RECHTBANK ARNHEM
zittinghoudende te Zutphen
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/502221-07
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2007
tegenspraak/ dip - aangezegd
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode, plaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Arnhem (De Berg, Arnhem Noord).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2007.
Ter terechtzitting gegeven voornemen ovj ontnemingsvordering
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie conform artikel 311, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt in een later stadium een afzonderlijke ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Ter terechtzitting gegeven beslissingen
Ter terechtzitting van 8 mei 2007 heeft de rechtbank een verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen.
Aan verdachte is, nadat de voorlopige tenlastelegging ex artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting is aangepast, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van november 2005 tot en met 23 januari 2007 te
Velddriel, gemeente Maasdriel, in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens/meermalen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan De [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer ongeveer
5986, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen inzake het bewijs
• Door de officier van justitie is geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
• De raadsman heeft aangevoerd dat enkel bewezen kan worden de periode van oktober 2006 tot en met 23 januari 2007.
• Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
Op 23 januari 2007 is in het door verdachte geëxploiteerde bedrijf aan [adres] te Velddriel een hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was zeer professioneel opgezet en gesplitst in een kwekerij op de bovenverdieping en benedenverdieping van de loods. In totaal werden daar ongeveer 5986 planten aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat dit zijn tweede teelt betrof en dat zijn eerste teelt deels is mislukt (van de 6000 planten resteerde naar zeggen van verdachte ongeveer de helft).
Uit de oogst van die eerste teelt eind december 2006 had hij een omzet verkregen van 16,8 kilo oftewel een bedrag van € 47.000,--.
Verdachte heeft dat bedrag deels aangewend voor de aanschaf van 6000 stekken ten behoeve van de verdere teelt en voor het overige aangewend voor de aflossing van de schuld aan degene met wie hij de kwekerij had opgezet. Verdachte verklaart in juli 2006 te zijn gestart met de opbouw van de kwekerij. Omdat de voortgang van de opbouw van de kwekerij stagneerde, heeft verdachte de hulp ingeroepen van de hem bekende [naam 1], die hem vervolgens tegen betaling bij de opbouw (ophangen materialen/filterbusjes, zagen van gaten, lamp ophangen) en vervolgens bij de tweede teelt van de hennep heeft geholpen. Door [naam 1] is in zoverre de verklaring van verdachte bevestigd.
Verdachte heeft op 14 mei 2007 schriftelijk afstand gedaan van de op 23 januari 2007 in de loods aangetroffen voorwerpen.
• Naast de verklaringen van [naam 1] zijn voorts in het dossier voorhanden een verklaring van [naam 2], [n[naam 3], [na[naam 4[naam 5], alsmede diverse verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken. Deze verklaringen zien met name op de tenlastegelegde periode van november 2005 tot oktober 2006.
Uit die verklaringen komt - in onderlinge samenhang bezien - naar voren dat [naam 4], [naam 3] en [naam 5] rond 4 december 2005 in een loods aan [adres] in Velddriel hebben ingebroken in een professioneel opgezette hennepkwekerij. [naam 2] heeft daarbij onder meer voor het vervoer gezorgd van de andere betrokkenen, waarvoor zij een aanzienlijk bedrag heeft ontvangen. Bij de inbraak is een grote hoeveelheid hennepplanten buitgemaakt, resulterende in een opbrengst tussen de 29,5 en 35 kg natte henneptoppen, uiteindelijk zo’n € 15.000,-- opbrengend. Gesproken wordt over een hennepkwekerij waar een aanzienlijke hoeveelheid planten staat. De toegang tot het perceel is toen verschaft via een aan de achterzijde van het perceel gesitueerde boomgaard ( zie pag. 7935 één na laatste alinea - verklaring [naam 3] - en pag. 7955 vanaf regel 10 - verklaring [naam 5] - ) en [naam 5] verklaart voorts dat zij via het dak van een oude Amerikaanse auto die daar geparkeerd stond op het dak van het pand zijn geklommen. In 2007 is in het pand ook een Amerikaanse auto aangetroffen ( pag. 8057 ).
