ECLI:NL:RBARN:2007:BB1668

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/930251-06
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van beginselen van een goede procesorde leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen verkrachting van zijn ex-echtgenote. De zaak kwam ter terechtzitting op 31 januari en 8 augustus 2007. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat er ernstige tekortkomingen waren in de verhoren van de verdachte door de politie. De rechtbank constateerde dat de processen-verbaal niet overeenkwamen met de letterlijke weergaven van de verhoren, wat leidde tot een schending van de beginselen van een goede procesorde. De officier van justitie had geëist dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vervolging, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat de verhoren niet op zorgvuldige wijze waren afgenomen en dat de belangen van de verdachte ernstig waren veronachtzaamd. Dit leidde tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in zijn vervolging, en ook de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank besloot tevens het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/930251-06
Data zittingen : 31 januari 2007 en 8 augustus 2007
Datum uitspraak : 8 augustus 2007
Tegenspraak, na aanhouding niet verschenen
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. C.G.M. Van Rossum, advocaat te Bemmel.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1999 tot 1 juni 2006 te Druten, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) [slachtoffer] (verdachtes echtgenote) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten (telkens) het met de penis binnendringen in de vagina, welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid (telkens) hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte (telkens) opzettelijk die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of de handen van die [slachtoffer] (met kracht) boven haar hoofd heeft vastgehouden en/of (met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft gedrukt en/of niet heeft gereageerd op de afwijzende woorden en/of het gehuil en/of het verzet van de zijde van die [slachtoffer] en/of heeft voortgebouwd op de bij die [slachtoffer] door eerder gewelddadig en/of dreigend handelen ontstane angst voor geweld of dreiging met geweld van de zijde van hem, verdachte;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 31 januari 2007 en 8 augustus 2007 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte op 31 januari 2007 verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.G.M. Van Rossum, advocaat te Bemmel.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- [slachtoffer].
De officier van justitie heeft geëist dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vervolging.
De officier van justitie verzoekt derhalve dat tevens de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Voorts verzoekt de officier van justitie opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
De raadsman van verdachte sluit zich bij de eis van de officier van justitie aan.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht:
• [verdachte] wordt -kort gezegd- verdacht van meermalen verkrachting van zijn (inmiddels ex-)echtgenote [slachtoffer] gedurende een groot aantal jaren van hun huwelijk.
• Mw [slachtoffer] heeft aangifte gedaan bij de politie en een aantal getuigen is gehoord. Deze bevestigen de aangifte maar verklaren tevens dat hun verklaarde wetenschap omtrent de feiten grotendeels is gestoeld op hetgeen zij van aangeefster hebben gehoord.
• Nadat de aanhouding van [verdachte] is bevolen is hij op 16 oktober 2006 buiten heterdaad aangehouden. Hij heeft tot de terechtzitting van 31 januari jl in detentie doorgebracht. [verdachte] heeft als verdachte volgens de processen-verbaal bekennende verklaringen afgelegd, welke zijn meegenomen bij de weging van de bewijslast en de beslissing tot vervolging.
• Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 31 januari j1 en vervolgens geschorst teneinde de videobanden met daarop de verhoren van de verdachte woordelijk te laten uitwerken. Aanleiding daartoe was de vordering van de toenmalige zittingsofficier die deze banden had bekeken en had geconstateerd dat enerzijds delen van de verklaringen van verdachte niet zijn weergegeven in het proces-verbaal en anderzijds dat verdachte op bepaalde punten een andere verklaring aflegt dan in het proces-verbaal van politie is weergegeven.
• Verdachte is in totaal zes keer verhoord. Eén verhoor is niet opgenomen. Van een ander verhoor blijkt de opname van het verhoor niet meer bij de politie te traceren. Van de overige verhoren zijn letterlijke weergaven uitgewerkt.
• Uit deze letterlijke weergaven blijkt dat er zowel procedurele fouten als inhoudelijke fouten zijn gemaakt bij de verhoren van de verdachte.
• Enkele voorbeelden
- De inhoud van de processen-verbaal stemt niet overeen met de inhoud van de letterlijke weergaven. Voor verdachte ontlastende onderdelen zijn bijvoorbeeld veelal niet opgenomen in het proces-verbaal.
- Verdachte verklaart heel slecht te kunnen lezen en schrijven. Toch wordt hem een uitgeprinte versie van het proces-verbaal gegeven om te tekenen. Het verhoor lijkt hiermee afgesloten, maar vervolgens gaan de verbalisanten nog geruime tijd door met het ondervragen van en inpraten op de verdachte, zonder dat dit in het proces-verbaal wordt opgenomen.
- De verhoren vinden op (zeer) sturende wijze plaats.
- Verdachte antwoordt in het algemeen in korte zinnen. In het proces-verbaal staan hele volzinnen die uit zijn mond afkomstig zouden zijn maar welke feitelijk niet de antwoorden van verdachte lijken te zijn maar eerder de omgebouwde vragen van de verbalisanten. Het geheel draagt in ieder geval niet het karakter van in vrijheid afgelegde verklaringen.
• Uit het bovenstaande volgt dat de verhoren van de verdachte in het voorbereidend onderzoek niet op zorgvuldige en deskundige wijze zijn afgenomen. Door de wijze van verhoor en de wijze waarop dit in het proces-verbaal is weergegeven hebben de verhorende verbalisanten de grens van rechtmatigheid overschreden. Niet alleen heeft het openbaar ministerie hierdoor niet de kans gekregen tot een zuivere afweging omtrent vervolging te komen, ook de belangen van verdachte zijn op grove wijze veronachtzaamd en is hem te kort gedaan in zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak. Het is bovendien niet uit te sluiten dat bij een zorgvuldige wijze van horen van verdachte en correcte weergave daarvan de afweging tot wel of niet vervolgen van verdachte tot een andere uitkomst had geleid.
• Na enkele pijnlijke lessen uit het verleden is er bij politie en justitie grote aandacht ontstaan voor en wordt intensief samengewerkt aan een verbeterplan voor de opsporing en vervolging. Doel is onder meer te bewerkstelligen dat in de opsporingsfase op zuivere wijze aan waarheidsvinding wordt gedaan. Dit heeft onder meer geleid tot het meer en ook meer imperatief registreren van verhoren van verdachten, zodat het betrouwbaarheidsgehalte van die verklaringen achteraf kan worden getoetst. In zijn algemeenheid kan zonder meer worden aangenomen dat de kwaliteit van de opsporing de laatste jaren enorm is vooruitgegaan. In de incidentele gevallen zoals de onderhavige kan niet anders dan een duidelijk signaal worden afgegeven, niet in de laatste plaats ter bewaking van de integriteit van de opsporing in het algemeen.
• Naar het oordeel van openbaar ministerie is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim en een zodanige strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde dat dit tot geen andere conclusie kan leiden dan de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging. Voor een soortgelijke conclusie moge ik verwijzen naar het vonnis van deze rechtbank met parketnummer 05/900404-05 dd 6 maart 2007.
De rechtbank verenigt zich met dit standpunt van de officier van justitie na een vergelijking tussen de processen-verbaal inhoudende de verklaringen van verdachte en de woordelijk uitgetypte verslagen van de verhoren. De rechtbank komt gelet op het vorenstaande tot het oordeel dat er sprake is van een zodanig ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, dat dit leidt tot de beslissing dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging. De benadeelde partij [slachtoffer] is derhalve eveneens niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechtbank oordeelt voorts dat het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven dient te worden.
4. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn vervolging.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres] te [woonplaats].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. G. Perrick, als voorzitter,
mr. E.G. Smedema , rechter,
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A-S.E. Lantain, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2007.