haar verhouding tot [eisers] vanwege haar aandeel in de gebeurtenissen rondom de moord op hun dochter (al dan niet hoofdelijk mede-) aansprakelijk is voor de schade. Binnen het kader van dit vrijwaringsincident doen de op de hoofdzaak gerichte stellingen van [gedaagde 4] niet ter zake. Voor zover het verweer van [eisers] tegen deze stellingen van [gedaagde 4] is gericht, wordt aan de beoordeling daarvan evenmin toegekomen.
2.6. Indien de overige stellingen van [gedaagde 4] - omtrent haar ontbrekende dan wel geringe aandeel in de gebeurtenissen - juist zouden zijn, dan volgt daaruit dat zij bij een voor haar ongunstige afloop van de hoofdzaak voor de betalingen waartoe zij wordt veroordeeld mogelijk op grond van art. 6:102 BW een regresvordering zal hebben op [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Aan het hiervoor, onder 2.2 genoemde vereiste is daarmee voldaan. Het overige verweer dat [eisers] hebben gevoerd doet hieraan niet af. De vraag of en tot welk bedrag [gedaagde 4] een eventuele regresvordering heeft, zal pas in de vrijwaringsprocedure tussen [gedaagde 4] enerzijds en [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds worden beantwoord.
2.7. Ook de oproeping in vrijwaring van Reaal Schadeverzekering N.V., waartegen [eisers] geen verweer hebben gevoerd, voldoet aan het onder 2.2 genoemde vereiste.
2.8. Op grond van al het voorgaande zal de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moeten worden toegewezen. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. staat toe dat [XXX] [gedaagde 1], feitelijk verblijvende te [adres], [XXX] [gedaagde 2], feitelijk verblijvende te [adres], [XXX] [gedaagde 3], feitelijk verblijvende te [adres] en Reaal Schadeverzekering N.V. door [gedaagde 4] worden gedagvaard tegen de terechtzitting van 8 augustus 2007,
3.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 8 augustus 2007 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 4].
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2007.