Vast staat voorts dat er in februari 2006 is ingebroken in het pand van verdachte aan [adres]. Verdachte heeft daarvan aangifte gedaan en [naam 5] heeft verklaard dat er bij deze tweede inbraak opnieuw weedplantjes stonden, die echter nog niet oogstrijp waren.
Door verdachte worden deze verklaringen betwist, maar de rechtbank acht die verklaringen consistent en ziet geen redenen om aan de betrouwbaarheid ervan te twijfelen.
Verder is voorhanden een ambtelijk verslag (pag. 8000) inzake een narcotest van een achttal monsters van de inbeslaggenomen hoeveelheid planten.
Voorts maakt van het proces-verbaal deel uit een fotomap van de Technische Recherche van de plaats delict en de situatie in de loods. De rechtbank neemt daarin waar dat er sprake is van een professioneel opgezette kwekerij (schaalgrootte en professionaliteitindicatoren als belichting kunstlicht, grote en verdeelde afgeschermde ruimten, isolatie en afzuiging, plantmateriaal).
• De rechtbank is van oordeel dat verdachte reeds in 2005 een hennepkwekerij in werking heeft gehad, maar komt echter enkel tot een bewezenverklaring van de door verdachte bekende periode van augustus 2006 tot en met 23 januari 2007, nu specifiek is tenlastegelegd een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5986 hennepplanten. Dat aantal planten correspondeert met de hoeveelheid die op 23 januari 2007 is aangetroffen. Nu “althans een grote hoeveelheid” een beperking inhoudt met betrekking tot genoemd aantal, kan niet langs die weg gekomen worden tot bewezenverklaring van een langere periode en meer planten dan waartoe de rechtbank komt.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 januari 2007 te Velddriel, gemeente Maasdriel, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen, telkens/meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 5986 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten las¬te gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
1. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
2. De raadsman heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring van de periode van oktober 2006 tot en met 23 januari 2007 een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden zou kunnen worden opgelegd.
3. De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
4. Verdachte heeft medio augustus 2006 binnen zijn bedrijf een professioneel ingerichte hennepplantage opgezet, bedoeld voor grootschalige teelt. De kwekerij was ingericht voor een kweek van circa 6000 planten, verdeeld over twee etages. De bedoeling van verdachte was om snel financieel voordeel te trekken uit de opbrengst van de oogsten van de kwekerij, mede in verband met de financiële positie van zijn bedrijf. Ondanks dat ongeveer de helft van de eerste oogst verloren was gegaan, heeft verdachte daaruit nog een bedrag van € 47.000,-- verkregen. Tot een tweede oogst is het niet meer gekomen, omdat door de politie een inval is gedaan waarbij de planten in beslag werden genomen.
5. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte in 2001 terzake overtreding van artikel 3 van de Opiumwet is veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur. Naar zeggen van verdachte betrof dit toen een hennepkwekerij met 3000 planten.
6. De rechtbank heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals geschetst in het voorlichtingsrapport van 24 april 2007. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven na zijn detentie in loondienst bij een verhuisbedrijf te willen en kunnen gaan werken, een branche waarin hij vroeger ook werkzaam is geweest.
7. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grootschalige hennepteelt. Hij heeft daarmee bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Volgens de landelijke oriëntatiepunten wordt als uitgangspunt bij een hoeveelheid hennepplanten van meer dan 1000 een gevangenisstraf van twaalf weken gehanteerd, uitgaande van een first offender.
De rechtbank zal in dat opzicht een enigszins glijdende schaal hanteren, omdat het hier om een veelvoud aan planten gaat. Daarenboven is de recidiverende factor van invloed op de strafmaat. Een gevangenisstraf is dan ook zonder meer geïndiceerd. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst nog weer van dit soort feiten te plegen.
Door de officier van justitie is betoogd dat in het geval de rechtbank een kortere periode bewezen zou achten, er een lagere straf dan gevorderd zou kunnen worden opgelegd.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat een strafoplegging als hierna opgenomen passend en geboden is, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Van de Wetering en Morsink, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 augustus 2007.